Ga direct naar de content

Kapitaal in Nederland 1921–2013

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 25 2015

De kapitaalcoëfficiënt is in Nederland de afgelopen decennia nauwelijks gestegen, na een lange periode van stabiliteit. Hiermee wijkt het Nederlandse beeld af van andere landen die Piketty waarneemt.

ESB Groei & Conjunctuur

groei 

&  conjunctuur

Kapitaal
in Nederland
1921–2013
Voortbouwend op Piketty’s centrale stelling laat een historische
analyse van het Nederlandse kapitaal en inkomen over de periode 1921–2013 zien dat de kapitaalcoëfficiënt K/Y in de eerste decennia fors is gedaald, gevolgd door een langere periode
van stabilisatie en de laatste decennia nauwelijks is gestegen. De
eerste decennia schetsen een afwijkend beeld ten opzichte van
Piketty’s analyse van andere landen.

Marein
van Schaaijk
Directeur van
Micromacro
Consultants

124

P

iketty (2014) presenteert in zijn boek voor diverse landen en periodes een schat aan gegevens
voor onder andere het rendement op kapitaal
(r), de groeivoet van het nationaal inkomen
(g) en de kapitaalcoëfficiënt (K/Y). Op basis
van zijn grafische, empirische analyses komt hij tot zijn derde
formule waarmee hij de centrale tegenstelling van het kapitalisme aangeeft (r > g). Hij concludeert daarbij dat de belangrijkste destabiliserende kracht heeft te maken met het feit dat
het rendement op kapitaal “gedurende langere tijd veel hoger†kan liggen dan de groei van het inkomen en de productie. Deze ongelijkheid r > g impliceert dat kapitaal dat in het
verleden is opgebouwd sneller groeit dan productie en lonen.
Met name in het laatste kwart van de vorige eeuw neemt hij
voor diverse landen een relatieve stijging van kapitaal waar ten
opzichte van het inkomen.
De termen “gedurende langere tijd†en “veel†zijn weinig
eenduidig. Ook wordt er breed gediscussieerd over hoe de relatie tussen r, g en K/Y precies is en zijn er diverse ideeën over
de interpretatie van de formules in omloop (Went, 2014).
In kader 1 wordt de relatie tussen het rendement op

kapitaal, de groeivoet van het inkomen en de kapitaalcoëfficiënt K/Y nader uiteengezet. Hieruit volgt de volgende definitievergelijking:
p × r – g = z

(1)

Waarbij p = dK/W (de netto investeringen gedeeld door de
winst) en z = de procentuele mutatie van K/Y. Dus uit vergelijking (1) volgt dat als r > g/p dan z > 0, zodat K/Y stijgt.
In Piketty (2014) worden geen gegevens gepresenteerd
over Nederland. Het is daarom interessant om ook de ontwikkeling van kapitaal en inkomen in Nederland te onderzoeken
en te koppelen aan Piketty’s bevindingen van andere landen.
In kader 1 wordt door een afleiding van Piketty’s centrale
stelling aangetoond dat er geen empirisch onderzoek nodig
is naar r, p en g om die relatie voor Nederland tussen 1921–
2013 te vinden. Hoe de verhouding tussen K en Y zich in
Nederland heeft ontwikkeld, kan direct worden geanalyseerd.
Data

Voor de historische analyse zijn nodig de tijdreeksen voor
kapitaal K, vermogens V en de toegevoegde waarde Y, geïndexeerd naar prijzen van 2013. De berekening van kapitaal gebeurt op twee manieren, namelijk V op basis van
gekoppelde vermogensstatistieken van Centraal Bureau
voor de Statistiek en K op basis van de gecumuleerde
netto-investeringen van bedrijven. Hierbij moet opgemerkt worden dat er vele methodologische problemen
zijn bij het in kaart brengen van de ontwikkeling van de
vermogensongelijkheid in Nederland (Coenen, 2015).
Er bestaan diverse tijdreeksen bij het CBS voor vermogen: een reeks 1920–1996, een reeks 1993–2000 en een
reeks Balansen sector huishoudens niet-financiële data 1996–
2013. Deze drie reeksen zijn als volgt gekoppeld: de reeks
1993–2000 overlapt deels met de reeks 1996–2000. In 1997
zijn de waarden in beide reeksen vrijwel gelijk, dus dat wordt
gebruikt als koppelingsjaar. De reeks 1920–1996 heeft in de

