Ga direct naar de content

Vertrouwen in pensioenfondsen: wie kennis vermeerdert…

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 1 2006

binnenland

Vertrouwen in pensioenfondsen:
wie kennis vermeerdert…
De Nederlandse pensioenfondsen hebben roerige jaren
achter de rug. De vraag is of het gevoerde beleid en de
veranderde pensioenomgeving het vertrouwen van de
deelnemers heeft aangetast. Op basis van paneldata blijkt
het vertrouwen in pensioenfondsen tussen 2004 en 2006
te zijn toegenomen. Deze toename vinden we evenwel
alleen terug onder de deelnemers die zichzelf relatief veel
pensioenkennis toeschrijven. Opvallend is dat bij deze groep
deelnemers het vertrouwen in de overheid juist is gedaald.

N

Harry van Dalen en
Kène Henkens
Beide auteurs zijn verbonden aan het Nederlands
Interdisciplinair Demografisch Instituut te Den Haag.
Van Dalen is tevens verbonden aan het Tinbergen
Instituut en het Erasmus
Competition and Regulation Institute (ECRI) van de
Erasmus Universiteit Rotterdam. De auteurs danken
Jan Kuné voor commentaar
op een eerdere versie.

616

ESB 1

ederlandse pensioenfondsen maken nog
steeds roerige tijden door. Niet alleen
de economische en demografische
omstandigheden maken het heden en
de toekomst onzeker, ook de veranderende spelregels van overheid en toezichthouders maken dat
pensioenfondsen alles op alles moeten zetten om
het vertrouwen van de deelnemers te behouden.
Toenemende concurrentie op de pensioenmarkt,
corporate governance, regels opgelegd door het
nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) met betrekking tot de dekkingsgraad en veranderingen in de
fiscale behandeling van pensioenen maken pensioenfondsbeheer tot een complexe taak. Daarnaast
brengen de transitieproblemen in de overgang van
eindloon- naar middelloonsystemen en van VUT
naar actuarieel neutrale prepensioensystemen intergenerationele spanningen met zich mee die het vertrouwen van de deelnemers in de pensioenfondsen
kunnen schaden. Voor de komende jaren zullen de
veranderingen beslist niet minder groot zijn, zoals
ook Koedijk en Slager onlangs in dit blad betoogden
(Koedijk & Slager, 2006). De concurrentie zal zowel
binnenslands als vanuit het buitenland toenemen,
bijvoorbeeld omdat de grenzen tussen pensioenfondsen en banken en verzekeringsmaatschappijen
langzaamaan vervagen. Vertrouwen is uiteindelijk
de belangrijkste factor voor een pensioenfonds, niet
alleen voor het creëren van het benodigde draagvlak
voor allerlei pensioenhervormingen, maar ook voor
het geval de pensioenfondsen meer concurrentie
krijgen van verzekeringsmaatschappijen en buitenlandse pensioenfondsen. Doordat het toekomstige
pensioen gespreid is over drie pijlers – AOW, aanvullend pensioen en vrije besparingen – ligt het voor
de hand om de drie grootste instituties – overheid,
pensioenfondsen en verzekeraars – onder de loep te
nemen. Inzicht in de ontwikkeling van het vertrouwen biedt de beheerders van pensioengelden een
spiegel van het gevoerde beleid.

december 2006

Genieten pensioenfondsbeheerders
nog steeds vertrouwen?
Om de belangrijkste gebeurtenissen van de afgelopen jaren te memoreren geeft figuur 1 in een notendop aan hoe het financiële resultaat van het totale pensioenbedrijf zich in de periode 2001-2005
heeft ontwikkeld. De invloed van de grote bedrijfstakpensioenfondsen ABP en PGGM is hierin
dominant. Het jaar 2001 staat natuurlijk in het
teken van ‘11 september’ en de daaropvolgende
beurskrach die tot diep in het jaar 2002 zijn sporen heeft nagelaten. Met een forse verhoging van

figuur 1

Pensioenresultaat (a) als percentage
balanstotaal, 2001-2005

20
15
10
5
0
-5

2001

2002

2003

2004

2005

-10
-15
-20

Ondernemingspensioenfondsen
Bedrijfstakpensioenfondsen
Beroepspensioenfondsen

(a) Pensioenresultaat is het verschil van baten en lasten op jaarbasis
zoals weergegeven door de DNB in Financiële gegevens pensioenfondsen, tabel 4.6b.

Bron: DNB, 2006
figuur 2

Vertrouwen in beheerders van pensioengelden, 2004 en 2006 (percentage enig
tot veel vertrouwen) op

Pensioenfondsen
jonge werknemers
oudere werknemers
gepensioneerden
totaal
Overheid
jonge werknemers
oudere werknemers
gepensioneerden
totaal
Banken Verzekeraars
jonge werknemers
oudere werknemers
gepensioneerden
totaal
20

30

40
2004

Bron: NIDI (2004, 2006)

50
2006

60

70

80

pensioenpremies en een opverend beleggingsrendement kon het zwaar negatieve pensioenresultaat
van 2002 en 2003 in de daarop volgende jaren
2004 en 2005 worden goedgemaakt.
Om de ontwikkeling van het vertrouwen in kaart te
brengen zijn in december 2004 en oktober 2006
surveys gehouden onder een representatieve groep
van circa 2000 deelnemers aan ondernemings- en
bedrijfstakpensioenfondsen. De respondenten in
december 2004 konden wellicht vermoeden dat
de financiële positie van de pensioenfondsen zich
zou herstellen, maar de sterk negatieve resultaten van de jaren daarvoor zullen toch vooral in
hun achterhoofd gespeeld hebben (Van Dalen en
Henkens, 2005). Voor de respondenten van 2006
geldt een andere informatieset, waarin het inmiddels duidelijk is geworden dat de financiële positie
van pensioenfondsen zich heeft gestabiliseerd.
Figuur 2 toont hoe het vertrouwen in de pensioenfondsen en andere beheerders van pensioengelden zoals banken en verzekeraars en de overheid
zich heeft ontwikkeld. Overduidelijk blijkt dat de
pensioenfondsen het meeste vertrouwen genieten,
waarbij het vertrouwen in de loop der tijd alleen
maar is toegenomen. Van de respondenten antwoordt 58 procent dat zij vertrouwen hebben in de
pensioenfondsen (dit was in 2004: 53 procent),
in de overheid heeft 39 procent vertrouwen (was
36 procent) en in de banken en verzekeringsmaatschappijen tenslotte heeft 33 procent vertrouwen
(was 32 procent). Interessant is hoe de verschillende leeftijdsgroepen van de deelnemers tegen
de pensioenfondsen aankijken. Gepensioneerden
en oudere deelnemers (45-64 jaar) hebben doorgaans veel vertrouwen in de fondsen. Jongere
werknemers (jonger dan 45 jaar) hebben wat
minder vertrouwen in hun pensioenfonds, maar
deze is van 2004 naar 2006 wel toegenomen. Dat
is opmerkelijk, want men zou verwachten dat als
gevolg van de gecreëerde genereuze overgangsregelingen rond VUT en prepensioen de jongere
deelnemers juist minder vertrouwen in hun fondsen hebben gekregen. Het tegendeel blijkt het
geval te zijn: het vertrouwen onder de jonge deelnemers is evenals bij de andere groepen alleen
maar toegenomen.
Vermeldenswaard is dat binnen de groep pensioenfondsen de verschillen in vertrouwen bij hun
deelnemers tamelijk groot zijn. Om de twee grootste pensioenfondsen te noemen: 69 procent van
tabel 1

de deelnemers van het ABP heeft vertrouwen in zijn pensioenfonds, terwijl
‘maar’ 59 procent van de PGGM-deelnemers vertrouwen uitspreekt in zijn
fonds.
Een andere manier om het vertrouwen van de deelnemers te meten is door
de (vooralsnog) hypothetische vraag voor te leggen wat men zou doen indien men niet langer verplicht gebonden is aan het pensioenfonds van de
werkgever. Tabel 1 geeft in cijfers weer hoe de deelnemers deze vraag hebben beantwoord in 2004 en in 2006. Het vertrouwen van de deelnemers is
stabiel gebleven. Het aantal potentiële uitstappers is licht afgenomen van 32
procent naar 31 procent, maar dit verschil is niet significant.

