Afroepcontracten
Met is reeds lang geleden dat Marx
verkondigde dat arbeid een waar
was op de markt, zoals een pond suiker of een broek. In de jaren sindsdien is dit in ons beschaafde westen
steeds met kracht ontkend, behalve
door de volgelingen van Marx en diegenen die zijn gedachtengoed tot het
hunne hebben gemaakt zonder de
autoriteit van Marx zelf te accepteren. Mocht het in de Industriele Revolutie inderdaad waar geweest zijn,
in onze eeuw, en zeker na de tweede
wereldoorlog in Nederland, kregen
velen toch het gevoel dat arbeid
meer was dan een waar, te verkopen
aan de meest biedende, en af te danken indien zij niet langer haar geld
opbracht. Veeleer was sprake van
een harmonised partnerschap van
werkgever en werknemer, waarbij de
baas het kapitaal inbracht, zijn ondernemerstalenten en zijn geneigdheid tot het dragen van ondernemersrisico, terwijl de werknemer zijn
arbeid inbracht tegen een menswaardige beloning. In zo’n verhouding zaten ook veel persoonlijke elementen, die ertoe leidden dat men
de werknemer soms in dienst hield,
ook als hij zijn loon niet meer waard
was.
De laatste jaren lijkt deze idyllische kijk op de evolutie van de arbeidsverhoudingen
niet
langer
houdbaar. Ik ben geen pessimist,
geen partijganger van Moskou, integendeel, ik hecht er aan de positieve
nuanceringen aan te brengen, en ik
ben mij ervan bewust dat het beeld
niet zwart-wit is: de arbeidsmarkt
bestaat uit vele segmenten met hun
eigen cultuur, ethiek en regels. Maar
toch, ik krijg het bange gevoel dat we
terug gaan naar ‘af, wanneer ik mij
realiseer dat in ons land zo weinig
werkgevers zich nog schamen om te
werken met afroepcontracten als
een normale arbeidsverhouding.
Een afroepcontract 1) is doorgaans geen arbeidscontract in de
gebruikelijke zin. De werkgever kan
de werknemer oproepen als hij hem
nodig heeft voor zbveel uur als hij wil,
op elke termijn, en het contract ook
materieel beeindigen wanneer hij
dat wil. De werknemer krijgt
meestentijds geen geld voor zijn
oproepbaarheid en ook pensioenrechten worden niet opgebouwd.
Uitkeringsrechten kunnen er veelal
ook niet aan worden ontleend. Wat is
dat dan voor contract, waar steeds
ESB 26-3/2-4-1986
B.M.S. van Praag
meer vooral on- of laaggeschoolde
arbeid het slachtoffer van wordt? Het
is het contract van de dagloner, de
koelie. Het is voor de werknemer
eigenlijk nog slechter, en voor de
werkgever dus beter, dan de
meester-slaafverhouding. De slaaf
kon immers niet aan de kant worden
gezet, wanneer hij ouder werd.
Betekent de groeiende populariteit van het afroepcontract dan dat
onze wereld steeds slechter wordt,
steeds minder in haar geldzucht geremd door regels van ethiek en sociale normen? Ik geloof het niet. Het is
een illusie te menen, dat de arbeidsverhoudingen vroeger zo door ethiek
bepaald werden. De hiervoor geschetste pendelbeweging is slechts
een reflectie van veranderende
krachtsverhoudingen. In deze eeuw,
en speciaal na 1945, is het machtsevenwicht sterk verschoven ten
gunste van de factor arbeid, en nu
verschuift het terug. Is dit een beweging die van buiten over ons komt en
niet is tegen te houden? Mijns inziens is het een endogene lange-termijnbeweging. De factor arbeid
heeft haar ‘bargaining power’ overschat, en dit leidt ertoe dat in snel
tempo de factor arbeid wordt vervangen door kapitaal, en indien dat niet
mogelijk is toch wordt ontdaan van
haar specifieke onvervangbare kenmerken, zoals ervaring, deskundigheid, vertrouwen, in werknemers gepersonificeerde goodwill. De kwaliteit van arbeid verschraalt en functies worden zoveel mogelijk gesplitst
in anonieme activiteitenbundels, die
stuk voor stuk door laaggeschoolden
kunnen worden uitgevoerd. Hierdoor
wordt door de ondernemingen de afhankelijkheid van de factor arbeid
zoveel mogelijk en doelbewust verminderd. In het scenario past ook de
ontwikkeling van ‘expert systems’,
waarbij men menselijke expertise
door computerprogramma’s tracht
te vervangen, en de stakingsbrekende draaiboeken, die in hoe langer
hoe meer bedrijven op de plank
liggen.
Is deze beweging dan de schuld
van de factor arbeid zelf, zoals gepresenteerd door de vakbeweging?
Ik vrees van wel. De vakbeweging
bezwijkt vaak voor de verleiding van
korte-termijnsuccessen in termen
van loonverbetering, vrije dagen, arbeidskostenverhogende verbeteringen in de vorm van sociale zekerheid
en versterking van de rechtpositie.
Het lijkt er echter op dat de lange termijn niet straffeloos kan worden genegeerd. Indien de factor arbeid zich
te onaantrekkelijk maakt op bepaalde aspecten van het arbeidsvoorwaardenpakket, speurt de factor kapitaal, met de hete adem van de Internationale concurrentie in de nek,
naar maatregelen en techniekverbeteringen, die het bedrijf minder afhankelijk maken van de factor arbeid. De factor kapitaal schijnt daar
nu aardig in te slagen.
B.M.S. van Praag
1) Ik ga hier uit van de materiele situatie en
laat formele finesses en nuances buiten
beschouwing.
315