Ga direct naar de content

Feiten en valkuilen van het minimumloon

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 11 2005

Feiten en valkuilen van het minimumloon
Aute ur(s ):
G.J. van den Berg, P.A. Gautier en C.N. Teulings (auteur)
Gautier en Van den Berg zijn respectievelijk als uhd en hoogleraar verbonden aan de Vrije Universiteit. Teulings is directeur van seo en
hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Allen zijn tevens fellow van het Tinb ergen Instituut. pgautier@feweb.vu.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4453, pagina 52, 11 februari 2005 (datum)
Rubrie k :
Arbeidsmarkt
Tre fw oord(e n):

De werkgelegenheidseffecten van het minimumloon zijn voor de meeste werknemers bescheiden, maar kunnen voor laagopgeleiden
aanzienlijk zijn. Het recente kabinetsvoorstel waarin een verlaging van het minimumloon gekoppeld wordt aan scholing is nogal
gekunsteld omdat training en minimumloon op hun eigen merites beoordeeld zouden moeten worden.
Een van de meest uitdagende en tegelijkertijd meest controversile onderwerpen binnen de arbeidseconomie is het effect van het
minimumloon op de werking van de arbeidsmarkt. De politieke turbulentie die het onderwerp na het recente beleidsvoorstel van de
regering weer oproept, is niet verwonderlijk. Een verandering in het minimumloon levert namelijk onvermijdelijk zowel winnaars als
verliezers op. Het recent voorgestelde plan houdt in dat werkgevers bijstandsgerechtigde werknemers zonder diploma’s maximaal twee
jaar 90 procent van het minimumloon mogen betalen. De werkgevers moeten dan wel zorgen voor opleiding en begeleiding. Heeft de
werknemer een diploma behaald, dan moet het bedrijf hem bovendien minstens twee jaar tegen een normaal cao-loon in dienst houden.
Het is de bedoeling dat bijstandsgerechtigden daardoor makkelijker aan de slag komen. Aan het slot van het artikel betogen we dat dit
plan nogal gekunsteld is en waarschijnlijk weinig effect zal hebben op de werkgelegenheid.
Het minimumloon leidt juist voor de minst productieve werknemers tot welvaartsverlies omdat het de onderste
sporten van de carri•reladder verwijdert
Eerst zullen we de meest recente inzichten in de werking van het minimumloon presenteren. Een goed begrip vereist dat men rekening
houdt met de heterogeniteit van banen en werknemers en met marktimperfecties zoals zoekfricties.
Loon en werk
We beginnen met een korte uiteenzetting over het verband tussen minimumloon en welvaart. Het feit dat een minimumloon de
werkloosheid verhoogt, hoeft niet te betekenen dat de totale welvaart ook afneemt (Teulings, 2003). We moeten ons dus niet alleen
richten op de werkgelegenheidseffecten van het minimumloon, maar ook kijken naar de gevolgen voor de kwaliteit van het werk en de
hoogte van de lonen.
Monopsonie
Als werkgevers monopsoniemacht hebben, kunnen zij werknemers onder hun marginale product betalen. Een voor de hand liggende
reden voor het bestaan van monopsoniemacht is het bestaan van zoekfricties. Als werknemers kosten moeten maken om van baan te
veranderen, hoeven werkgevers niet het hoogst mogelijke loon aan te bieden om te voorkomen dat werknemers direct vertrekken. In een
monopsonistische arbeidsmarkt leidt de introductie van een minimumloon tot een herverdeling van de winst van ondernemers naar
werknemers.
Zolang het minimumloon lager blijft dan het productiviteitsniveau en het arbeidsaanbod inelastisch is, heeft het minimumloon geen
negatief effect op de werkgelegenheid. In sommige gevallen kan een verhoging van het minimumloon zelfs positieve
werkgelegenheidseffecten hebben door vergroting van de arbeidsparticipatie. Sommige mensen zullen namelijk wel bereid zijn om tegen
het minimumloon te werken maar niet daaronder. Bij een substantieel minimumloon leiden verhogingen echter wel degelijk tot
werkgelegenheidsverlies (Card & Krueger, 1994; Brown et al., 1982; Pereira, 1999; Van den Berg & Ridder, 1997). Als het minimumloon
het productiviteitsniveau van werknemers in een bepaalde markt overtreft, zal de werkloosheid namelijk toenemen. Voor jongeren wordt
in de vs een elasticiteit gevonden van rond de -0.06; een eenprocentstoename van het minimumloon leidt tot een
werkgelegenheidsafname van 0.06 procent. Voor ouderen is dit nog minder. Merk op dat de elasticiteit afhangt van de hoogte van het
minimumloon, dit is een stuk lager in de vs. In Nederland worden ook grotere effecten voor jongeren gevonden (Van den Berg & Ridder,
1998).
Zoekfricties en heterogeniteit
Zelfs zonder uit te gaan van volledige monopsonie kunnen de werkgelegenheidseffecten gering zijn. Stel dat werkgevers, gegeven de
omvang en samenstelling van de beroepsbevolking, bepalen hoeveel banen van een bepaald type aan te bieden. Voor elke vacature
dient per periode een vast bedrag aan advertentiekosten betaald te worden.