…en bij wie?
De vraag die boven komt is bij wie het vertrouwen is toegenomen en als
gevolg waarvan? De laatste vraag is praktisch onmogelijk te beantwoorden
zonder de schedel van de pensioendeelnemers te lichten en wij zullen een
dergelijke exercitie hier dan ook achterwege laten (zie Hershey et al., 2006).
Onze intentie is wat bescheidener en op deze plaats willen wij op basis van
conditionele veranderingsmodellen (Finkel, 1995) proberen een uitspraak
te doen bij wie het vertrouwen het meest is gegroeid dan wel is afgenomen
tussen 2004 en 2006, waarbij we de belangrijkste sociaal-economische
kenmerken van de deelnemers (leeftijd, inkomen, opleiding en gezondheid)
nader bekijken. A priori valt geen eenduidige voorspelling te maken over hoe
de veranderingen in economie en pensioeninstituties het vertrouwen van de
verschillende deelnemers beïnvloeden. Wat uit de data blijkt is dat sociaal
zwakkere groepen (laag opgeleid, laag inkomen en slechte gezondheid) in
beide jaren een duidelijk lager vertrouwen in pensioenbeheerders vertonen
dan de hogere sociaal-economische lagen. De belangrijkste conclusie van ons
onderzoek luidt dat het vertrouwen in pensioenfondsen juist is toegenomen
bij degenen die in 2004 al een hoog inkomen en hoge opleiding hadden,
terwijl het vertrouwen niet of nauwelijks veranderd is bij de sociaal zwakkere
groepen. In iets mindere mate geldt dit verband ook voor het vertrouwen
in de overheid en in de banken/verzekeringsmaatschappijen. Er is dus een
divergentie in plaats van een convergentie in vertrouwen opgetreden van
verschillende sociale lagen.
In het zoeken naar de onderliggende verklaringen waarom divergentie optreedt, hebben wij ervoor gekozen om de pensioenkennis van deelnemers
centraal te stellen. Kennis kan immers worden opgevat als een variabele
die sterk samenhangt met leeftijd, opleiding, inkomen en gezondheid.
Pensioenkennis kan men op verschillende manieren meten, waarbij het altijd
de vraag is of mensen werkelijk de finesses van het pensioenstelsel kunnen
doorgronden. In tabel 2 hebben we de zelfgerapporteerde pensioenkennis als
uitgangspunt genomen, waarbij opgemerkt wordt dat men niet al te hoge verwachtingen moet hebben van het pensioenkennisniveau van de deelnemers:
vijftien procent zegt relatief veel kennis van de pensioenmaterie te hebben,
terwijl de meerderheid (51 procent) stelt dat ze weinig pensioenkennis bezit.
De pensioenkennis is bovendien bijzonder scheef verdeeld naar geslacht.
Onder de kenners bevinden zich relatief weinig vrouwen (zie figuur 3).
De belangrijkste conclusie die men aan tabel 2 kan verbinden is dat het vertrouwen in pensioenfondsen en banken en verzekeraars sterk is gegroeid bij de

Indien verplichte deelname wordt opgeheven, maken werknemers dan gebruik van de optie om uit hun pensioenfonds te stappen?

Antwoordmogelijkheden
Nee, niet uit het pensioenfonds stappen
Wel uitstappen, maar de (vrijkomende) premies zelf sparen voor oude dag
Wel uitstappen, maar de (vrijkomende) premies volledig danwel grotendeels consumptief besteden
Wel uitstappen en een klein gedeelte van de (vrijkomende) premies consumptief besteden
Totaal

Percentage 2004
68
24
2
6
100

Percentage 2006
69
22
3
6
100

Bron: NIDI (december, 2004, oktober 2006)

ESB 1

december 2006

617

tabel 2

Dynamiek in pensioenvertrouwen naar pensioenkennis onder werknemers (percentage respondenten met enig tot veel vertrouwen in
pensioenbeheerders)

Heeft kennis van pensioenfinanciëna

Pensioenfondsen
2004
2006
48
49
54
61
65
74

Relatief weinig kennis
Neutraal
Relatief veel kennis

Overheid
2004
33
35
48

2006
33
39
42

Banken en verzekeraars
2004
2006
27
29
33
37
41
47

(a) Antwoorden op de vraag “Ik weet meer dan de meeste mensen over het financieren van mijn pensioen.â€

Bron: NIDI (2006) N = 999, alleen gemeten onder personen jonger dan 65 jaar.

