Het groenste gras
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4137, pagina 69, 30 januari 1998 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
duitsland, economische, orde
Er zijn verschillende manieren om inzicht te krijgen in de gevolgen van veranderingen in het economisch beleid. Een vertrouwde
methode is het formuleren van een model, de veronderstellingen expliciet te kwantificeren, en aan de hand daarvan beleidsvarianten
in de vorm van ‘spoorboekjes’ door te rekenen. In het spoorboekje lees je dan bijvoorbeeld waar het verlagen van een belastingtarief
met een procent je brengt. Nergens was men zo bedreven in het maken van spoorboekjes als in Nederland, vooral bij het Centraal
Planbureau dat een pioniersrol op dit gebied vervulde.
De laatste tijd blijken die spoorboekjes echter steeds vaker een ontoereikend instrument voor beleidsanalyse te zijn. Ze zijn nutteloos
voor wie een geheel nieuw spoor berijden wil. Veel van de discussie over sociaal-economisch beleid sluit niet aan op al die mooie
econometrische modellen die in de loop der jaren geformuleerd zijn. Of het nu gaat om het privatiseren van de ziektewet, liberaliseren
van het taxivervoer of het veilen van locaties voor benzinepompen langs de snelweg, de modellenbouwers staan beteuterd op een
zijspoor. Er zijn nieuwe instrumenten nodig om dit soort vraagstukken te bestuderen.
De zuivere economische theorie is zo’n instrument. Het probleem is dat de theorie zelden eenduidig is: vrijwel elke conclusie valt wel van
economische argumentatie te voorzien. De theorie moet door feitelijke ervaringen aan banden worden gelegd. Waar die ervaringen zich
niet meteen kwantificeren laten, kan een vergelijkend onderzoek uitkomst bieden. Benchmarking is het modieuze woord, en naarmate
institutionele vernieuwingen in belang toenemen zal op deze methode een zwaarder beroep worden gedaan. Op dit terrein heeft het CPB
een achterstand. Met de studie Challenging neighbours, waarin Duitse en Nederlandse economische instituties worden vergeleken, is
gepoogd die achterstand in te lopen.
Bijna gelijktijdig met de CPB-studie verschenen twee soortgelijke studies, te weten de wat kwantitatievere Concurrentietoets van het
ministerie van Economische Zaken en het meer sector-gerichte rapport Boosting Dutch economic performance van McKinsey (zie de
bijdrage van Hans Wijers in dit nummer). Het CPB onderscheidt zich echter van EZ en McKinsey door de poging om de gevolgen van
institutionele verschillen niet zwart-wit te presenteren, maar analytisch inzicht te geven in de ‘afruilen’ die daarbij aan de orde zijn. Het
gras aan de overkant lijkt altijd groener, maar welbeschouwd blijken daar meestal toch haken en ogen aan te zitten. Institutionele
vernieuwing leent zich slecht voor krentenpikken. De afwegingen laten zich slecht in één te optimaliseren kengetal samenvatten.
Het idee van trade-offs is niet nieuw in de economie. Bekend is die tussen doelmatigheid en rechtvaardigheid. Maar institutionele
hervorming brengt meer met zich mee dan alleen deze afruil. Vier stuks komen in Challenging neighbours aan de orde, die aan vier
bronnen van marktfalen (en derhalve institutionele vormgeving) zijn gekoppeld.
De eerste afruil vloeit voort uit problemen door marktmacht. Beleid tegen kartelvorming kan tot meer concurrentie leiden en een diverser
aanbod van produc(en)ten, maar schaalvoordelen komen in het gedrang. Deze afruil is bijzonder actueel in het Nederlandse
electriciteitsbeleid, waar Challenging neighbours een hoofdstuk aan wijdt – waarbij meteen duidelijk wordt dat het gazon in het VK toch
groener is dan zowel in Duitsland als in Nederland.
Externe effecten inspireren een tweede type afruil. Vaak zijn ze aanleiding voor overheidsingrijpen, centrale sturing. Dat geeft veel
zekerheid maar houdt creativiteit en experimenten tegen. In Nederland is er een tendens gaande in de richting van meer ruimte voor
experimenteren en minder directe beheersing. De sociale zekerheid is een voorbeeld. In Duitsland zou er te weinig ruimte voor
experimenten zijn, het CPB suggereert dat verlaging van de sturing naar het niveau van de Länder zou helpen.
Bij specifieke investeringen ontstaat het probleem dat marktpartijen kunnen proberen om zich de baten van de investeringen, nadat de
kosten eenmaal gemaakt zijn, toe te eigenen. De afruil die hier aan de orde is is die tussen (externe) flexibiliteit en betrokkenheid. Volgens
Challenging neighbours loopt Nederland hier vooruit op Duitsland, met name in de arbeidsverhoudingen waar op een handige manier
flexibiliteit en betrokkenheid gecombineerd zijn. Of dit voor Duitsland een les biedt is echter de vraag: in dit nummer zetten zowel David
Soskice als Karl-Heinz Paqué kanttekeningen bij het nut van het Nederlandse voorbeeld voor Duitsland.
De vierde bron van marktfalen doet zich bij onzekerheid voor. Verzekeringsmarkten zijn voorbeelden bij uitstek, veelal is regulering daar
een noodzaak. De vraag is in hoeverre prikkels kunnen blijven bestaan en hoe deze tegen solidariteit moeten worden afgewogen.
En, blijkt na al het afruilen waar het gras het groenste is? Nee: zowel in Duitsland als in Nederland zijn er de nodige dorre plekken te
bespeuren. Het mooie van een project als dit is echter dat het de ogen voor die plekken opent. Misschien is de beste les wel dat, door
naar anderen te kijken, het begrip voor de eigen instituties groeit – en daarmee het vermogen om ze te vernieuwen.
Challenging Neighbours
Eind vorig jaar publiceerde het Centraal Planbureau een vergelijkende studie over Duitse en Nederlandse economische
instituties: Challenging neighbours, rethinking German and Dutch economic institutions (Springer, 1997).
Met dit project, qua aard nieuw voor het CPB, was in 1993 een begin gemaakt. Ter gelegenheid van de afronding vond op 10
en 11 september 1997 in Düsseldorf een conferentie plaats, waar verschillende wetenschappers en politici reageerden op
‘Challenging neighbours’.
Dit nummer van ESB brengt een aantal van deze bijdragen bijeen. In aanvulling daarop presenteert het CPB enkele ‘afruilen’
die de economische verschillen tussen Nederland en Duitsland typeren. Aan het slot van dit nummer wordt de recente
ontwikkeling van de Nederlandse en Duitse economie in kaart gebracht.
B. van Ark, Duitsland moet het in de breedte zoeken
G.J. Wijers, Vernieuwing door vergelijking
D. Soskice, De uitdaging: Duitse technologie, Nederlandse lonen
A.L. Bovenberg, Reactie: Loonmatiging en institutionele vernieuwing loont ook voor Duitsland
K.H. Paqué, Het Duitse model raakt uit de tijd
E.E.C. van Damme, Marktwerking en deregulering: Duitse lessen?
G.M.M. Gelauff en C. den Broeder, Afruil
» Beleid: mèt of zonder sociale partners
» Arbeidsmarkt: interne of externe flexibiliteit
» Loonvorming: centralisatie versus autonomie
» Leren op school versus leren op het werk
C.W.A.M. van Paridon, Monitor: De negatieve kringloop in de Duitse economie
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)