Huren of kopen?
Aute ur(s ):
Gringhuis, G. (auteur)
Faessen, W. (auteur)
Dit artikel wordt gecoördineerd door de sector nationale rekeningen van het CBS
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4300, pagina 259, 16 maart 2001 (datum)
Rubrie k :
Statistiek
Tre fw oord(e n):
economie, samenleving
Kopers van huizen zijn meer kwijt aan netto en bijkomende woonlasten dan huurders. Maar huurders besteden een groter deel van
hun inkomen aan woonlasten. In 1999 gaven zij een derde van het besteedbaar huishoudensinkomen uit aan woonlasten. Bij kopers
was dat een kwart. Dit verschil komt voornamelijk doordat het besteedbaar inkomen van kopers ruim anderhalf keer zo hoog ligt als
dat van huurders.
Netto woonlasten
Zowel in de huur- als koopsector zijn de netto woonlasten in deafgelopen jaren toegenomen als gevolg van stijgende prijzen. In 1990
bedroeg de netto huur voor een huishouden met een huurwoning nog 19,7 procent van het besteedbaar inkomen. In 1999 was dat
gestegen tot 23,7 procent. Bij kopers steeg het aandeel van de netto woonuitgaven in het besteedbaar inkomen van het huishouden van
12,9 procent in 1990 naar 17,7 procent in 1999.
De netto woonuitgaven van de huurder bestaan uit de kale huur plus eventuele servicekosten. Veel huishoudens met een laag inkomen
ontvangen huursubsidie. Het gemiddeld bedrag dat een huurder aan huursubsidie ontvangt is 248 gulden per maand. Het bedrag dat
resteert wanneer van de woonuitgaven de individuele huursubsidie wordt afgetrokken, is de netto huur. Voor huurders bedroeg de netto
huur in 1999 gemiddeld 634 gulden per maand.
Voor een koper bestaan de netto woonlasten voornamelijk uit hypotheeklasten. In 1999 bedroegen deze gemiddeld 885 gulden per
maand. Hiervan ontvingen kopers echter gemiddeld 155 gulden per maand terug van de fiscus door de hypotheekrente als aftrekpost op
te voeren.
Rekening houdend met de opstalverzekering, onroerende zaakbelasting, erfpacht en rijksbijdrage, kwamen de netto vaste woonuitgaven
van de koper gemiddeld uit op 787 gulden per maand.
Bijkomende woonlasten
Ook aan bijkomende woonlasten zijn kopers meer kwijt dan huurders. Een huishouden dat huurt is gemiddeld 256 gulden kwijt aan
heffingen, zoals de onroerende zaakbelasting, rioolbelasting, waterschapsbelasting en uitgaven aan nutsvoorzieningen. Een gezin in een
koopwoning betaalt gemiddeld 342 gulden aan bijkomende woonlasten.
Het aandeel van de totale woonlasten (netto plus bijkomende woonlasten) in het gemiddeld inkomen van huishoudens in 1999, bedraagt
bij huurders 33,3 procent en bij kopers van woningen 25,9 procent. Dit verschil komt voornamelijk doordat het besteedbaar inkomen van
kopers ruim anderhalf keer zo hoog ligt als dat van huurders.
Populariteit
Het kopen van een woning wint het in populariteit van het huren. Het aandeel koopwoningen in de woningvoorraad is de laatste jaren
flink omhoog gegaan van 45 procent in 1990 naar 52 procent in 2000. De groei van de woningvoorraad met 13,5 procent sinds 1990, komt
geheel ten goede aan de koopsector. Het aantal huurwoningen is de laatste jaren gelijk gebleven: de nieuwbouw van huurwoningen en
de verkoop van huurwoningen aan bewoners houden elkaar in evenwicht 1.
Zie figuur 1, figuur 2, figuur 3
Figuur 1. Ontwikkeling huur- en koopwoning
Figuur 2. Woonuitgaven huurders
Figuur 3. Woonuitgaven kopers
1 Bron: CBS/VROM, WoningBehoefte Onderzoeken 1990, 1994 en 1999.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)