categorie pensioenkenners, terwijl het vertrouwen in de overheid wat betreft
pensioenzaken juist sterk is afgenomen. Bij de groep die stelt dat zij weinig
pensioenkennis bezit kan men niet of nauwelijks een toename van vertrouwen
in één van deze pensioenbeheerders ontdekken. De afname van het vertrouwen
in de overheid als partner in pensioenzaken onder de zelfbenoemde kenners is
verrassend maar wel begrijpelijk te noemen. Verrassend, omdat werknemers in
de hectiek van de vele pensioenveranderingen wél een toenemend vertrouwen
blijken te hebben in pensioenfondsen en banken en verzekeraars. De discussies
over de mogelijke beleidshervormingen aangaande de AOW worden blijkbaar anders geëvalueerd. Het is begrijpelijk dat het vertrouwen in de overheid afneemt
omdat de doelstellingen van pensioenfondsen en banken en verzekeraars duidelijk zijn en waarneembaar voor de pensioenkenners. Voor de overheid geldt die
eenduidigheid in doelstellingen en afrekenbaarheid daarentegen veel minder. Het
publieke belang wordt in de praktijk ondergraven door abstracte discussies, instabiele regeringen en het aantasten van (pensioen)rechten. In dat opzicht is nog
een laatste resultaat het vermelden waard. In de pensioenenquête is de vraag
gesteld hoe groot men bepaalde maatschappelijke risico’s inschat. Een kwart
van de respondenten geeft aan bang te zijn in financiële problemen te komen als
gevolg van plotselinge beleidshervormingen. In het bijzonder bij de subgroep die
weinig tot geen vertrouwen bezit is deze angst groot: 43 procent verwacht in de
problemen te komen. Voor mensen met pensioenkennis is die dreiging aanzienlijk
minder groot, maar niettemin vindt nog steeds 20 procent van deze groep van
kenners dat dit risico wel degelijk aanwezig is.

Conclusies
De roerige jaren op de beurs en in de politiek hebben pensioenfondsen, overheid
en deelnemers niet onberoerd gelaten. De beurscrash was voor velen een ‘wakeup call’ om pensioenbeheer en toezicht op een nieuwe leest te schoeien. Bij het
uitvoeren van nieuw beleid dient men natuurlijk wel het vertrouwen te hebben
van de deelnemers die men dient.
figuur 3

Kennis van pensioenfinanciering naar geslacht, 2006 (a)
Percentage
70
Man

60

Vrouw

De intergenerationele spanningen hebben zich als
eerste voorgedaan bij de hervormingen rond het
prepensioen en in dat licht zou men verwachten dat
er een vertrouwensbreuk zou zijn ontstaan die langs
generatielijnen loopt. Het vertrouwen in pensioenfondsen anno 2006 is evenwel onverminderd groot
te noemen, vooral onder deelnemers die zich pensioenkennis toedichten. Dat geldt in mindere mate
voor de overheid en de banken en verzekeraars.
Toch moet met de nodige voorzichtigheid naar dit
soort cijfers gekeken worden. Een nadere bestudering van de veranderingen in de tijd geeft aan dat
het vertrouwen divergeert: de sociaal-economisch
zwakkeren hadden al minder vertrouwen en dat blijft
ook zo, ondanks de aantrekkende conjunctuur en de
verbeterde vermogenspositie van pensioenfondsen,
terwijl de sociaal sterkere deelnemers meer vertrouwen zijn gaan krijgen in vooral pensioenfondsen
maar ook in banken en verzekeraars.
Een andere reden om voorzichtig te zijn heeft te
maken met de vraag of deelnemers werkelijk veel
pensioenkennis bezitten. De veranderingen die
op de rol staan voor de pensioensector zijn groot.
Koedijk en Slager merken op dat het niet duidelijk
is of deelnemers wel kunnen doorzien welke nieuwe
risico’s zij in de toekomst zullen gaan lopen en wat
de langetermijngevolgen van allerlei hervormingen
zullen zijn (Koedijk & Slager, 2006). In dat licht
krijgt de overheid nog een zware taak de komende
jaren, want onder de deelnemers met pensioenkennis heeft de overheid als enige pensioenpartij
vertrouwen verloren, terwijl het vertrouwen van de
pensioenonwetenden onveranderd laag blijft. In dat
opzicht is kennis een dubieus bezit in pensioenland:
wie als deelnemer kennis vermeerdert, vermeerdert
niet alleen vertrouwen (in pensioenfondsen) maar
blijkbaar ook wantrouwen (in de overheid).

50

Literatuur

40

Dalen, H.P. van, en K. Henkens (2005) Wie vertrouwt de werk30

nemer zijn pensioengeld toe? Economisch Statistische Berichten,
90 (4453): 58-60.

20

Finkel, S.E. (1995) Causal Analysis with Panel Data. Sage
University Paper, no.105, London.

10
0

Hershey, D.A., K. Henkens en H.P. van Dalen (2006) Mapping
the Minds of Retirement Planners. Journal of Cross-Cultural
Relatief weinig kennis

Neutraal

Relatief veel kennis

(a) Antwoorden op de vraag “Ik weet meer dan de meeste mensen over het financieren van mijn pensioen.â€

Bron: NIDI (oktober 2006)

618

ESB 1

Psychology, te verschijnen.
Koedijk, K., en A. Slager (2006) De toekomst van het
Nederlandse pensioenfonds, Economisch Statistische Berichten,
91 (4496): 516-519.

december 2006

Auteurs