Ga direct naar de content

Regionaal verschil mag er zijn

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 8 2001

Regionaal verschil mag er zijn
Aute ur(s ):
Dijk, J., van (auteur)
Hoogleraar regionale arb eidsmarktanalyse aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4313, pagina 487, 8 juni 2001 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

Vergeleken met de rest van het land heeft het Noorden een economische achterstand die al tientallen jaren tot uitdrukking komt in
hogere werkloosheid en lagere arbeidsparticipatie. Jarenlang regionaal beleid heeft deze achterstand niet kunnen wegwerken. Er zijn
43.000 extra arbeidsplaatsen nodig om in Noord-Nederland dezelfde netto participatiegraad te realiseren als landelijk. Op basis van
het rapport van de commissie-Langman zijn afspraken gemaakt tussen het Noorden en het Rijk om de geconstateerde achterstand met
gerichte maatregelen weg te werken voor 2010 1. Een interessante vraag is of het inderdaad gaat lukken de achterstand van het
Noorden blijvend weg te werken. Ik heb mijn twijfels.
Het aantal van 43.000 banen als maatstaf voor de achterstand is een momentopname uit 1996. Als door welke factoren dan ook de
bevolking harder gaat groeien dan het aantal banen, wordt het faseverschil groter dan 43.000. Dat dit gaat gebeuren is niet irreëel als wij
bijvoorbeeld kijken naar scenario’s voor wonen en werken voor het Noorden in de recent verschenen Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening.
Het gat kan ook groter worden als het aantal WIW-, ID- en WSW-banen afneemt door het verminderen van overheidssteun. Deze ‘extra’
banen werden bij het berekenen van het faseverschil als echte banen meegeteld. Alleen al in de provincie Groningen gaat het dan al om
ongeveer 10.000 banen. In plaats van 43.000 arbeidsplaatsen kunnen er dus nog wel eens 20.000 extra arbeidsplaatsen nodig zijn om de
achterstand voor 2010 blijvend in te lopen.
Overigens is het realiseren van 43.000 extra arbeidsplaatsen al een hele klus. Ondanks dat ook nu al regionaal beleid gevoerd wordt,
slaagt het Noorden er maar zelden in sneller te groeien dan landelijk. Als we naar het gemiddelde over de laatste tien jaar kijken, ligt de
werkgelegenheidsgroei iets lager dan landelijk. 1999 was een topjaar waarin de groei van de werkgelegenheid in het Noorden 0,1 procent
hoger was dan landelijk. Dit komt overeen met ongeveer 500 arbeidsplaatsen extra. Dan duurt het 86 jaar voor er 43.000 arbeidsplaatsen
zijn ingelopen. Voor 2000 en 2001 zal de extra groei niet spectaculair hoger zijn dan in 1999. Willen er in 2010 43.000 banen extra
gerealiseerd zijn, dan moeten er de komende acht jaar dus elk jaar ruim 5000 banen extra gecreëerd worden. Dat betekent dat de
werkgelegenheidsgroei acht jaar lang niet 0,1 procent maar meer dan een vol procentpunt hoger moet liggen dan landelijk. Onmogelijk?
Weet ik niet, maar het is wel veel.
Een volgende vraag is of het wegwerken van de achterstanden nodig en mogelijk is. Uit onderzoek van de Fryske Akademy blijkt dat in
1994 98 procent van de Friezen gelukkig was 2. Daarvan zegt de helft zelfs erg gelukkig te zijn. Uit Europees vergelijkend onderzoek blijkt
ook dat de mensen in het Noorden hoog scoren op de factor geluk. Als dus geluk als criterium wordt genomen voor de beoordeling van
regionale verschillen – en wat kan daar op tegen zijn? – dan is het probleem van de noordelijke achterstand meteen opgelost. Men hoeft
ook niet bang te zijn dat iedereen naar het Noorden gaat verhuizen. Uit het onderzoek blijkt tevens dat migranten naar het Noorden
minder gelukkig zijn dan autochtonen. Als gelukkig zijn niet genoeg is en er toch iets aan de regionale werkloosheid moet gebeuren, kun
je natuurlijk pleiten voor een intensiever regionaal beleid. De effectiviteit daarvan is echter niet altijd even duidelijk. Een andere, voor
economen voor de hand liggende manier om de regionale werkloosheid terug te dringen, is het bevorderen van marktconforme regionale
loonverschillen. Blanchflower and Oswald tonen op basis van studies in regio’s in vele landen aan dat er een significant positief verband
is tussen lonen en werkloosheid, de zogenaamde ‘wage curve’ 3. Door de landelijke werking van cao’s zijn er nu in Nederland maar zeer
beperkte regionale verschillen in lonen voor vergelijkbare functies. In regio’s met een ruim arbeidsaanbod kan dit leiden tot een hogere
werkloosheid. Daar komt nog bij dat in een dunne arbeidsmarkt als het Noorden de zoekwerkloosheid groter zal zijn dan in de Randstad.
Bij de discussie over de wenselijkheid van regionale verschillen in lonen en werkloosheid zal het principe van gelijk loon voor gelijk werk
moeten worden afgewogen tegen gelijke kansen op werk. Als de kosten van levensonderhoud in het Noorden lager zijn, hoeft een lager
loon geen lager welvaartsniveau in termen van koopkracht te betekenen. Tegen deze achtergrond lijkt het introduceren van regionale
differentiatie in cao-lonen goed verdedigbaar.
Uit een peiling van het Nieuwsblad van het Noorden van 30 mei 2001 blijkt echter dat 95 procent van de ruim 350 respondenten niet
bereid is salaris in te leveren voor meer werkgelegenheid. Het lijkt dan het meest realistisch dat het Noorden het huidige niveauverschil
met de landelijke netto-participatiegraad maar accepteert en tevreden is als het regionaal beleid plus de aanleg van een
magneetzweefbaan er voor gaat zorgen dat de kloof niet groter wordt

1 SNN, Kompas voor het Noorden, Assen, 1999.
2 L.G. Jansma, It lok fan Friezen en wat dêr mei anneks is, It Beaken, 1997, blz. 208-226.

3 D.G. Blanchflower en A.J. Oswald, The wage curve, MIT Press, Cambridge, Mass./Londen, 1994.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur