statistiek
Internationaal
Schuldsanering Amerikaanse gezinnen drukt groei
Het Amerikaanse overheidsbeleid blijft in 2011 in het teken staan van een onderÂsteuning van de economische groei. Het expansieve begrotingsbeleid werd onlangs
nogmaals onderstreept, met het besluit van de regering-Obama om een eerdere
belastingverlaging voor de hogere inkomensgroepen te verlengen in aanvulling
op verlaging van loonbelasting en verlenging van werkloosheidsuitkeringen voor
een bredere inkomensgroep. Vooral Amerikaanse gezinnen hebben sinds 2008
de gevolgen van jarenlang kredietgedreven bestedingen moeten ondervinden.
De sector gezinnen heeft het patroon van jaar-op-jaar stelselmatig negatieve
besparingen in 2008 radicaal omgegooid, al dan niet gedwongen door de banken,
naar flinke besparingen (figuur). Dit is het proces van schuldsanering dat zich
momenteel in de Verenigde Staten afspeelt. Teneinde de dreigende negatieve
effecten voor de economie zo veel mogelijk te verzachten heeft de overheid
haar tekort flink laten oplopen. Het overheidstekort bedraagt momenteel circa
11% van het bbp, en de onlangs overeengekomen maatregelen vertroebelen het
vooruitzicht op een substantiële vermindering in het komende jaar. Toch levert
deze analyse ook positieve aangrijpingspunten. Door de sterke besparingen van
gezinnen is de schuldsanering flink gevorderd, wat de kans op een intensivering
van het besparingsproces vermindert. Sinds eind 2009 stabiliseren de gezinsbeÂ
sparingen en ook sinds die tijd is er weer ruimte voor economische groei. Banken
beginnen, nog wel aarzelend, weer enigszins toeschietelijker te zijn tegenover
kredietverlening. Hoewel het niet wenselijk zou zijn dat Amerikaanse gezinnen
weer geheel zullen terugvallen in het bestedingspatroon van eerdere jaren, beteÂ
kent een voorzichtige normalisering van het spaargedrag wel een ondersteuning
Sander Hoek (FDA)
van de groei. De volgende fase van dit herstelproces
dient zich echter ook al aan. De combinatie van een
aanhoudende economische groei, herstel van de kreÂ
dietverlening en nog zeer onevenwichtige overheidsÂ
financiën maken een opwaartse druk op de lange
rente hoogst waarschijnlijk. Een dergelijke beweging
tekent zich nu al af, zij het vanaf een historisch
gezien nog zeer laag renteniveau.
Financieringssaldi Amerikaanse sectoren, cumulatief
over vier kwartalen (als percentage van het bbp).
6
%
4
2
0
-2
-4
-6
-8
-10
-12
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Nat. besparingssaldo (lopende rekening)
Niet-financiele bedrijven
Gezinnen
2010
Overheid
Bron: Flow of Funds Accounts, Federal Reserve; FDA
Monetaire zaken
Extern vermogen van Nederland toegenomen
Het externe vermogen van Nederland groeide in 2009 van 11 miljard euro naar
99 miljard euro: het verschil tussen de Nederlandse vorderingen op en verÂ
plichtingen aan het buitenland, ruim 2.400 respectievelijk 2.300 miljard euro.
Voor 26 miljard euro kwam de toename van het externe vermogen voort uit een
overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans, leidend tot netto aanÂ
kopen van buitenlandse activa in de financiële rekening, maar het grootste deel
hield verband met mutaties in de waarde van bezittingen. De grootste positieve
bijdragen aan het Nederlandse externe vermogen komen van Nederlandse penÂ
sioenfondsen en verzekeraars en van zogeheten overige financiële instellingen,
waaronder beleggingsinstellingen en financiële holdings. Eind 2009 bedroeg
de netto vordering op het buitenland van deze sectoren samen 774 miljard euro
(figuur). In 2009 hevelden enkele grote pensioenfondsen een aanzienlijk deel
van hun rechtstreekse beleggingen over naar binnenlandse beleggingsÂondsen,
f
die de gelden weer deels in het buitenland uitzetten. De gezamenlijke netto vorÂ
dering van pensioenfondsen en verzekeraars op het buitenland nam in 2009 toe,
vooral dankzij een waardestijging van de buitenlandse beleggingen. Ook DNB
droeg bij aan de stijging van het externe vermogen, voornamelijk doordat een
netto verplichting ten opzichte van andere landen binnen het Europese Stelsel
van Centrale Banken (ESCB) uit hoofde van het betalingsverkeer omsloeg naar
een netto vordering. De bankensector heeft binnen Nederland de grootste netto
schuldpositie op het buitenland; deze nam in 2009 zelfs met bijna een derde
toe doordat banken sneller buitenlandse vorderingen afbouwden dan verplichÂ
tingen. Na een aanzienlijke afname in 2008, groeiden de buitenlandse verplichÂ
tingen van niet-financiële ondernemingen in 2009 weer. Dat kwam vooral door
koersstijgingen van de door hen uitgegeven beursgenoteerde aandelen, die voor
16
ESB
96(4601) 7 januari 2011
Erik Bieleveldt (De Nederlandsche Bank)
Het Nederlandse netto externe vermogen per sector
(in miljarden euro’s).
700
In miljard euro
600
500
400
300
200
100
0
-100
-200
-300
-400
Pensioenfondsen en
verzekeraars
Overige
financiële
instellingen
Centrale
Overige sec- Overheid
bank toren (waaronder
huishoudens)
Ultimo 2007
Ultimo 2008
Niet-financiële
instellingen
Banken
Ultimo 2009
Bron: DNB
een aanzienlijk deel in handen zijn van buitenlandse
beleggers. Een stabieler beeld vertoonden hun
vorderingen op het buitenland in de vorm van directe
investeringen, die vaak tegen de meer stabiele boekÂ
waarde zijn gewaardeerd. De netto externe schuld
van de Nederlandse overheid nam in 2009 licht af,
doordat zij per saldo staatspapier afloste.
Financiële markten
Kris Marx (AFM)
Spaarrente in 2011
In de figuur is het percentage deposito’s van het
geheel aan spaargeld van Nederlandse huishoudens
afgezet tegen de rente die zij in een jaar over het
totaal van al het spaargeld hebben ontvangen. Vanaf
2006 is een gestage stijging te zien van de rente die
door consumenten over hun spaargeld werd ontvanÂ
gen. Tevens is te zien dat vanaf 2007 de bedragen
die op deposito werden gezet, afnemen.
Ontvangen rente versus percentage deposito’s.
70 %
% 2,5
Percentage deposito’s
60
2,0
50
1,5
40
30
1,0
Het meest opvallend in de figuur is de scherpe aanpassing eind 2008 bij zowel
de ontvangen rente als het percentage van het spaargeld dat op deposito’s gezet
wordt. De bedragen aan ontvangen rente nemen scherp af en het aantal depoÂ
sito’s neemt sterk toe. Op zichzelf is dit een logisch gevolg van elkaar: wanneer
meer geld voor lange termijn op deposito wordt gezet, nemen de rentebetalingen
in de daaropvolgende periode af, deze rente wordt immers pas later uitgekeerd.
In 2008 is de trend naar vrij opneembare spaarvormen gebroken onder druk van
de kredietcrisis. Doordat veel financiële instellingen moeite kregen met het aanÂ
trekken van voldoende en stabiele funding werden deposito’s aan consumenten
aangeboden met daarop een relatief hoge rentevergoeding. Deze rente is gedeelÂ
telijk in 2009 tot uitkering gekomen maar een aanzienlijk gedeelte is pas in
2010 tot uitkering gekomen. Inmiddels zijn de tekorten aan funding van banken
grotendeels weer aangevuld en daarmee zijn ook de depositorentes weer gedaald.
Het is niet onwaarschijnlijk dat verschuiving van gelden van deposito’s naar variaÂ
bele spaarvormen het nog steeds lage rentepeil verder gaat verlagen en daarmee
leidt tot een sterke daling van de ontvangen rente door consumenten in 2011.
Het is wel mogelijk dat de strengere kapitaaleisen onder Basel III zorgen voor
een enigszins dempend effect op de dalende rentes omdat banken meer kapitaal
moeten aantrekken en aanhouden.
20
0,5
10
0
0,0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Ontvangen rente als percentage
Percentage deposito’s van het geheel aan spaargeld
Bron: CBS, CVS
Arbeidsmarkt
Frank Cörvers (ROA)
5
6
7
8
Technicians and associate
professionals
Clerks
Service workers and shop
and market sales workers
Plant and machine operators and assemblers
9 0
Elementary occupations
4
SBC 1992 (Beroepsniveau)
Elementaire beroepen
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Wetenschappelijke beroepen
4 3 2 2
0 0 0 1 11
1 0 4 18 31
15 1 35 18 13
19 58 20 2 0
17 81 1 0 0
2
0
5
0
0
0
2
6
16
14
0
0
2 1 6 76 0
20 4 1
3 0 0
0 0 0
0 0 0
Totaal
12 21 19 12 13
1
9
6
Armed forces
Craft and related trade
workers
3
Skilled agricultural and
fishery workers
2
Professionals
ISCO-88 (Major group)
1
Legislators, senior officials
and managers
De koppeling tussen beroepenniveaus (in procenten).
6 1
Bron: EBB 2009
Overgang van nationale naar internatioÂ
nale beroepenclassificatie
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is voorÂnemens om vanaf 2011 in persoonsenquêtes de
beroepen van respondenten op een andere manier
vast te stellen. Er zal gebruik worden gemaakt van
het web-based waarnemen, dat wil zeggen dat perÂsonen worden bevraagd via internet. Daarbij zullen er
programmatuur en classificaties uit het buitenland
worden gebruikt. Er zal gebruik worden gemaakt van
de International Standard Classification of Occu aÂp
tions 1988 (ISCO-88) waarin vier beroepenniveaus en 390 beroepsgroepen op
het meest gedetailleerde niveau worden onderscheiden. Dit heeft tot gevolg dat
er afscheid wordt genomen van de jarenlang gebruikte Standaard BeroepenÂ
classiÂicatie 1992 (SBC 1992) met vijf beroepenniveaus en maar liefst 1211
f
beroepen. Ook haar opvolger, de geheel gereviseerde SBC 2010 die het CBS
recentelijk heeft gepubliceerd, zal waarschijnlijk nooit in enquêtes worden
gebruikt. De overgang heeft verschillende gevolgen voor de koppeling tussen
beroepenniveaus (tabel). Op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) 2009
is gekeken waar de werkenden in de beroepsbevolking volgens de SBC 1992
terechtkomen als ze met de ISCO-88 worden ingedeeld. Er worden in de ISCO-88
op het hoogste aggregatieniveau tien hoofdgroepen onderscheiden. De groepen 1
en 0 zijn officieel niet in te delen naar niveau, omdat het in beginsel gaat om het
soort werk dat uitgevoerd wordt, namelijk leiding geven of een baan in het leger.
Uit de tabel blijkt inderdaad dat 15 tot 20 procent van de werkenden in zowel
de middelbare als de hogere en wetenschappelijke beroepen terechtkomen in
hoofdgroep 1. De werkenden in de wetenschappelijke en hogere beroepen komen
met respectievelijk 81 en 58 procent het vaakst terecht op het hoogste beroepsÂ
niveau, de tweede hoofdgroep van professionals. De werkenden in de middelbare
beroepen worden veel meer verspreid, maar de dominante hoofdgroep is hier
hoofdgroep 3 van technicians and associate professionals. De lagere beroepen
worden ook sterk verspreid, vooral over de hoofdgroepen 4 tot en met 8. Hier zijn
de service workers and shop and market sales workers de dominante hoofdgroep
5. Tussen de elementaire beroepen en de negende hoofdgroep in de ISCO-88 is
wel een duidelijke relatie. Een nieuwe classificatie leidt wellicht niet alleen tot het
anders indelen van personen naar beroepenniveaus, maar ook tot andere inzichten
over het niveau van de werkzaamheden waarop mensen functioneren.
ESB
96(4601) 7 januari 2011
17