Ga direct naar de content

De magie van de arbeidsinkomensquote

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 22 2002

De magie van de arbeidsinkomensquote
Aute ur(s ):
Schaik, T. van (auteur)
Hoogleraar empirische macro-economie aan de Universiteit van Tilb urg. (auteur)
schaik@uvt.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4385, pagina 846, 22 november 2002 (datum)
Rubrie k :
Commentaar
Tre fw oord(e n):
loonmatiging

Donders en het duo Van der Straaten en Camps maken zich in deze esb zorgen over de gevolgen van de recente stijging van de
arbeidsinkomensquote (aiq) 1. Donders spreekt zelfs over een flinke verslechtering van de concurrentiepositie. Voor Van der Straaten
en Camps is het geen verrassing dat de economische groei nu tegenvalt, net als in 1975, 1981 en 1993. Toch is het niveau van de aiq
momenteel lager dan in 1993 en veel lager dan in 1975 en 1981. Ook in internationaal perspectief is de aiq niet hoog. In 1996 lag de
Nederlandse aiq dertien punten onder de Duitse. In 2000 was dit weliswaar geslonken naar zes punten, maar feitelijk is het verschil
groter2. Het niveau van de aiq is dus geen reden om nu de noodklok te luiden.
In beide bijdragen blijven ook andere belangrijke feiten over de Nederlandse economie onderbelicht. Het is bekend dat de
ontwikkelingen in de Nederlandse economie sterk samenhangen met die in het buitenland. Zo is de uitvoer de afgelopen vijftig jaar
trendmatig gezien even hard gegroeid als de wereldhandel. Daarnaast vertoont de groei van het bruto binnenlands product hetzelfde
patroon als de groei van de wereldhandel 3. Toch geloven Donders en Van der Straaten en Camps nog steeds in extra economische
groei door loonmatiging 4. Om dit punt kracht bij te zetten, brengen zij de reacties op de diepe recessie van 1981/1982 in herinnering,
die hebben geleid tot loonmatiging. In de periode 1982-1990 en rond 1993 was inderdaad sprake van een daling van de aiq. Daarna is de
aiq gemiddeld genomen echter gelijk gebleven.
Jaren negentig
De voorspoedige ontwikkeling van de Nederlandse economie vanaf 1993 is dus niet toe te schrijven aan een daling van de aiq. De groei
werd gedreven door consumptie, veroorzaakt door een hausse in aandelen en huizenprijzen, door inkomen uit extra banen, door uitvoer
als gevolg van de onstuimige ontwikkeling van de wereldhandel en door overheidsinvesteringen in de fysieke infrastructuur. Deze
groeiimpulsen vonden een vruchtbare voedingsbodem in een economie met veel laagproductieve bedrijfstakken, die via uitzendbureaus,
deeltijdarbeid en beleid dat was gericht op werk een aanzienlijk deel van het arbeidsaanbod naar zich toe hebben getrokken. Daardoor is
de groei van de arbeidsproductiviteit steeds verder onder druk komen te staan en is er de laatste jaren zelfs sprake van een daling van de
productiviteit.
Trage productiviteitsgroei is de prijs voor meer banen in een economie, waarin het stimuleren van hoogproductieve activiteiten minder
prioriteit heeft. Grote bedrijven als Philips, Unilever en Akzo Nobel hebben hierover de afgelopen weken de noodklok geluid. Het is
tekenend voor de opvattingen in Den Haag dat in de bijdrage van Van der Straaten en Camps het productiviteitsprobleem in een paar
zinnen wordt afgedaan. Het gaat hen erom de recente stijging van de aiq zo snel mogelijk om te buigen in een daling, loonmatiging dus.
Het is de echter vraag of dit oude recept in deze tijd nog wel goed uitpakt.
Inflatie en arbeidsmarkt
In vergelijking met twintig jaar geleden ziet de economie er immers heel anders uit. De wereldinflatie is laag en in Japan en in de Verenigde
Staten steekt zelfs het deflatiespook de kop op. Loonmatiging in een tijd van lage inflatie en teruglopende productiviteitsgroei leidt op
een gegeven moment tot dalende uurlonen, een verschijnsel dat voor het laatst in de rampzalige jaren dertig van de vorige eeuw is
opgetreden. Ook dat is een les uit het verleden.
In Nederland is de inflatie nog steeds hoog, maar dat zal ongetwijfeld veranderen als ook overheid en ondernemers hun
verantwoordelijkheid hierin nemen. In 2001 was de inflatie 4,6 procent. Hiervan is globaal 1,3 procentpunt toe te schrijven aan lonen, 1
punt aan btw, 0,3 punt aan belastingen, 0,6 punt aan invoerprijsstijgingen en 1,6 punt aan vergroting van de winsten (exploitatieoverschot) door ondernemers 5. Werk-nemers zijn dus niet de enige inflatiemakers, ook overheid en ondernemers dragen aan de inflatie
bij.
Een ander verschil met twintig jaar geleden is de krappe arbeidsmarkt en het perspectief dat het arbeidsaanbod ook op termijn een
knelpunt blijft. De endogene reactie hierop, waar Donders op wijst, is inderdaad een les die we uit het verleden kunnen trekken. Het
voorstel van Donders om de instituties aan deze onvermijdelijke ontwikkeling aan te passen verdient daarom meer aandacht dan het
voorstel van Van der Straaten en Camps om alle kaarten op loonmatiging te zetten.

1 De geschiedenis herhaalt zich, want in 1993 waren het (toenmalig) onderdirecteur Don van het Centraal Planbureau en minister De Vries
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die de publiciteit zochten om een lans te breken voor loonmatiging.
2 Centraal Planbureau, Macro Economische Verkenning 2003, Den Haag, 2002, bijlage B3.
3 A.B.T.M. van Schaik, Het CEP 1993: onderbelichte ontwikkelingen, ESB, 7 april 1993, blz. 320-321.
4 De ‘spoorboekjes’ van het CPB ondersteunen dit geloof niet. Zie bijvoorbeeld: Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 1993,
Den Haag, 1993, blz. 171. Het effect van loonmatiging op de productie is in het begin negatief en op de middellange termijn nul.
5 Centraal Bureau voor de Statistiek, De Nederlandse economie 2001, Voorburg/Heerlen, 2002, blz. 75.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur