statistiek
Economie en Samenleving
Myriam van Rooijen-Horsten en Dirk van den Bergen (CBS)
Nederlandse economie steeds efficiënter
In 2006 was de Nederlandse economie 1,1% efficiënter dan in 2005. Dit blijkt
uit experimentele statistieken over multifactorproductiviteit (mfp) die het CBS
in 2007 voor het eerst publiceerde. De mfp-statistieken zijn een uitbreiding op
de bestaande statistieken over arbeidsproductiviteit. Bij het bepalen van de mfp
wordt, naast arbeid, ook rekening gehouden met de inzet van andere productiemiddelen, te weten kapitaal, energie, materialen en diensten. Het deel van de
ontwikkeling van de productie dat niet kan worden gerelateerd aan een veranderde
inzet van productiemiddelen wordt de mfp-ontwikkeling genoemd. Oorzaken
van mfp-groei zijn bijvoorbeeld product- of procesinnovaties, schaalvoordelen,
hogere bezettingsgraden van productiesystemen, maar ook incidentele factoren
zoals weersomstandigheden. Tussen 1995 en 2006 steeg het volume van de
geconsolideerde productie van de commerciële sector (exclusief verhuur van
roerende goederen en verhuur en handel in onroerend goed) met gemiddeld
3,0% per jaar. De totale volumegroei van de inzet van arbeid, kapitaal, energie,
materialen en diensten bedroeg echter slechts 2,1% per jaar. Dit betekent dat
de mfp-groei 0,9% per jaar was. Met een mfp-groei van 1,1% was 2006 het
derde achtereenvolgende jaar dat de groei van de mfp boven het langetermijngemiddelde van 0,9% lag. Dat komt deels door de aantrekkende conjunctuur. De
productiviteitsstatistieken laten verder zien dat mfp-groei een samenhang toont
met (internationale) concurrentie. Bedrijven in de industrie, groothandel, vervoer
en communicatie opereren veelal op internationale markten waar prijzen, meer
nog dan op binnenlandse markten, continu onder druk staan. Dit betekent dat
winstkansen van deze bedrijven vooral samenhangen met kwaliteitsverbeteringen
en het verhogen van de bedrijfsefficiency. Dit komt
tot uiting in een grote mfp-stijging. In bedrijfstakken
als de bouwnijverheid en zorg, waarbinnen bedrijven
vaker in staat zijn hun voordeel te halen uit stijgende
afzetprijzen, lijkt de prikkel tot productiviteitsgroei
minder aanwezig. Voorzichtigheid is echter geboden
bij het interpreteren van de lage productiviteitsontwikkeling in de zorg. Het is namelijk uitermate moeilijk
om kwaliteitsveranderingen te weerspiegelen in de volumeontwikkeling van zorgdiensten, terwijl dit rechtstreeks van invloed is op de gemeten productiviteit.
Multifactorproductiviteitsontwikkeling (Indexcijfers,
1995=100)
Bron: CBS
Monetaire Zaken
Erik Bieleveldt (Divisie Statistiek & informatie, DNB)
Nederlandse economie een van de meest
open economieën ter wereld
Aan het einde van het derde kwartaal van 2007 bedroegen de totale financiële
vorderingen van Nederlanders op het buitenland 4.196 miljard euro (voorlopige cijfers, inclusief bijzondere financiële instellingen). Hiertegenover stonden
buitenlandse vorderingen op Nederland ter waarde van 4.177 miljard euro. De
financiële activa betreffen onder andere effecten, deelnemingen, leningen en
bancaire tegoeden. De totale omvang van de grensoverschrijdende vorderingen
en verplichtingen is de laatste jaren fors toegenomen, sinds 1998 met gemiddeld 15% per jaar. Als percentage van het bbp zijn de Nederlandse vorderingen
op het buitenland met bijna 700% inmiddels zelfs het hoogst van de grotere
geïndustrialiseerde landen (zie figuur; de verplichtingen laten een vergelijkbaar
beeld zien). Dit illustreert dat Nederland niet alleen in termen van buitenlandse
handel maar ook bezien naar financiële posities een relatief zeer open economie
is. Het percentage voor Nederland is niet alleen hoger dan voor andere, kleinere
landen waarvoor men een grote gerichtheid op het buitenland zou verwachten,
zoals bijvoorbeeld België en Finland, maar ook hoger dan in landen met grote
i
Ânternationale financiële centra, zoals het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland.
Voor alle in de figuur weergegeven landen geldt dat sinds 1989 de verhouding
tussen de buitenlandse activa en het bruto binnenlands product meer dan verdubbeld is. In toenemende mate zijn landen behalve door buitenlandse handel
ook door wederzijdse beleggingen en investeringen met elkaar vervlochten
geraakt, waardoor ook hun onderlinge afhankelijkheden zijn vergroot. In de figuur
wordt voor alle landen gerekend met buitenlandse vorderingen, inclusief die van
bijzondere financiële instellingen. Dit zijn ondernemingen met een buitenlandse
moeder die gelden uit het buitenland ontvangen of daar opnemen en weer
112
ESB
22 februari 2008
Buitenlandse activa als percentage van het bbp
Bron: DNB, IMF, OESO
doorsluizen naar de moeder of andere groepsmaatschappijen. Bijna 40% van de totale Nederlandse
vorderingen op het buitenland komt voor rekening
van deze bfi’s. Vooralsnog is Nederland het enige
land dat de betalingsbalans ook exclusief bfi’s publiceert en analyseert, gezien hun geringe invloed op
de reële economie. In internationaal verband hebben ook andere OESO-landen inmiddels aangegeven
grensoverschrijdende directe investeringen in- en
exclusief bijzondere financiële instellingen te willen
gaan onderscheiden.
