Innovatie als bron van productiviteitsgroei
Aute ur(s ):
Donselaar, P. (auteur)
Erken, H.P.G. (auteur)
Klomp, L. (auteur)
Roelandt, T.J.A. (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij het ministerie van Economische Zaken. Roelandt is tevens verb onden aan ocfeb aan de Erasmus Universiteit
Rotterdam.p.donselaar@minez.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4429, pagina 142, 19 maart 2004 (datum)
Rubrie k :
Kennis en innovatie
Tre fw oord(e n):
Dit artikel kwantificeert de bijdrage van innovatie aan de arbeidsproductiviteitsgroei en geeft het effect van een versterking van de
innovatiekracht op de productiviteit weer.
De komende jaren zal de Nederlandse economische groei vooral moeten komen van groei van de arbeidsproductiviteit, omdat met name
demografische ontwikkelingen (‘vergrijzing’ en ‘ontgroening’) de mogelijkheden voor extra arbeidsinzet beperken. Innovatie zal hierbij een
belangrijke rol moeten vervullen. Hoe groot is de bijdrage van innovatie nu daadwerkelijk? In dit artikel wordt de (structurele) bijdrage
van innovatie aan de productiviteitsgroei behandeld.1 Voorts bespreken we het mogelijke productiviteitseffect van een versterking van
de Nederlandse innovatiekracht zoals die wordt nagestreefd door het kabinet.
Groeiboekhouding
De groeiboekhouding is het traditionele raamwerk om de arbeidsproductiviteitsgroei te splitsen in drie componenten, namelijk de bijdrage
van kapitaalverdieping, de bijdrage van menselijk kapitaal en een residu. Kapitaalverdieping wordt gedefinieerd als de groei van de
hoeveelheid kapitaal per eenheid arbeid (kapitaalarbeidsverhouding). Menselijk kapitaal representeert kwaliteitsverbeteringen in de
productiefactor arbeid.
Het residu weerspiegelt de groei van de arbeidsproductiviteit die niet direct toe te schrijven is aan bovenstaande twee componenten en
wordt ook wel de groei van de totale factorproductiviteit (tfp) genoemd. De tfp geeft aan hoe productief de productiefactoren arbeid en
kapitaal worden ingezet bij het genereren van toegevoegde waarde. De groei van de tfp kan volgens de gangbare inzichten in de
literatuur in verband worden gebracht met innovatie. In dit artikel concretiseren we dit door de bijdrage van innovatie aan de tfp-groei te
kwantificeren aan de hand van coëfficiënten uit econometrisch onderzoek op dit terrein.
Innovatie benaderd op basis van o&o
De invloed van innovatie op de groei van de tfp wordt in de empirische literatuur meestal onderzocht door innovatie te benaderen op
basis van inspanningen voor onderzoek en ontwikkeling (o&o). Zie voor een bespreking Griliches (2000). Deze aanpak kent zijn
beperkingen (innovatie is immers meer dan o&o), maar is te rechtvaardigen omdat o&o-inspanningen een fundamentele basis leggen
voor innovatie. In eerste instantie geldt dit vooral in de industrie, omdat daar de meeste o&o wordt verricht, maar via spillovers van
kennis naar de dienstensector profiteert ook de dienstensector in belangrijke mate van o&o verricht in de industrie (Jacobs et al., 2002).
Opgebouwde kennis
Bij voorkeur dienen o&o-investeringen te worden gecumuleerd tot o&o-kapitaal. Door te kiezen voor een kapitaalbenadering wordt niet
alleen rekening gehouden met nieuwe investeringen in o&o, maar ook met kennis die in het verleden is opgebouwd met investeringen in
o&o. Ook kan dan rekening gehouden worden met veroudering van kennis door af te schrijven op o&o-kapitaal uit het verleden.
In de empirische literatuur wordt naast binnenlands o&o-kapitaal rekening gehouden met buitenlands o&o-kapitaal. De invloed van
buitenlands o&o-kapitaal op de tfp geeft internationale o&o-spillovers weer, die tot stand komen door het gebruik van buitenlandse
kennis in binnenlandse innovatieprocessen. Binnenlands o&o-kapitaal kan vervolgens gesplitst worden in privaat o&o-kapitaal
(opgebouwd door bedrijven) en publiek o&o-kapitaal (opgebouwd door publieke kennisinstellingen).
