R&D-intensiteit blijft stijgen
Aute ur(s ):
CBS (auteur)
Luuk Klomp, deze bijdrage is geb aseerd op de CBS pub licatie Kennis en economie 1999
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4235, pagina 953, 17 december 1999 (datum)
Rubrie k :
Statistiek
Tre fw oord(e n):
economie, samenleving
In Nederland werd in 1997 2,12% van het bruto binnenlands product uitgegeven aan onderzoek en ontwikkeling (R&D). Dat is 15,0
miljard gulden. Daarmee wordt de opwaartse trend van de laatste jaren, afgebeeld in figuur 1, voortgezet. De stijging is overigens voor
de ondernemingen over de periode 1994-1997 duidelijk het grootst. Daar is de toename in R&D-uitgaven 27,5% tegenover 10,5% en
13,9% bij respectievelijk de researchinstellingen en universiteiten.
Figuur 1. Nederlandse R&D uitgaven
In figuur 2 is zichtbaar dat de Nederlandse uitgaven boven die van de EU-landen (1,83%) liggen, maar onder die van de OESO (2,21%).
De relatief goede positie van Nederland wordt vooral veroorzaakt door de overheid, die de uitgaven bij researchinstellingen en bij
universiteiten grotendeels financiert. De uitgaven van de Nederlandse ondernemingen (1,16% van het bbp) zijn gelijk aan die voor de
landen van de EU (1,15%), maar blijven achter bij die van de OESO-landen (1,53%). Niettemin zorgt het bedrijfsleven wel voor 70% van
de groei van R&D-uitgaven in de periode 1994-1997.
Figuur 2. Uitgaven aan R&D (met eigen personeel) als percentage van het bbp in 1997
Sterkste groei R&D buiten de industrie
tabel 1 laat zien dat de R&D-uitgaven in de dienstverlening zijn verdubbeld in de periode 1994-1997. Daartegen afgezet is de groei in de
R&D-uitgaven in de industrie met 17% bescheiden. Toch zijn ondernemingen in de industrie ook in 1997 nog goed voor driekwart van de
totale R&D-uitgaven met eigen personeel (6,2 miljard gulden). De stijging in R&D-uitgaven bij ondernemingen heeft zich ook vertaald in
extra arbeidsinzet: van 36,0 duizend arbeidsjaren in 1994 naar 42,4 duizend jaren in 1997. De verschuiving van R&D-inspanningen van de
industrie naar de dienstensector doet zich ook voor in de factor arbeid. Daar is ook de inzet van personeel in de diensten bijna
verdubbeld, terwijl de groei in de industrie slechts 4% bedraagt.
Tabel 1. R&D uitgaven (met eigen personeel) door ondernemingen
1994
1995
Totaal. ondernemingen
6422
Industrie
5309
Diensten
751
Overig
362
mln gld
6900
5695
791
414
1996
1997
7364
5829
1209
325
8186
6197
1516
472
Bron: CBS
Informatietechnologie en telecommunicatie wint sterk aan belang
Nederlandse bedrijven verrichten traditioneel het meeste onderzoek op het gebied van de elektronica. In 1997 was dat met 7 duizend
arbeidsjaren op een totaal van ruim 42 duizend arbeidsjaren nog steeds het geval.(figuur 3). Een stipnotering is er echter voor het
onderzoeksterrein ‘informatietechnologie en telecommunicatie’. Met 5 600 arbeidsjaren is dat het op één na omvangrijkste gebied. Voor de
dienstverlening is het zelfs veruit nummer 1 met 3400 arbeidsjaren. Het gebied van elektronica is daar met 900 arbeidsjaren nummer 2. De
groei van de R&D-activiteiten in de dienstensector zit óók vooral in de ‘informatietechnologie en telecommunicatie’ ; er is sprake van een
verdrievoudiging in twee jaar. Tenslotte valt de bescheiden bijdrage van het fundamentele onderzoek op: 2300 arbeidsjaren ofwel 5% van
de totale inzet. Bij ondernemingen is dat aandeel echter traditioneel laag; bij de researchinstellingen is het aandeel substantieel hoger
(ruim 30%). Ook dat percentage is vrij stabiel.
Figuur 3. Arbeidsjaren voor onderzoek door ondernemingen
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)