Gebonden hulp
Aute ur(s ):
Jasper Jorritsma
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4454, pagina 73, 25 februari 2005 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Landen houden zich niet aan hun internationaal gedane toezegging 0,7% van het bbp uit te geven aan ontwikkelingshulp. Nationale
overheden weten daarvoor onvoldoende geld op hun begroting vrij te maken. Daarom wordt gezocht naar internationale middelen om de
nationale doelen te verwezenlijken. De Ecofinraad besprak onlangs het idee belasting te heffen op kerosine om daarmee
ontwikkelingshulp te financieren. De G7 hebben, als grootste aandeelhouders van het IMF, het Fonds onlangs gevraagd te onderzoeken
of de goudvoorraad kan worden ingezet bij het verminderen van de schuldenlast van arme landen.
Bij beide plannen heeft de wijze van financiering weinig te maken met de doelstelling. Voor de kerosinebelasting is dat een probleem.
Europa kan een additionele belasting heffen, maar dat betekent niet dat er extra geld aan ontwikkelingshulp wordt uitgegeven. Lidstaten
kunnen hun nationale uitgaven aan ontwikkelingshulp verminderen als ze menen dat ze in Europees verband al genoeg geven. De
koppeling van het schrappen van schulden aan de goudvoorraad van het IMF bindt de begrotingen van de rijke landen wel aan hun
intenties. De goudreserve van het IMF blijft buiten de nationale begrotingen en besluitvorming. Het schrappen van schulden kan er
helaas niet voor zorgen dat overheidsgeld in ontwikkelingslanden goed wordt besteed.
Het idee van een internationale belasting ter financiering van ontwikkelingshulp is niet nieuw. Zo stelde Tobin al meer dan dertig jaar
geleden een belasting op internationaal kapitaalverkeer voor. De opbrengst daarvan zou ten goede kunnen komen aan de ontwikkeling
van arme landen. Een Tobin-tax zou op mondiaal niveau ingevoerd moeten worden om te voorkomen dat kapitaalstromen lopen via
landen die de belasting niet heffen. Vliegtuigen zijn minder mobiel dan valuta. Een kerosinebelasting kan daarom op Europees niveau
worden geheven. Deze Europese belasting zal echter haar weerslag hebben op de nationale uitgaven omdat zij ruimte vrijmaakt op de
ontwikkelingsbegroting. Aangezien de meeste landen de huidige doelstellingen niet halen, is het maar de vraag hoe de lidstaten die
ruimte zullen benutten.
Het recente verzoek van de G7 is daarom hoopgevender. De marktwaarde van de goudreserves van het IMF is een veelvoud van de
huidige boekwaarde. Door de goudvoorraad tegen marktwaarde te waarderen, kunnen de schulden die arme landen hebben bij
multilaterale instellingen met een boekhoudkundige pennenstreek weggestreept worden. De boekwaarde van de schulden die het IMF op
zijn balans heeft staan, komt ook niet overeen met de marktwaarde. Schulden aan de multilaterale instellingen worden niet afgewaardeerd
(Dijkstra, 2003). Deze schulden staan tegen hun nominale waarde in de boeken, hoe onzeker terugbetaling ook is. Aan beide zijden van
de balans staat een onrealistisch bedrag. Een boekhoudkundige oplossing is daarom niet onredelijk.
Hiertegenover staat het idee dat het IMF als agent van de aandeelhouders niet is ingesteld om boekwinsten op goud te maken. Het
herverdelen van boekverschillen is een impliciete belasting op (een deel van) de leden. De mogelijkheid voor schuldkwijtschelding
bestaat ook als de boekhoudkundige verschillen aan de leden van het IMF worden gegeven. Zij kunnen er dan vervolgens voor kiezen
schulden van hun medeleden kwijt te schelden, ontwikkelingshulp te geven of het geld ergens anders aan te besteden. Friedman
scandeerde al dat “the only business of business is business” (Friedman, 1970). Najagen van andere doelstellingen dan het maken van
winst is een impliciete belasting op de aandeelhouders en belastingen moeten aan de overheid worden overgelaten.
Hiermee zijn we terug bij het oorspronkelijke probleem: nationale overheden weten onvoldoende belastinginkomsten vrij te maken voor
overdrachten aan arme landen. De analogie tussen het IMF en een bedrijf gaat echter mank, aangezien de aandeelhouders overheden
zijn. De reden dat die hun agent opdragen deze impliciete belasting te onderzoeken, is dat zij als nationale overheden moeite hebben de
door hen gewenste bestedingen te realiseren. Zij perken hun nationale budgettaire vrijheid in om zo hun internationaal gedane
toezeggingen na te komen.
Voor arme landen creert schuldkwijtschelding juist wel de gewenste budgettaire vrijheid. Overheden die hun schulden kwijtgescholden
zien, hoeven geen middelen meer vrij te maken voor het betalen van rente en aflossing. In slecht geleide landen schept dat de
mogelijkheid belastinggelden te verspillen; in goed geleide landen de mogelijkheid het land verder op te bouwen. Die budgettaire vrijheid
blijkt maar moeilijk te beperken.
Met het kwijtschelden van schulden ontstaat het morele risico dat landen nieuwe schulden aangaan in de verwachting dat ze uiteindelijk
kwijtgescholden zullen worden. Deze verwachting wordt door de koppeling aan de goudvoorraad ingeperkt. Het verschil tussen de
boekwaarde en de marktwaarde is bepalend voor de mate waarin schulden in de toekomst weer kwijtgescholden kunnen worden. Dat
beperkt het morele risico. Het is tegelijkertijd een argument voor het verkopen van een deel van de goudvoorraad. Anders zullen
toekomstige stijgingen van de goudprijs het morele risico weer vergroten.
Jasper Jorritsma
jasper.jorritsma@economie.nl
Literatuur
Dijkstra, A.G. (2003) De impact van schuldverlichting. ESB, 3 oktober 2003, 466.
Friedman, M. (1970) The Social Responsibility of Business Is to Increase Its Profits. New York Times Magazine, 13 september 1970.
Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)