Combinatorisch veilen niet eenvoudig
Aute ur(s ):
Damme, E.E.C. van (auteur)
Hoogleraar b ij het centER van de Katholieke Universiteit Brabant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4154, pagina 436, 29 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
veilingen
Een combinatorische veiling kan aantrekkelijk zijn bij het veilen van meerdere goederen. Aan dergelijke veilingen kleven echter
praktische nadelen.
In ESB van 10 april betoogde ik dat, vanuit economisch oogpunt, de recent gehouden veiling van frequentiegebruiksrechten voor
mobiele telefonie, geen succes is geweest 1. Het veilingresultaat voldeed immers niet aan de “law of one price”: equivalente goederen
werden voor zeer verschillende prijzen verkocht. In de veiling werden 360 frequenties aangeboden, verdeeld over 18 kavels, twee grote
van 75 frequenties en 16 kleintjes van gemiddeld 13 frequenties. Op basis van dagelijkse ervaringen zou men verwachten dat de
grootverpakkingen met een korting verkocht worden, familiezakken drop zijn ook per eenheid goedkoper dan kleinverpakkingen. In
een perfecte markt moet dit, vanwege de mogelijkheid van hoeveelheidsarbitrage, ook zo zijn: als een dropje in een familiezak duurder
is, worden geen familiezakken verkocht. In de veiling was echter precies het omgekeerde het geval: voor de grote kavels werd
gemiddeld Æ’ 7,63 mln per frequentie betaald, terwijl de kleintjes voor gemiddeld Æ’ 3,29 mln per frequentie weggingen. Dit resultaat is
opmerkelijk, temeer daar er voor de kleine kavels meer potentiële bieders waren; KPN en Libertel waren immers uitgesloten van het
bieden op de grote kavels. Het resultaat suggereert dat de gekozen veilingvorm niet optimaal was en dat de frequenties eventueel
inefficiënt zijn toegewezen.
Gevaar van collusie
Als verklaring voor het prijsverschil, dat wil zeggen: de substantiële premie die voor de grote kavels betaald werd, gaf ik de
intransparantie van de veilingvorm. Het was te riskant om te proberen met kleine kavels een landelijk dekkend net bij elkaar te sprokkelen.
Bieden op de kleine kavels was in het bijzonder riskant omdat men geen informatie kreeg tegen wie men bood, en omdat het niet mogelijk
was een bod terug te nemen indien men niet een voldoende aantal kleine kavels kon bemachtigen. Aldus was het risico te groot dat men
bleef zitten met een onvolledig pakket dat minder waard was dan men er voor betaald had, en de meeste partijen kozen er dan ook voor
dit risico niet aan te gaan. Het is opmerkelijk dat de Nederlandse overheid, die het gebruik van het veilingmechanisme altijd verdedigd
heeft door te wijzen op de transparantie van dit mechanisme 2, bewust voor deze ondoorzichtige veilingvorm gekozen heeft. De
verklaring hiervoor is de vrees voor collusie van (potentiële) aanbieders.
De economische wetenschap biedt een gedeeltelijke rechtvaardiging voor deze politiek; het is inderdaad juist dat meer informatie het
eenvoudiger maakt om vast te stellen of bedrijven zich aan een gemaakte kartelafspraak houden en bijgevolg maakt meer informatie zo’n
afspraak stabieler. De vraag is echter of dit inzicht zo relevant is in deze context. Elk kartel moet twee verschillende problemen oplossen:
een onderhandelingsprobleem (hoe de markt te verdelen?) en een implementatieprobleem (hoe ervoor te zorgen dat de deelnemers aan
het kartel zich aan de afspraak houden). De theorie laat zien dat hoe meer informatie beschikbaar is, hoe eenvoudiger het
implementatieprobleem kan worden opgelost. Echter, de bestaande theorie abstraheert van het onderhandelingsprobleem en neemt
eenvoudig aan dat dit opgelost is. Omdat het bij mobiele telefonie echter gaat om een turbulente, zich snel ontwikkelende groeimarkt is
dit probleem in deze sector niet zo eenvoudig op te lossen. Verwacht mag immers worden dat bieders heterogene
toekomstverwachtingen hebben, die het bereiken van een overeenkomst bemoeilijken. De handboeken op het gebied van de industriële
organisatie benadrukken terecht dat kartelvorming vooral een probleem is in stagnerende of krimpende bedrijfstakken waar de
vooruitzichten duidelijk zijn, zodat het relatief eenvoudig is een ‘redelijke’ verdeling van de markt te maken. Het is de vraag of, in een
context waar kartelvorming vanwege het onderhandelingsprobleem onwaarschijnlijk is, de mogelijkheid van collusie van doorslaggevend
belang op het veiling-ontwerp had moeten zijn.