Financiële Markten
Jasper Jorritsma (AFM)
Met een bank minder
In 2007 bereikte de AEX-index tweemaal een top
van ongeveer 560 punten. In juli stond de index op
bijna 562 punten en in oktober tegen de 560. Sinds
het begin van de kredietcrisis is de AEX gedaald naar
onge eer 430 punten in de eerste weken van februari
v
2008. Aangezien de financiële sector een belangrijk
aandeel heeft in de AEX-index en de economische
NYSE Euronext-indices, 11 oktober 2007 = 100
vertra ing is begonnen met problemen in de financiële sector, mag het geen
g
verwondering wekken dat een groot deel van deze daling is toe te schrijven aan een
afwaardering van financiële instellingen op de beurs. Waar de AEX tot voor kort
werd gezien als vooral een financiële index, is dat gedurende de splitsing van ABN
AMRO minder sterk het geval. De aandelen ABN AMRO zijn nog wel genoteerd
op Euronext Amsterdam, maar maken geen deel meer uit van de AEX. Met ABN
AMRO hadden de financials een gewicht van 35% in de index. Begin februari is dat
nog maar 22,5%. Deze herweging vond plaats een dag voor de top van oktober, op
woensdag 10 oktober na sluiting van de beurs. De figuur toont hoe het de AEX en
een viertal andere NYSE Euronext-sectorindices sindsdien is vergaan. De grootste
fondsen van deze sectorindices maken ook deel uit van de AEX. De niveaus van de
dag na herweging van de AEX zijn op 100 gesteld. Alle indices volgen eenzelfde
patroon, maar op verschillende groeiniveaus. Zoals verwacht deed de index voor
financials, met daarin de AEX-fondsen ING Groep, Fortis en Aegon, het relatief
slecht. Het relatieve verlies ten opzichte van de AEX werd vooral in november vorig
jaar geboekt. In die maand moesten veel portefeuilles met Amerikaanse subprimehypotheken worden afgewaardeerd. Na november ontwikkelden de financials zich
redelijk in lijn met de AEX, zij het op een lager niveau. Opvallend is dat ook de
groeipercentages van de index voor Ruwe materialen over het algemeen onder die
van de AEX bleven. Ruwe materialen bevat Arcelor Mittal en Akzo Nobel; samen
goed voor een gewicht van 15,1% in de AEX. De Olie & Gas-index, vrijwel volledig
bestaande uit Royal Dutch Shell, dat op zijn beurt 18% van de AEX uitmaakt, deed
het beter dan de AEX. Alleen Consumentengoederen, dat via Unilever, Philips en
Heineken 20% meeweegt in de AEX-index, wist dat tot begin dit jaar vol te houden.
Bron: NYSE Euronext (koersen bij sluiting van de beurs)
Arbeidsmarkt
Maaike Hersevoort en Robert de Vries (CBS)
Personen van 25–64 jaar naar arbeidsuren per week,
2005 (aandeel in procenten)
Bron: CBS, Careers of Doctorate Holders, november 2007
Nog niet de helft van alle gepromoveerde
vrouwen werkt fulltime
Van de 69.000 gepromoveerden tussen 25 en 65
jaar in Nederland in 2005 was één op de drie een
vrouw. Vrouwen zijn echter bezig met een inhaalslag.
Onder jonge gepromoveerden is het percentage
vrouwen namelijk relatief hoog. Van de gepromoveerden jonger dan 35 jaar was bijna de helft vrouw. Bij
55- tot 65-jarige gepromoveerden was dit slechts
22%. Van de personen die in 2005 een doctorstitel hebben behaald, was 55%
op dat moment ouder dan 30 jaar. Van deze recent gepromoveerden deden vrouwen doorgaans bijna vier en een half jaar over hun promotie en mannen een jaar
langer. Negen op de tien gepromoveerden werken twaalf uur of meer per week.
Van alle Nederlanders tussen 25 en 65 jaar is dit zeven op de tien. Onder gepromoveerde vrouwen is het aandeel met een betaalde baan en het aandeel met
een fulltimebaan hoger dan gemiddeld onder vrouwen, en ook hoger dan onder
vrouwen met een universitaire graad zonder promotie. Toch werkt meer dan de
helft van de gepromoveerde vrouwen niet of in deeltijd. Dit is ruim twee keer zo
vaak als gepromoveerde mannen. Overigens is dit verschil tussen mannen en
vrouwen iets kleiner dan voor alle Nederlanders tussen de 25 en 65 jaar.
Van alle werkende gepromoveerden heeft de helft jaarinkomsten van minimaal
54.000 euro. Fulltime werkende mannen met een doctorstitel verdienen bijna
anderhalf keer zoveel als fulltime werkende vrouwen met een doctorstitel. De
helft van deze mannen heeft jaarinkomsten van 66.000 euro of meer. Dit verschil hangt samen met het verschil in leeftijd: gepromoveerde vrouwen zijn
gemiddeld jonger dan gepromoveerde mannen en dus minder lang actief op de
arbeidsmarkt. De helft van de werkende gepromoveerden in de gezondheidszorg verdient minimaal 61.000 euro. Dat is ongeveer anderhalf keer zoveel
als gepromoveerden in taalwetenschappen, geschiedenis of kunst, die gemiddeld het minst verdienen. Van alle gepromoveerden met werk is ongeveer 15%
werkzaam als onderzoeker. Dit geldt voor zowel de vrouwen als de mannen.
Gepromoveerden in de natuurwetenschappen, informatica, wiskunde en techniek
werken relatief vaak als onderzoeker. Van alle werkende gepromoveerden is het
grootste deel in loondienst. Relatief veel zelfstandigen zijn te vinden onder de
gepromoveerden in de gezondheidszorg.
ESB
22 februari 2008
113
Auteurs
Categorieën