Bijdrage van innovatie aan tfp-groei
In tabel 1 zijn de afzonderlijke bijdragen van privaat o&o-kapitaal, publiek o&o-kapitaal en internationale o&o-spillovers aan de tfp-groei
weergegeven in een decompositie van de arbeidsproductiviteitsgroei in het Nederlandse bedrijfsleven voor de periode 1990-2000. In de
decompositie is de groeiboekhoudingsbenadering te herkennen, maar de tfp-groei wordt hier verklaard vanuit innovatievariabelen (en is
dus niet langer een residu).
Tabel 1.Decompositie van de arbeidsproductiviteitsgroei in het bedrijfsleven, gemiddelde jaarlijkse productiviteitsgroei in
procenten en gemiddelde jaarlijkse bijdrage van de determinanten in procentpunten, 1990-2000
1990-2000
arbeidsproductiviteitsgroei
innovatie (tfp-effect)
privaat o&o-kapitaal
publiek o&o-kapitaal
buitenlandse o&o-spillovers
menselijk kapitaal
kapitaalverdieping
1,5%
0,2
0,1
0,3
0,2
0,7
Bron: Donselaar et al ., 2003.
De bijdrage van private o&o en buitenlandse o&o-spillovers aan de tfp-groei is bepaald aan de hand van een studie van Coe en
Helpman (1995). Zij vinden voor kleine landen zoals Nederland een elasticiteit van 0,08 voor het effect van (binnenlands) privaat o&okapitaal op de tfp. Dit houdt in dat een groei van het private o&o-kapitaal met 1 procent een positief effect op de tfp zou hebben van 0,08
procent. Voor de invloed van buitenlands o&o-kapitaal op de tfp in Nederland volgt uit het onderzoek van Coe en Helpman een
elasticiteit van 0,16.2
Geschatte bijdrage
Door de bovengenoemde elasticiteiten te koppelen aan de groei van privaat o&o-kapitaal in Nederland en de groei van buitenlands o&okapitaal in de periode 1990-2000 kan de bijdrage van private o&o en buitenlandse o&o-spillovers aan de Nederlandse tfp-groei in die
periode worden gekwantificeerd. De geschatte groei van privaat o&o-kapitaal is voor Nederland gemiddeld 2,5 procent, de groei van
buitenlands o&o-kapitaal is gemiddeld 2 procent. Hieruit volgt dan een bijdrage van 0,2 procentpunt per jaar van private o&o in
Nederland (0,08 ¥ 2,5) en een bijdrage van 0,3 procentpunt per jaar van buitenlandse o&o-spillovers (0,16 ¥ 2).
De invloed van publieke o&o is moeilijker te bepalen. In het onderzoek van Coe en Helpman is geen rekening gehouden met publieke
o&o. Volgens een onderzoek van Guellec en Van Pottelsberghe de la Potterie (2001) zou het effect van publieke o&o op de tfp ongeveer
even groot zijn als van private o&o. Bassanini et al. (2001) vinden daarentegen geen significant effect van publieke o&o op de
productiviteit. Hier is een middenweg gezocht tussen deze twee uitkomsten. Er is van uitgegaan dat het effect van publieke o&o de helft
bedraagt van het effect van private o&o, wat neerkomt op een bijdrage aan de tfp-groei in Nederland van 0,1 procentpunt per jaar.
Multipliermechanisme
tabel 1 maakt duidelijk dat de directe bijdrage van innovatie op ruwweg 40 procent geschat kan worden van de totale
arbeidsproductiviteitsgroei in de periode 1990-2000 (0,6 procent ten opzichte van 1,5 procent). Dit betreft een direct effect op de tfp-groei
van innovatie. Het totale effect van innovatie is nog aanzienlijk hoger, omdat kapitaalverdieping ook voor een groot deel afhankelijk is
van innovatie.
Ten eerste levert innovatie via kwaliteitsverbeteringen van kapitaalgoederen een belangrijke bijdrage aan de kapitaalverdieping. Voor een
groot deel gaat het hier echter om innovatie die in het buitenland plaatsvindt, zodat innovatie in eigen land hier minder van belang is.
