Ga direct naar de content

Met arbeidsduurverkorting los je het werkloosheidsprobleem niet op

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 5 2016
Minder werken?

Met enige regelmaat verschijnen er oproepen om het werkloosheidsprobleem op te lossen door een deel van de beroepsbevolking te dwingen  korter te werken, zie bijvoorbeeld de bijdrage van André Doorlag in Trouw (24 december, 2015) en die van Mirjam de Rijk in de Volkskrant (2 januari, 2016). Het idee is dat er meer banen beschikbaar komen voor de werklozen. Nu is er natuurlijk niets mis met korter werken. We houden allemaal van vrije tijd met name als je al veel uren maakt. Het is echter een illusie dat dit het werkloosheidsprobleem oplost. Door mensen dwingen korter te werken verkleinen we het arbeidsaanbod. De eenvoudigste manier om in te zien dat dit niet helpt is door landen met elkaar te vergelijken.  Dan zien we gelijk dat landen met een geringer arbeidsaanbod niet een lager werkloosheidspercentage hebben.

Het misverstand van de arbeidsduurverkorting als oplossing voor het werkloosheidsprobleem berust op een statische benadering van de arbeidsmarkt waarbij men gelooft dat er een vaste hoeveelheid werk is die we alleen maar hoeven te verdelen onder de werkzoekenden. In werkelijkheid is de arbeidsmarkt niet een te kleine taart voor te veel hongerige mensen. De omvang en samenstelling van de taart verandert voortdurend. Er verdwijnen elk jaar banen zoals typemachinereperateurs en loketbedienden maar er ontstaan ook nieuwe banen zoals App ontwikkelaars en Airbnb butlers. Vraag en aanbod van arbeid beïnvloeden elkaar ook. In landen met een goed opgeleide beroepsbevolking worden complexere banen aangeboden en in sectoren waar de vraag naar arbeid toeneemt, stijgen de lonen. In een typisch kwartaal stromen in Nederland ongeveer 300.000 mensen (4% van de werkenden) in en uit werkgelegenheid. De arbeidsmarkt is dus meer een soort stoelendans waarbij het aantal stoelen bepaald wordt door de omvang en kwaliteit van de beroepsbevolking en de conjunctuur. Allerlei goed bedoelde pogingen om jongeren aan een baan te helpen door bijvoorbeeld ouderen minder te laten werken hebben geen effect gehad op de jeugdwerkloosheid, zie bijvoorbeeld hier.  Uiteindelijk leidt dit soort beleid tot hogere loonkosten en minder baancreatie. Toen bijvoorbeeld de VUT en het prepensioen vanaf 2004 versoberd werden (en het arbeidsaanbod dus toenam) leidde dit niet tot meer werkloosheid onder jongeren. In andere landen vinden we ook geen enkel bewijs dat arbeidsduurverkorting tot minder werkloosheid leidt, zie bijvoorbeeld hier, hier, hier of hier.

 

En wat als we veel meer taken door machines en robots kunnen laten uitvoeren? Dan zal ongetwijfeld de trend tot korter werken verder doorzetten. Zo is de gemiddelde duur van een voltijdse werkweek sinds de jaren vijftig gedaald van gemiddeld 48 uur tot zo’n 35 uur. Dit weerspiegelt voor een deel onze voorkeur om een deel van de productiviteitswinst om te zetten in meer vrije tijd (en dat is prima) maar we lossen er de werkloosheid niet mee op. Tot slot moeten we ook erkennen dat de voorkeuren tussen werknemers en werkgevers onderling sterk verschillen. Een goede surfer heeft een hoge waarde van vrije tijd en neemt genoegen met een klein busje en weinig consumptie terwijl iemand die een gezin met vier kinderen moet onderhouden consumptie belangrijker vindt en daarom bereid is veel te werken. Met een algemeen “one size fits all”  arbeidsduurverkorting beleid verlies je die nuance.

Auteur

Categorieën