De schijn van zekerheid
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4203, pagina 341, 7 mei 1999 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening
Jan Pen deed ooit een oproep aan de econometristen om een boekje te publiceren met daarin de geschatte waarden van de belangrijkste
elasticiteiten uit de economie. Het effect van werkloosheid op inflatie, de prijselasticiteit van de vraag naar consumptiegoederen, de
inkomenselasticiteit van het aanbod van arbeid, een paar kengetallen voor inkomensongelijkheid – er is weinig fantasie nodig om je
een beeld bij zo’n boekje te vormen. Het zou een groot hulpmiddel voor de praktische econoom zijn. Toch is dat economisch zakboekje
nooit verschenen. De parameters van de economie blijken niet vast te liggen, schattingen van dezelfde grootheid lopen soms wild uiteen
1. Hoon is het regelmatige lot van economen.
Erger nog, zelfs de ruwe feiten van de economie blijken onzeker. In de Verenigde Staten loopt al een tijdje een discussie over de hoogte
van de inflatie. Volgens sommigen is deze ‘in werkelijkheid’ veel lager dan de officiële cijfers suggereren, bijvoorbeeld omdat
kwaliteitsverbeteringen van producten niet goed worden meegewogen. In eigen land werd vorige week bekend dat ons bruto
binnenlands product in 1998 een slordige 32 miljard gulden hoger is dan we totnogtoe dachten. Voor de numerieke analfabeten onder
ons: dat is ruim vier procent erbij. Wie denkt dat zo’n telfout reden is om de directeur van het CBS te ontslaan heeft het mis. De
aanpassing komt gewoon door een revisie van het stelsel van Nationale Rekeningen en een betere afstemming van verschillende
statistieken die het CBS produceert.
De economische kennis is dus minder hard dan vaak wordt gedacht. De feiten zijn gebaseerd op onderlinge afspraken (tellen we de
afschrijvingen op infrastructuur wel of niet mee in het bbp?). De modellen verraden de hand van de modelbouwer. En de voorspellingen
van economen lopen steevast uiteen.
Toch lijkt het soms net alsof die onzekerheid er niet is. Neem de analyses van het Centraal Planbureau. Ze zijn vaak gebaseerd op
doorwrochte wiskundige modellen, geschat met geavanceerde econometrische technieken. Periodiek publiceert het CPB de
voorspellingen voor de Nederlandse economie die met zulke modellen gedaan worden. Maar… zonder onzekerheidsmarges. Bij het RIVM
leidde dat onlangs tot felle discussies, mede dankzij een boze medewerker die zijn werkgever niet wetenschappelijk vond. Bij het CPB
gaat dat wat kalmer. Het Centraal Economisch Plan van 1999 bevat zelfs een hoofdstuk over de trefzekerheid van de ramingen 2. Zulke
analyses worden door het CPB overigens geregeld gepubliceerd, vandaar dat de ophef klein is. Dat wil niet zeggen dat de voorspellingen
voor zoete koek worden geslikt. Neem de inflatieprognose. Volgens de Stafgroep economisch onderzoek van de Rabobank manipuleert
het CPB de boel: “De pessimistische inschatting van de winstgevendheid en de lage inflatievoorspelling van het cpb lijken in onze ogen
vooral bedoeld om invloed uit te oefenen op het aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie, waaronder met name de
loonontwikkeling” 3. Bij de Rabobank hebben ze wel eens verstandiger analyses gemaakt. Desalniettemin is een flinke dosis scepsis bij
economische voorspellingen heilzaam.
Het Centraal Economisch Plan geeft daar zelf aanleiding genoeg voor. De inflatieprognoses waren de afgelopen jaren eigenlijk
behoorlijk raak (een gemiddelde voorspelfout van 0,2% tussen 1985 en 1997), maar bijvoorbeeld de werkgelegenheidsontwikkeling werd
danig onderschat (jaarlijks bijna een procent meer werkgelegenheid dan verwacht). Waarom worden deze scores dan niet gebruikt om
onzekerheidsmarges bij de nieuwe voorspellingen te presenteren? Het CPB geeft een verstandig antwoord op deze vraag. Eigenlijk zou
dat antwoord standaard lesmateriaal voor economen moeten zijn. Waar het cpb beducht voor is, is het geven van schijnzekerheid.
Voorspelfouten in het verleden blijken vooral te maken te hebben met bijzondere voorvallen (de val van de muur, een valutacrisis).
Sommige daarvan voldoen aan de ‘normale’ veronderstellingen die we bij kansrekening maken, maar andere voorvallen hebben grote en
persistente effecten die moeilijk in het keurslijf van de normale verdeling passen. Een extra probleem is dat de modelbakkers van het CPB
leren van het verleden. Als ze merken dat het model bepaalde feiten slecht voorspelt, zullen ze proberen dat model te verbeteren. De
econometrie weet eigelijk weinig raad met deze vorm van modelleren: de onzekerheid over het model wordt niet vertaald in ruimere
statistische standaardfouten van de parameters. Met andere woorden: de statistiek suggereert meer zekerheid dan we eigenlijk hebben.
Deze les wordt aan de universiteiten maar zelden gedoceerd.
Er is nog een reden waarom de onzekerheidsmarges misleidend zijn. Net zoals de modellenmakers van fouten leren, proberen
beleidsmakers fouten te anticiperen en te vermijden. Als bijvoorbeeld voorspeld wordt dat de inkomens zich al te scheef gaan
ontwikkelen, of de werkloosheid op gaat lopen, dan zullen politici proberen dat met maatregelen te corrigeren. De voorspelling maakt
zichzelf ongedaan. De economische werkelijkheid is onzeker, en dat is soms maar goed ook
1 Zie bijvoorbeeld V.R. Fuchs, A.B. Krueger en J.M. Poterba, Economists’ views about parameters, values and policies: survey results in
labor and public economics, Journal of Economic Literature, 1998, blz. 1387-1425.
2 Waarom geeft het CPB geen onzekerheidsmarges?, Centraal Economisch Plan 1999 , CPB, blz. 147.
3 Aangehaald in Het Financieele Dagblad, 10 april 1999, blz. 6.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)