dient per periode een vast bedrag aan advertentiekosten betaald te worden.
In eerste instantie zullen werkgevers vooral complexe en hoogwaardige banen willen aanbieden omdat daarmee productieve
hooggekwalificeerde werknemers kunnen worden aangetrokken. Als alle werkgevers echter zo zouden handelen, zouden er alleen maar
complexe goederen zoals computers en auto’s geproduceerd worden. Hierdoor zou de prijs voor dergelijke goederen echter zodanig dalen
dat het vanzelf aantrekkelijk wordt om ook minder complexe goederen aan te bieden. Zo ontstaat er ook vraag naar laaggeschoolde
arbeid. Als een werkgever eenmaal heeft besloten om een bepaalde vacature te openen, kost het enige tijd om een geschikte werknemer
te vinden. Hoe kieskeuriger beide partijen zijn, hoe langer het duurt voordat een geschikte baan respectievelijk werknemer gevonden
wordt.
Indien beide partijen erop vooruit gaan als ze samen in zee gaan, zullen ze het ontstane surplus moeten verdelen. Als de werknemers een
slechte onderhandelingspositie hebben, zullen ze slechts een klein gedeelte van de taart krijgen. In een dergelijk geval kan een
minimumloon een goed instrument zijn om de positie van de werknemers te verbeteren. Ten eerste zullen een aantal baanwerknemerscombinaties niet langer productief zijn. Voor de allerlaagste werknemerstypen blijkt geen enkele baan meer productief te zijn.
Naarmate de vaardigheden toenemen, neemt de kans op een baan ook toe. Doordat een minimumloon werknemers selectiever maakt,
wordt het voor werkgevers aantrekkelijk om betere banen aan te bieden. De markt voor hoogwaardige vacatures wordt dus ‘ruimer’.
Voor de werknemers die slechts iets productiever zijn dan het minimumloon, geldt dat ze gemiddeld langer werkloos zijn maar als ze
werken, krijgen ze door het minimumloon een groter deel van het surplus en dus een hoger loon. Voor deze werknemers bestaan er dus
tegengestelde welvaartseffecten. Om te bepalen welk effect overheerst, moeten we de netto welvaartseffecten bepalen door de
arbeidsmarktwaarde uit te rekenen voor elk werknemerstype. Deze is gelijk is aan de waarde van vrije tijd plus eventuele
werkloosheidsinkomsten plus de verdisconteerde kans op een geschikte baan vermenigvuldigd met de verwachte vermogenstoename
van die baan. Uit simulaties blijkt dat het verlies aan banen voor werknemers in het middensegment wordt gecompenseerd door hogere
lonen.
De spike
Een ander empirisch feit is dat een aanzienlijk deel van de laaggekwalificeerden precies het minimumloon verdient. Dit verschijnsel heet
de spike omdat het zich uit als een piek in de loonverdeling op het minimumloon. Teulings et al. (1998) laten zien dat een spike van boven
de 4 procent in het algemeen gepaard gaat met negatieve werkgelegenheidseffecten. De spike is namelijk een maat voor hoe bindend het
minimumloon is.
Van den Berg (2003) betoogt dat we uit het ontbreken van een spike niet mogen concluderen dat het minimumloon geen effect heeft.
Minimumlonen kunnen namelijk ook effect hebben op de productiestructuur van bedrijven. Als bepaald soort werk met een hoge of met
een lage toegevoegde waarde kan worden verricht, garandeert een hoog minimumloon dat alleen de efficinte productietechnologie