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4704) 26 februari 2015

Groei & Conjunctuur ESB

overlappende jaren met de reeks 1993–2000 aanzienlijke
lagere waarden, minder dan de helft. De oude reeks is
gebaseerd op gegevens in de belastingadministratie en de
latere reeks is ook op enquêtes gebaseerd. Daarin worden ook
vermogenselementen meegenomen die niet in de belastingadministratie zitten. De oude reeks is vermenigvuldigd met
de verhouding van nieuwe reeks gedeeld door oude reeks in
1993. Die gekoppelde reeks wordt hier V1 genoemd.
Naast deze drie gekoppelde reeksen bestaat er nog een
separate reeks voor 2006–2013, die V2 is genoemd, en volgens een andere methodiek is gemaakt. Coenen (2015) zegt
daarover dat veel fiscale eenheden die voorheen niet meegenomen werden, vanaf 2006 wel worden meegeteld. Reeks V2
zit daarmee structureel hoger dan de reeks 1993–2000. We
zouden reeks V2 in 2000 kunnen koppelen aan reeks V1 door
alle getallen in V1 te vermenigvuldigen met V1/V2, zijnde de
verhouding van 2006. Gelet op de door Coenen (2015) gesignaleerde reden voor de hogere waarden in V2, wordt hier de
voorkeur gegeven aan V1, maar ook de reeks voor V2 worden
volledigheidshalve wel in de figuur gegeven.
Voorts wordt als aparte reeks gegeven de balansen van de
totale economie exclusief overheid, met daarin gegevens over
de marktwaarde van niet-financiële activa voor de periode
2005–2013 – bij de financiële activa worden de schulden grotendeels gedekt door de bezittingen. Die kapitaalreeks noemen we hier B. Hierbij wordt opgemerkt dat K (het kapitaal
van bedrijven) groter is dan V (het vermogen van personen
of huishoudens). Dat komt omdat het eigen vermogen van
bedrijven via aandelen slechts voor een deel in het bezit is van
huishoudens. Voor een deel zijn ze in het bezit van pensioenfondsen, en de waarde van de pensioenfondsen wordt door
het CBS niet meegeteld bij het vermogen van huishoudens.
Naast een reeks op basis van de vermogens van huishoudens, kan men ook een reeks maken op basis van de
gegevens van bedrijven: de gecumuleerde waarde van de netto-investeringen van bedrijven. Die reeks heet K1. Daarbij is
een startjaar nodig en daarvoor is de waarde in 1947 van de
vermogensstatistiek genomen – het eerste jaar na de oorlog
met beschikbare gegevens. Voorts is K2/Y ter illustratie berekend met de startwaarde van K anderhalf maal zo hoog. Met
behulp van de data in Van Schaaijk (2015) kan men zelf alternatieve verhoudingen toepassen.
Ten slotte wordt ook de tijdreeks 1969–2009 van de
kapitaalgoederenvoorraad, totaal minus overheid (genoemd
KG) gegeven, ook in prijzen 2013 (figuur 1). Die reeks is berekend met dezelfde investeringsprijsindex als de andere reeksen. Hanteert men de volumeindex van CBS die voor deze
reeks bestaat, dan is er alleen stabilisatie te zien – deze reeks is
niet in de grafiek gezet om het overzichtelijk te houden.
Resultaten

kader 1

Uit Piketty’s centrale tegenstelling r > g
kan worden afgeleid dat als r “gedurende lange tijd veel hoger
is†dan de groei van inkomen, K/Y eveneens stijgt.
De tijdreeksen Y, K, I en W zijn:
Y de toegevoegde waarde van bedrijven netto na aftrek indirecte belastingen
K kapitaalvoorraad exclusief overheid, berekend uit gecumuleerde investeringen
I netto-investeringen bedrijven (dK)
W winst bedrijven na aftrek afschrijvingen en na aftrek indirecte belastingen
Herleiding tot z = p × r – g:
r rendement op kapitaal
= (W/Kt–1) × 100
p netto investeringen/winst
= dK/W
g groeivoet van inkomen
= (dY/Yt–1) × 100
k groeivoet kapitaal
= (dK/Kt–1) × 100

=p×r
z groei K/Y
= ((Kt/Yt) / (Kt–1/Yt–1) – 1) × 100
= ((Kt/Kt–1) / (Yt/Yt–1) – 1) × 100
= ((1 + dK/Kt–1) / (1 + dY/Yt–1) – 1) × 100
= ((1 + (dK/W) × (W/Kt–1)) / (1 + g/100) – 1) × 100
= ((1 + p × r/100) / (1 + g/100) – 1) × 100
= p × r – g
Dit is een definitievergelijking die geldt indien “gedurende
lange tijd†en “veel†vervangen worden door (dK/W). Deze
definitievergelijking kan daarmee ook toegepast worden op
de historische tijdreeksen van Y, K, I en W in Nederland.

Tijdreeksen Nederland

figuur 1

Ratio
12
10
8
6

In 1947 hebben K1/Y en V1/Y dezelfde waarde want voor K
is in 1947 – het eerste naoorlogse jaar met vermogenscijfers
– de waarde van V als startwaarde genomen en vanaf 1939 is
aldus teruggerekend. In K2/Y zijn de startwaarden zowel in
1939 als in 1947 1,5 maal hoger gezet.
In de figuur is te zien dat de reeks V1/Y gedurende het
begin van de vorige eeuw tot midden jaren zeventig daalde,
vervolgens constant blijft of licht stijgt en na 2009 stijgt omdat Y daalt en het vermogen weinig verandert. n
Jaargang 100 (4704) 26 februari 2015