Ten tweede hangt de groei van de investeringen sterk samen met economische groei, die op haar beurt mede afhankelijk is van de tfpgroei en daarmee van innovatie. Uit de neoklassieke groeitheorie is bekend dat dit leidt tot een multipliermechanisme, waarbij tfp-groei
via een kapitaalverdiepingseffect versterkt doorwerkt in de arbeidsproductiviteitsgroei. Zie hiervoor bijvoorbeeld Hulten (2000). Onder
de standaardveronderstellingen van de neoklassieke groeitheorie volgt een multiplicator die globaal op 1,5 kan worden geschat. Voor
een wiskundige uitwerking hiervan, zie Donselaar et al. (2003).
Effect van een versterking van de Nederlandse innovatiekracht
Innovatie levert een substantiële structurele bijdrage aan de arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland. Daarmee is nog niet duidelijk wat
een sterke toename van de o&o-intensiteit voor gevolgen zou kunnen hebben voor de arbeidsproductiviteit. In het verlengde van de
Lissabon-doelstelling heeft Nederland de ambitie uitgesproken om als kenniseconomie tot de top van Europa te behoren (Ministerie van
Economische Zaken, 2000).
Om aansluiting te vinden met de kopgroep van Europa, gedefinieerd als de vier landen binnen de eu met de hoogste private o&ointensiteit, zal de Nederlandse private o&o-intensiteit verhoogd moeten worden richting de 1,5 procent van het bbp, vanaf het huidige
niveau van 1,1 procent van het bbp (de publieke o&o-intensiteit ligt in Nederland al op een relatief hoog niveau). Gebruikmakend van de
coëfficiënt voor het effect van privaat o&o-kapitaal op de tfp uit het onderzoek van Coe en Helpman (1995) is met een eenvoudig model
te berekenen dat dit op langere termijn een positief effect op de tfp in Nederland zou hebben van 2,5 procent. Zie figuur 1 voor een
grafische weergave van dit effect. Rekening houdend met endogene kapitaalverdieping (het hierboven besproken multipliermechanisme),
volgt dat de Nederlandse invulling van de Lissabon-doelstelling op langere termijn tot 3,75 procent extra arbeidsproductiviteit bij
bedrijven in Nederland zou kunnen leiden (2,5 ¥ 1,5). Een veronderstelling hierbij is overigens wel dat het aanbod van onderzoekers
voldoende meegroeit met de toename van de o&o-intensiteit, zodat ook daadwerkelijk een sterke toename van de o&o-inspanningen
mogelijk is.
Figuur 1. Effect op de productiviteit van het realiseren van de Nederlandse invulling van de Lissabon-doelstelling, 2002-2030
Piet Donselaar, Hugo Erken, Luuk Klomp en Theo Roelandt
Literatuur
Bassanini, A., S. Scarpetta en P. Hemmings (2001) Economic growth: the role of policies and institutions. Panel data evidence from
OECD countries. OECD, Economics Department Working Papers nr. 283, Parijs.
Coe, D.T. en E. Helpman (1995) International R&D spillovers. European
Economic Review, 39(5), 859-887.
Donselaar, P., H.P.G. Erken en L. Klomp (2003) Innovatie en productiviteit. Een analyse op macro-, meso- en microniveau. Ministerie
van Economische Zaken, EZ onderzoeksreeks, nr. 2003-I-1-03, Den Haag.
Griliches, Z. (2000) R&D, Education, and Productivity. A Retrospective. Harvard University Press: Cambridge/Londen.
Guellec D. en B. van Pottelsberghe de la Potterie (2001) R&D and productivity growth: panel data analysis of 16 OECD countries.
OECD, STI Working Papers nr. 2001/3, Parijs.
Hulten, C.R. (2000) Total factor productivity: a short biography. NBER, Working Paper nr. 7471, Cambridge.
Jacobs, B., R. Nahuis en P.J.G. Tang (2002) Sectoral productivity growth and R&D spillovers in the Netherlands. De Economist, 150
(2), 181-210.
Ministerie van Economische Zaken (2000) De kenniseconomie in zicht. Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 406, nrs. 1-2.
1 Dit artikel is gebaseerd op Donselaar et al. (2003).
2 Bij de grootte van deze twee elasticiteiten moet worden bedacht dat de Nederlandse o&o-inspanningen circa twee procent uitmaken
van de mondiale o&o, zodat het effect van een euro extra aan binnenlandse o&o op de Nederlandse tfp veel groter is dan dat van een
euro extra aan buitenlandse o&o.
Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)