Loonmutaties en loonmobiliteit 1990-1995
Aute ur(s ):
CBS (auteur)
Branislav Mikulic, zie ook CBS, Jaarb oek Welvaartsverdeling 1999.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4206, pagina 419, 28 mei 1999 (datum)
Rubrie k :
Statistiek
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt
Lonen van werknemers veranderen doordat bedragen in loonschalen worden gewijzigd, maar ook bijvoorbeeld doordat werknemers
korter of langer gaan werken, of van baan of functie veranderen. Daarom kunnen voor individuele werknemers grote loonmutaties
optreden die geen verband houden met de algemene loonontwikkeling. Deze loonmutaties – ongeacht de reden – zijn onderzocht voor
werknemers die zowel in 1990 als in 1995 het gehele jaar loon ontvingen, in totaal 3,5 miljoen personen. Ter vergelijking: in 1995
waren er gemiddeld ongeveer zes miljoen werknemers.
Vier van de tien werknemers in de onderzoeksgroep hadden in 1995 een loon dat reëel tenminste 20% hoger lag dan in 1990. Een sterke
stijging van het loon kwam het vaakst voor onder jonge werknemers. Bij 80% van degenen die in 1990 nog geen 25 jaar waren, steeg het
loon met minstens 20%. Eén op de twaalf werknemers zag zijn loon met meer dan 20% achteruit gaan. Grote loonstijgingen en -dalingen
kwamen bij vrouwen meer voor dan bij mannen. Voor een deel komt dat doordat vrouwen vaker dan mannen hun arbeidsduur veranderen
(tabel 1).
Tabel 1. Loonmutaties 1990-1995
loon a
>20%
gedaald
totaal
geslacht
mannen
vrouwen
leeftijd in 1990
15-24 jr.
25-34 jr.
35-44 jr.
45+
<20%
veranderd
8
53
5
15
6
10
5
12
>20%
gestegen
39
59
42
39
44
15
49
67
73
79
41
27
16
a. Reële bruto jaarlonen (prijzen 1990), uitsluitend werknemers met in 1990 en 1995 loon gedurende het hele jaar.
Jongeren stijgen, vrouwen blijven in de laagste groep
Doordat de lonen van sommige werknemers méér toenemen of dalen dan die van anderen, ontstaat er mobiliteit op de loonladder. De
loonladder kan worden voorgesteld als een ladder met vijf treden, waarbij iedere trede staat voor 20% van de werknemers (een quintiel).
In 1995 behoorde 42% van de onderzoeksgroep tot een andere quintielgroep dan in 1990. In drie van de vier gevallen ging het om een
overgang naar een aangrenzende groep.
Onder werknemers tot 25 jaar (in 1990) was de mobiliteit het grootst. Bijna de helft van deze jongeren behoorde in 1990 tot de laagste
loongroep, maar velen van hen stroomden door naar een hogere groep. Onder de overige werknemers was de loonmobiliteit kleiner en
kwamen meer dalingen op de loonladder voor (figuur 1).
Figuur 1. Jongeren stijgen op de loonladder
Veel vrouwen echter blijven in de laagste loongroep. Veertig procent van de vrouwen zit hier, vier maal zoveel als bij de mannen.
Bovendien is er een geringe doorstroming. De weinige vrouwen die in 1990 op de hoogste sport van de loonladder stonden, bleven juist
minder vaak in deze positie dan mannen.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)