Herleiding formule

4
2
0

‘21 ‘25 ‘29 ‘33 ‘37 ‘41 ‘45 ‘49 ‘53 ‘57 ‘61 ‘65 ‘69 ‘73 ‘77 ‘81 ‘85 ‘89 ‘93 ‘97 ‘01 ‘05 ‘09 ‘13

K 1/Y

V 1/Y

B/Y

V2/Y

K2/Y

KG/Y

Bron: berekeningen op basis van gegevens van het CBS en het CPB

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

125

ESB Groei & Conjunctuur

De reeks B/Y betreft de waarde van niet-financiële
activa van de totale economie exclusief overheid, dus inclusief
de bedrijven. Die waarde ligt veel hoger dan de andere twee.
Deze gegevens zijn niet voor een langere periode beschikbaar.
De verhouding KG/Y laat van 1969 tot 1980 een stijging zien
en dan min of meer stabilisatie.
De lange reeksen K1/Y en K2/Y van de gecumuleerde netto-investeringen laten een daling zien van begin
vorige eeuw tot de jaren zeventig, een lichte stijging in de jaren
zeventig en daarna stabiel. Opgemerkt moet worden dat de reeks K/Y gevoelig is voor de aanname betreffende de startwaarde en het belang van de
afschrijvingen. Maar ook bij aanpassing van deze startwaarde
en afschrijvingsquote is de reeks K/Y in de eerste helft van
de vorige eeuw fors hoger en daalt vervolgens gestaag, tot er
begin jaren zeventig enige stijging te zien is.
Omgerekend was z – als groei van K/Y – in de periode
1922–1939 gemiddeld –2,4 procent, in 1949–1970 –1,1
procent en in 1970–2013 +0,7 procent per jaar.
Al met al kan gesteld worden dat de verhoudingen K/Y
en V/Y in Nederland in het eerste deel van de vorige eeuw tot
in de jaren zeventig daalden, en daarna licht stegen.
Piketty presenteert geen cijfers voor Nederland. Hij
neemt voor diverse landen in het laatste kwart van de vorige
eeuw een stijging van K/Y waar. Uit zijn figuur met K/Y als
tijdreeks voor de hele wereld van 1870 tot 2100 kan men
voor de periode 1920- 1970 een daling van circa 0,3 procent
gemiddeld per jaar afleiden, voor de periode 1970–2010 een
stijging met circa één procent en voor de periode 2010–2100
een stijging met circa een half procent. Voor de periode 19702013 is de daling in Nederland weinig verschillend van die in
de wereld, maar in de periode 1920-1970 was de daling in Nederland met circa 2,2 procent gemiddeld per jaar veel sterker.
Is de daling in het begin van de vorige eeuw, vervolgens
stabilisatie en ten slotte enige stijging van de kapitaal-inkomen-verhouding het gevolg van kapitaalefficiënte technische
vooruitgang? Hadden mensen in het begin van de vorige
eeuw wellicht relatief kostbare machines nodig en nu relatief
goedkope computerprogramma’s? De beantwoording van de
vraag hoe het komt dat de kapitaalcoëfficiënt in Nederland
eerst fors daalde en daarna steeg en wat voor de toekomst mag
worden verwacht, valt buiten de scope van dit artikel. De tijdreeksen van de kapitaalgoederenvoorraad die het CBS per bedrijfstak beschikbaar heeft, bieden aanknopingspunten voor
verder onderzoek.

Conclusie

Piketty neemt voor diverse landen historisch
een stijging van de kapitaalcoëfficiënt K/Y waar.
Voor Nederland worden echter geen gegevens
getoond. Door een afleiding van Piketty’s centrale stelling
r > g is het mogelijk om een alternatieve, maar ver­ elijkbare
g
analyse te maken door te kijken naar de ontwikkeling van de
kapitaal­ oëfficiënt. De verschillende gepresenteerde tijdreekc
sen laten aanvankelijk een forse daling zien, gevolgd door
een periode van stabilisatie en ten slotte een lichte stijging.
Ondanks de vele methodologische uitdagingen en verschillen
bij het in kaart brengen van historische reeksen voor kapitaal
en inkomen, schetsen de resultaten voor Nederland voor de
periode 1921-1970 een afwijkend beeld ten opzichte van
Piketty’s analyse van andere landen. Dit beeld biedt wellicht
een nieuwe aanknoping met de discussie over vermogens­
ongelijkheid in Nederland.

Literatuur
Coenen, A. (2015) Methodologische problemen bij het in kaart brengen van de ontwikkeling
van de vermogensongelijkheid in Nederland. ESB, 100(4704), 120–123.
Piketty, T. (2014) Kapitaal in de 21ste eeuw. Zutphen: de Bezige Bij.
Schaaijk, M. van (2015) KapitaalNLD.xls met de afleiding van de formules, tijdreeksen, berekeningen en toelichting. Data op www.micromacroconsultants.com.
Went, R. (red.) (2014) Waarom Piketty lezen? Amsterdam: Amsterdam University Press.

126

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4704) 26 februari 2015

Auteur