Bankverzekering als concurrentievervalsing
Aute ur(s ):
Huizinga, H.P. (auteur)
Katholieke Universiteit Brab ant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4213, pagina 523, 16 juli 1999 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Onlangs kondigde directeur Kist van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een onderzoek aan naar vermeende
kartelpraktijken in de Nederlandse financiële sector. De Nederlandse bancaire markt is, zoals bekend, zeer geconcentreerd. De drie
grootbanken beheersen samen 85 procent van de depositomarkt. De NMa denk nu: waar rook is, is ook vuur. De NMa-speurders
worden aldus het veld in gestuurd op zoek naar illegale afspraken over financiële producten en tarieven.
Ook zonder de resultaten van het NMa-onderzoek af te wachten kunnen we stellen dat de Nederlandse overheid mede oorzaak is van
marktverstoring op de Nederlandse bancaire markt, en wel ten gevolge van de garantie van bancaire deposito’s. De zogenoemde
Collectieve Garantieregeling, uitgevoerd door De Nederlandsche Bank, verzekert alle deposito’s bij Nederlandse banken tot een bedrag
van 20.000 euro. Jumbo-deposito’s boven de 20.000 euro worden dus slechts ten dele gegarandeerd. Het faillissement van een kleine
Nederlandse bank heeft tot gevolg dat deposanten met een grote inleg inderdaad naar een deel van hun geld kunnen fluiten. De
Collectieve Garantieregeling wordt dan naar de letter uitgevoerd.
Maar wat gebeurt er als een Nederlandse grootbank op de rand van de afgrond balanceert? Een formeel faillissement zou een volledige
ontwrichting van het Nederlandse betalingsverkeer tot gevolg hebben. Om een dergelijk rampscenario af te wenden moet dnb de
grootbank wel redden, en wel door een (gesubsidieerde) overname door een andere bank te regelen. In dit geval blijft de noodlijdende
bank formeel bestaan, en krijgen deposanten al hun centen terug. Omdat de (grote) deposant dit weet, kan de Nederlandse grootbank
een lagere depositorente offreren dan de kleinere branchegenoot, ook zonder illegale prijsafspraken. Oneerlijke concurrentie is in dit
geval te wijten aan het overheidsbeleid en niet aan de banken zelf. Directeur Kist van de nma kan hier weinig tegen ondernemen.
Ook op Europees niveau kunnen verschillen in nationale depositoverzekeringen de markt verstoren. Deze gedachte leidde in 1994 tot een
Europese richtlijn inzake depositogarantiestelsels, die een minimum verzekerd depositobedrag van 20.000 euro per deposant in elk van de
EU-lidstaten voorschrijft. Zelfs deze beperkte poging tot beleidsharmonisatie is slechts gedeeltelijk geslaagd. België, Luxemburg,
Portugal en Spanje gebruiken de geboden mogelijkheid om tot eind dit jaar een lager bedrag van 15.000 euro te verzekeren. Zweden en
Italië daarentegen garanderen aanzienlijk meer dan het minimumbedrag van 20.000 euro. Europese deposanten kunnen dus wel degelijk
internationaal gaan shoppen voor een zo hoog mogelijk gegarandeerd depositosaldo. Voor 31 december van dit jaar moet de Europese
Commissie rapport uitbrengen over de werking in de praktijk van de huidige richtlijn. De depositoverzekering geldt, zoals aangegeven,
feitelijk vaak voor meer dan het expliciet verzekerde bedrag. Europese regelgeving om de expliciet verzekerde bedragen internationaal te
harmoniseren is daarom minder belangrijk dat het lijkt. Veel belangrijker is het om nu te komen tot een harmonisatie van de premieheffing
op de banken. Premieharmonisatie voorkomt oneerlijke kostenverschillen tussen Europese banken.
De verzekeringspremies blijken in de praktijk internationaal aanzienlijk te verschillen. Deense en Ierse banken worden jaarlijks
aangeslagen voor 0,2 procent van de verzekerde deposito’s, terwijl banken in België en Duitsland ongeveer een tiende hiervan betalen.
Nederlandse banken hoeven pas achteraf in geval van crisis bij te dragen aan de Collectieve Garantieregeling, maar zijn dan wellicht niet
meer in staat veel geld op te hoesten. Deze voor de Nederlandse banken zeer gunstige regeling kan in Europees verband de concurrentie
verstoren. Bijkantoren van Nederlandse banken in het buitenland blijven namelijk onder de Nederlandse garantieregeling vallen, en
betalen dus ook geen premie, anders dan wellicht de lokale concurrenten. Nederlandse banken in het buitenland hebben derhalve een
duidelijk concurrentievoordeel. Op termijn zou dit kunnen leiden tot beleidsconcurrentie, waarbij andere Europese landen de kosten van
hun depositoverzekeringen voor hun banken ook naar beneden bijstellen. Dit bemoeilijkt uiteraard de vorming van financiële reserves
door de garantie-instelling als buffer voor toekomstige uitkeringen. Bij onvoldoende fondsvorming of andere mogelijkheden tot verhaal,
is de belastingbetaler uiteindelijk de klos bij een bancaire crisis.
Toepassing van het subsidiariteitsprincipe houdt in dat verdere Europese regels over de financiering van depositogarantiestelsels
noodzakelijk zijn. Brusselse ambtenaren zijn nu druk doende met een evaluatie van de bestaande richtlijn, en dan met name met de vraag
of deze richtlijn tot voldoende harmonisatie van het gegarandeerde bedrag heeft geleid. Als onderdeel van dit proces zou de Europese
Commissie gelijk het probleem van de ongelijke premieheffing kunnen aanpakken met een voorstel voor een bredere richtlijn. ABN Amro
heeft al aangekondigd een Europese divisie op te richten om de Europese activiteiten te coördineren en te stroomlijnen. Nu de
beleidsmakers nog.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (
www.economie.nl )