profijtelijk kan worden toegepast. Als het minimumloon omlaag gaat, kan dit tot gevolg hebben dat minder efficinte technologien
gebruikt gaan worden. Dit kan dan weer tot gevolg hebben dat de sociale welvaart omlaag gaat. Het minimumloon kan dus dienen als een
soort cošrdinatiemechanisme. Het zorgt ervoor dat de slechte bedrijven failliet gaan en de werknemers beschikbaar komen voor de
efficintere bedrijven die hogere lonen bieden. Tegelijkertijd stimuleert het de ontwikkeling van efficinte productietechnieken. Het betreft
hier natuurlijk vooral sector-specifieke minimumlonen, in het bijzonder voor sectoren die nu al bestaan.
Voor langdurig werklozen zonder diploma’s is een permanente verlaging van het minimumloon een potentieel
geschikt instrument
Tot slot leidt een minimumloon tot compressie van de hele loonverdeling (Teulings, 2000). De output van eenvoudige banen wordt door
de introductie van een minimumloon namelijk relatief schaars. De prijs van deze output zal daardoor stijgen waardoor zowel het surplus
als het loon op deze banen stijgen. Tegelijkertijd worden de producten die op complexe banen geproduceerd worden minder schaars en
dalen de lonen op dergelijke banen. Van den Berg en Ridder (1998) laten in een monopsoniemodel zien dat een verhoging van het
minimumloon leidt tot een compressie van de gehele loonverdeling. Gautier en Moraga-Gonzales (2004) tonen aan dat deze compressie
leidt tot een geringere zoekintensiteit van de werknemers. Dit kan in bepaalde gevallen welvaartsverhogend zijn omdat zoeken naar
betere banen ten dele slechts een rent seeking-activiteit is.
Is verlaging gewenst?
Het grootste nadeel van het minimumloon is dat het juist voor de minst productieve werknemers tot welvaartsverlies leidt omdat het de
onderste sporten van de carri•reladder verwijdert. Daartegenover staan drie potentile positieve effecten: een verhoging van
arbeidsparticipatie, een verbetering van de allocatie en een verbetering van de onderhandelingspositie van werknemers. Hoe relevant zijn
deze effecten voor Nederland?
In de vs heeft een verhoging van het (relatief lage) minimumloon nauwelijks positieve effecten op de arbeidsparticipatie. Het is
onwaarschijnlijk dat dit effect in Nederland, waar het minimumloon al relatief hoog is, belangrijk zal zijn.
Het bevorderen van de allocatie pleit vooral voor minimumlonen op deelmarkten, bijvoorbeeld lagere minimumlonen voor werknemers
zonder diploma’s. Het verlagen van het minimumloon voor alleen langdurige werklozen (zoals in het recente voorstel van de coalitie) zal
niet leiden tot een verslechtering van de allocatie, omdat de banen voor deze werknemers bij een hoog minimumloon zouden verdwijnen.
De belangrijkste motivatie voor het bestaan van een minimumloon is de zwakke onderhandelingspositie aan de onderkant van de
arbeidsmarkt. Laaggeschoolde arbeid is vaak slecht georganiseerd en werkt vooral in arbeidsintensieve sectoren. In dit segment zullen
werkgevers waarschijnlijk monopsoniemacht hebben. Dit levert voor Nederland een motivatie om het minimumloon niet te verlagen.
Alternatieven
Relevanter is natuurlijk hoe effectief het minimumloon is om uitbuiting tegen te gaan en of hiervoor geen betere instrumenten zijn. Hierbij