Combinatorische veiling
Op basis van deze overwegingen suggereerde ik in mijn eerdere artikel dat door minimale aanpassingen in de opzet van de veiling
(namelijk door het geven van meer informatie en het toestaan een bod terug te nemen) de bovengenoemde problemen voorkomen
hadden kunnen worden. In hun reactie op mijn artikel, noemen Arthur Schram en Mark Olson de door mij voorgestelde oplossing
naastbest en argumenteren zij dat een combinatorische veiling de aangewezen methode zou zijn geweest 3. Een combinatorische veiling
onderscheidt zich van een gewone simultane multi-ronden veiling doordat ook biedingen op pakketten van kavels mogelijk zijn. Zo had
een bieder er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen een bod van Æ’ 300 mln uit te brengen op het pakket kavels 1 t/m 6, zonder daarbij te
hoeven specificeren hoe dit bod exact is opgebouwd. Omdat het totale bod vervalt op het moment dat het ergens op een kavel
overtroffen wordt, loopt de bieder geen risico met een waardeloze rest achter te blijven en aldus mag verwacht worden dat bij een
combinatorische veiling de inefficiëntie kleiner zou zijn geweest.
Hoewel dit voorstel aantrekkelijke aspecten heeft, zijn er diverse kanttekeningen bij te maken.
Ten eerste hadden de CREED-onderzoekers deze veilingvorm reeds eerder voorgesteld en was deze door de beleidsambtenaren, als
zijnde te ingewikkeld, van de hand gewezen. Men kan zich hier wel iets bij voorstellen: uit 16 kleine kavels kunnen 216-1 (= 65.535)
combinaties gevormd worden, en op elk van deze kan een bod worden uitgebracht. Om de toewijzing te bepalen, moet dan een lineair
programmeringsprobleem worden opgelost. Schram en Olson gaan in hun reactie op deze praktische bezwaren niet in. Mijn voorstel nam
deze bezwaren serieus en beperkte zich daarom tot minimale veranderingen in het ontwerp die de complexiteit niet verhogen.
Ten tweede stellen Schram en Olson dat als van synergie sprake is (combinaties zijn meer waard dan de afzonderlijke delen) een
combinatorische veiling waarschijnlijk noodzakelijk is om efficiëntie te garanderen, en zij verwijzen in dit verband naar een te verschijnen boek van Paul Milgrom. De door Milgrom gegeven voorbeelden zijn in dit verband echter niet overtuigend. In de Nederlandse
telecomveiling waren de synergie-effecten eenvoudig en speelde complementariteit tussen kavels een beperkte rol, zodat het verschil
tussen een combinatorische veiling en een simultane multi-ronden veiling waarschijnlijk irrelevant is. Experimenten die onderzoekers van
CalTech in opdracht van de FCC verrichtten laten zien dat in een dergelijke context ook een gewone simultane veiling tot efficiëntie leidt
4.
Ten derde, en belangrijker, Schram en Olson geven geen details over hoe de combinatorische veiling er dan wel uit zou moeten zien. Deze
vraag is beslist niet triviaal. Milgrom laat zien dat bepaalde varianten van deze veiling tot inefficiënte uitkomsten leiden, daar waar de
gewone veiling een efficiënte uitkomst garandeert 5. Tevens geldt dat zo’n veiling een ‘bias’ kent ten voordele van bieders die in grote
paketten geïnteresseerd zijn. Om deze ‘bias’ te elimineren moet het mogelijk zijn biedingen te plaatsen in een wachtrij van ‘stand by-bids’,
maar ook hier geldt weer de vraag naar het goede ontwerp. Tenslotte stelt ook bij de combinatorische veiling zich de cruciale vraag welke
informatie aan bieders beschikbaar gesteld moet worden. Mijn stelling was dat de gebrekkige informatie bij bieders dè oorzaak van de
inefficiëntie was. Gebrekkige informatieverstrekking kan ook bij een combinatorische veiling tot een suboptimaal resultaat leiden.
Echter, dat er überhaupt geveild werd is een enorme stap vooruit, en het besluit van het kabinet om ook andere rechten (zoals voor het
exploiteren van radiostations of benzinepompen) te veilen is in principe toe te juichen. Voor het toekomstige beleid op dit gebied mag
zeer zeker de klasse van combinatorische veilingen niet buiten beschouwing blijven. Experimenten hebben laten zien dat bepaalde
combinatorische veilingen goed functioneren in bepaalde situaties. De vragen voor veilingontwerpers zijn dan: in welke situaties? Hoe
kunnen de nadelen geminimaliseerd worden? Hoe kunnen de praktische problemen voorkomen worden? Eerste inzichten hieromtrent zijn
in recente literatuur voorhanden.
Bepaalde vormen van combinatorisch veilen zouden zeker uitvoerbaar zijn geweest bij de Nederlandse telecom, en het is jammer dat, toen
besloten werd 18 kavels te veilen in plaats van 2, deze mogelijkheid niet meer aandacht heeft gekregen. Dit geldt in het bijzonder omdat
voor de spelers in het spel de exacte veilingvorm van doorslaggevend belang kan zijn. Zo laat Plott zien dat een combinatorische veiling
in het voordeel is van partijen die vooral in pakketten geïnteresseerd zijn 6. Vertaald naar de Nederlandse telecom zou men dus kunnen
stellen dat een combinatorische veiling ten voordele was geweest voor de nieuwkomers en ten nadele van KPN-Telecom en Libertel.
Besluit
De belangrijkste les die uit de telecomervaring te trekken is, is dat de beleidsmakers zich onvoldoende bewust waren hoe cruciaal het
ontwerp is. Zij schakelden weliswaar universitaire experts in, maar deden dat in een te vroeg stadium, op het moment dat nog te weinig
details over de te veilen objecten bekend waren. Dit had als gevolg dat het advies te algemeen bleef en niet op alle risico’s kon wijzen, en
daarmee dus weinig relevant was. De vraag hoe een veiling te ontwerpen is niet triviaal. Om de toekomstige veilingen tot een succes te
maken is betere, en tijdige, interactie en informatieuitwisseling tussen beleidsmakers en universitair economen vereist
1 E.E.C. van Damme, Veilen in de praktijk: mobiele telefoniefrequenties, ESB, 10 april 1998, blz. 284-288.
2 Tweede Kamer, nr. 25171.
3 A.J.H.C. Schram en M.A. Olson, Gecombineerd veilen is ‘first-best’, ESB, 10 april 1998, blz. 289.
4 J. Ledyard, D. Porter en A. Rangel, Experiments testing multiobject allocation mechanism, Journal of Economic Management Strategy,
1997, blz. 639-675.
5 P. Milgrom, Putting auction theory to work, Mimeo, Stanford University, 1997.
6 C. Plott, Laboratory experimental testbeds: application to the PCS auction, Journal of Economic Management Strategy, 1997, blz. 605638.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)