kan men denken aan de heffingskorting, aan uitkeringen en het makkelijker maken om van baan te veranderen. Een voordeel van het
minimumloon is dat het eenvoudig implementeerbaar en na te leven is. Volgens de transactiekostenbenadering wordt het politieke proces
beheerst door beperkte en asymmetrische informatie en opportunisme, hetgeen de uitvoering van beleid vaak frustreert (Dixit, 1996). Een
werknemer die onder het minimumloon betaald wordt, heeft zelf voldoende prikkels om naar de rechter te stappen. Bedrijven die hierop
anticiperen, zullen daarom niet snel lonen onder het minimum aanbieden.
Bedrijsspecifieke scholing helpt niet om uitbuiting te voorkomen
Een flexibele arbeidsmarkt kan de onderhandelingspositie van de werknemer echter ook verbeteren. Het minimumloon zou daardoor
omlaag kunnen. Met name door de kosten van het veranderen van baan te verlagen, krijgen werknemers meer macht (Ridder & Van den
Berg, 2003; Gautier et al., 2004). Zelfs in een pure monopsoniewereld zullen werkgevers een groot deel van het surplus aan de werknemer
geven om te voorkomen dat deze naar een concurrent vertrekt. Ridder en Van den Berg (2003) tonen aan dat de optie die werknemers
hebben om van baan te veranderen, uitbuiting vaak veel effectiever tegengaat dan het minimumloon. Pensioenbreuken en een slecht
functionerende woningmarkt zijn voorbeelden van kosten die door de overheid zo laag mogelijk moeten worden gezet omdat ze de
mobiliteit en dus de onderhandelingspositie van de werknemer verlagen.
Wat allocatie-effecten betreft, is het onduidelijk of een minimumloon de voorkeur heeft boven uitkeringen. Beide maken werknemers
kieskeuriger en leiden daarmee tot een betere ‘match-kwaliteit’. Een voordeel van het minimumloon ten opzichte van uitkeringen is dat het
niet tot moral hazard-problemen leidt. Een nadeel van beide is dat ze de minst productieve werknemers uitsluiten van het
productieproces. Uitkeringen kunnen worden gezien als een zoeksubsidie voor iedereen terwijl een minimumloon alleen bepaalde
groepen kieskeuriger maakt. Voor beiden is er een natuurlijke bovengrens. Uitkeringen kunnen niet te hoog zijn omdat men vanaf een
bepaald moment minder hard gaat zoeken naar een baan. Het minimumloon mag niet te hoog zijn omdat het anders bepaalde banen niet
meer winstgevend maakt.
Conclusie
Een minimumloon kan werknemers beschermen tegen uitbuiting. De minst productieve werknemers zijn hierbij de verliezers. In een goed
functionerende arbeidsmarkt hebben werknemers de mogelijkheid om naar een andere baan te vertrekken. Om dit te voorkomen zullen
werkgevers, zelfs als ze alle onderhandelingsmacht hebben, ervoor kiezen om goed functionerende werknemers een marktconform loon
aan te bieden. Een minimumloon is dan niet nodig. Voor langdurig werklozen zonder diploma’s is een permanente verlaging van het
minimumloon daarom een potentieel geschikt instrument.
In het recente beleidsvoorstel wordt verlaging van het minimumloon gekoppeld aan bedrijfsspecifieke training. Training in het algemeen,
en bedrijsspecifieke training in het bijzonder, zijn instrumenten die op hun eigen merites beoordeeld moeten worden. Of ze geschikt zijn,
heeft weinig met het minimumloon te maken. Het is beter om de werknemers die voldoende rendement op scholingsinvesteringen hebben
te scholen, onafhankelijk van de hoogte van het minimumloon, terwijl voor degenen die moeilijk schoolbaar zijn, een permanente
verlaging van het minimumloon wenselijk is. Helaas blijkt dat de meeste scholingsprogramma’s weinig effect hebben op de baanvindkans
van deze groep. Degenen met een positief scholingsrendement kiezen meestal zelf al voor scholing. Bedrijsspecifieke scholing, voorzover
deze werkt, helpt niet om uitbuiting te voorkomen, want de vaardigheden die de werknemer opdoet kan hij elders niet te gelde maken. Het
beperkt de monopsoniemacht dus niet.
Gerard van den Berg, Pieter Gautier en Coen Teulings
Literatuur
Berg, G.J. van den (2003) Multiple equilibria and minimum wages in labor markets with informational frictions and heterogeneous
production technologies. International Economic Review, 44, 1337-1357.
Berg, G.J. van den en G. Ridder (1997) Het effect van minimumloon en uitkeringshoogte op werkloosheid en lonen. Tijdschrift voor
Politieke Economie, 20(2), 154-167.
Berg, G.J. van den en G. Ridder (1998) An empirical equilibrium search model of the labor market. Econometrica, 66, 1183-1221.
Brown, C., C. Gilroy en A. Kohen (1982) The Effect of the Minimum Wage on Employment and Unemployment. Journal of Economic
Literature, 10,
487-528.
Card, D. en A. Krueger (1994) Myth and measurement, The new economics of the minimum wage. Princeton University Press.
Dixit, A.K. (1996) The making of economic policy: A transaction-cost politics perspective. mit Press.
Gautier, P. en C.N. Teulings (2000) A large piece of a small pie: minimum wages and unemployment benefits in an assignment model
with search frictions, ocfeb working paper.
Gautier, P. en J.L. Moraga-Gonzales (2004) Strategic wage setting and coordination frictions with multiple applications, ti discussion
paper 2004-063/1.
Gautier, P., C.N. Teulings en A. van Vuuren (2004) On the job search and sorting, ti discussion paper.
Lee, D.S. (1999) Wage inequality in the United States during the 1980’s: Rising dispersion or falling minimum wage? Quarterly Journal of

Economics, 114(3).
Pereira, S. (1999) The impact of minimum wages on youth employment in Portugal, mimeo ucl.
Ridder, G. en G.J. van den Berg (2003) Measuring labor market frictions: a cross-country comparison. Journal of the European Economic
Association, 1, 224-244.
Teulings, C. (2000) Substitution bias in elasticities of substitution and the minimum wage paradox. International Economic Review, 41,
359-397.
Teulings, C.N. (2003) The contribution of minimum wages to increasing wage inequality. Economic Journal, 113(490), 801-833.
Teulings, C.N., E. Vogels en L. van Dieten (1998) Minimumloon, Arbeidsmarkt en Inkomensverdeling. Den Haag: Sdu.

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs