Ga direct naar de content

De arbeidsmarkt in 1997 en 1998

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 9 1997

De arbeidsmarkt in 1997 en 1998
Aute ur(s ):
Centraal Planbureau (auteur)
Dit artikel is ontleend aan het Centraal Economisch Plan, CPB, Den Haag, 1997.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4101, pagina 296, 9 april 1997 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, nederlandse, economie

De arbeidsmarkt wordt beheerst door een groei van de werkgelegenheid van ruim 100.000 banen per jaar, waardoor de werkloosheid verder kan dalen. Maar het aantal uitkeringen
blijft relatief hoog.
Arbeidsvraag
De werkgelegenheid vertoont een aanhoudend krachtige stijging. De banengroei, die in 1995 al meer dan 100.000 bedroeg, kwam in 1996 uit op circa 125.000. Deze toename van de
werkgelegenheid ging gepaard met een groeiend aantal openstaande vacatures, wat kan wijzen op een toegenomen spanning op de arbeidsmarkt. De economische groei van circa 3% per
jaar zorgt ook in 1997 en 1998 voor een verdere uitbreiding van de werkgelegenheid met 110 a 120.000 personen per jaar. In arbeidsjaren gemeten bedraagt de toename ongeveer
100.000 per jaar. Ook in de meeste afzonderlijke sectoren is de ontwikkeling positief (zie tabel 1). Alleen in de landbouw en bij de overheid is sprake van een ongeveer gelijkblijvende
werkgelegenheid.

Tabel 1. Werkgelegenheid, 1990-1998
’95
’90-’93 ’94
’95
’96
in dzd arbeidsjaren mutaties per jaar in %
Landbouw
251
Industrie *a
867
Bouwnijverheid
392
Handel
913
Vervoer
360
Banken en verzekeringen
187
Andere tertiaire diensten 1.000
Kwartaire diensten
710
Totaal bedrijven
4.774
w.v. open sector
1.529
afgeschermde sector
2.100
Marktsector *b
4.021
Overheid
659
Totaal in arbeidsjaren
5.433
Totaal in pers. v.a. 12 u 5.876

-0,1
-1,9
-0,6
-3,8
0,3
0,0
2,6
0,7
1,6
-1,1
0,8
0,0
3,3
5,0
2,1
1,8
1,4
0,4
2,5
-0,1
-2,8
2,8
2,6
1,3
0,1
2,3
-0,6
-1,6
0,6
0,1
0,8
0,0
1,9

-1,6
-1,1
0,5
3,2
0,8
0,0
7,6
3,8
2,3
-0,8
4,9
2,6
-2,1
1,9
2,1

’97

’98

-0,4
-0,5
0
-0,2
0,75 10,5
-0,3
2
0,75
3,4
2,75
2,75
1,4
1,75
2,25
1,1
-0,5 -10,5
6,9
4,25
3,75
1,3
1,75
2
2
2
0,1
0,75 10,5
4,9
3,25
2,75
2,25
2,25
-1,4
0
0
1,9
1
1
1
2

a. Exclusief aardolie-industrie.
b. Bedrijven exclusief delfstoffenwinning, exploitatie van onroerend goed, kwartaire diensten.

Opvallend is dat in de industrie voor het eerst sinds jaren een groei van de werkgelegenheid wordt verwacht. Aanvankelijk werd de aantrekkende bedrijvigheid in deze sector vooral
opgevangen door een toename van het aantal uitzendkrachten, die statistisch tot de dienstensector worden gerekend. Naarmate de productiegroei beklijft, worden meer mensen in vaste
dienst genomen, wat in de werkgelegenheidscijfers van de industrie tot uitdrukking komt. Binnen deze sector is wel sprake van verschillen. Zo verandert in de voedings- en
genotmiddelenindustrie de werkgelegenheid weinig. In de basismetaalindustrie is het beeld negatief. Daar staat echter tegenover dat met name in de metaalverwerkende industrie zoveel meer
mensen aan de slag komen, dat het beeld voor de totale sector toch duidelijk positief is.
De tertiaire dienstensector draagt zowel absoluut als relatief het meeste bij aan de banengroei. Het sterkst is de groei bij de ‘andere tertiaire diensten’, en dan vooral bij de zakelijke
dienstverlening. Hieronder ressorteren ook de uitzendbureaus die, na de stormachtige groei van de laatste jaren, in 1997 en 1998 een afvlakkende groei te zien geven (zie kader).
Onder ‘andere tertiaire diensten’ vallen ook de ‘Melkert I’-banen en andere vormen van additionele werkgelegenheid in de collectieve sector, zoals in het kader van het JWG. Ultimo 1996
hadden circa 15.000 personen een ‘Melkert I’-baan, en waren circa 9.500 werklozen via een ‘Melkert II’-baan aan werk in de marktsector geholpen. Voor 1997 en 1998 wordt gerekend met een
verdere groei van het aantal ‘Melkert II’-banen. Het uiteindelijke effect op de werkgelegenheid is echter beperkt, omdat in tegenstelling tot ‘Melkert I’ de duur van deze banen beperkt is tot
twee jaar en bovendien de kans op verdringing van regulier werk vrij groot is.
Meer marktwerking door deregulering en liberalisering speelt momenteel in een aantal onderdelen van de tertiaire dienstensector, zoals de detailhandel, de luchtvaart, het openbaar vervoer
en de communicatiebedrijven. De prijzen kunnen hierdoor omlaag, wat goed is voor de afzet en de werkgelegenheid. Daar staat tegenover dat de arbeidsproductiviteit een positieve impuls
krijgt, wat negatief uitwerkt op de werkgelegenheid. De resultante van deze twee tegengestelde effecten is onzeker.
Toch is het beeld voor de tertiaire dienstensector niet over de hele linie gunstig. In het bankwezen lijken onder druk van de internationale concurrentie verdere afslankingen noodzakelijk.
Voor 1997 en 1998 wordt met een daling van het aantal banen in deze bedrijfstak gerekend.
De kwartaire sector en met name de zorg vertoont al jaren een gestage groei van de werkgelegenheid. Deze zal zich naar verwachting ook in 1997 en 1998 voortzetten. Het ‘Budgettair kader
zorg’ laat ondanks een beleid gericht op kostenbeheersing een verdere groei van de werkgelegenheid in de zorgsector toe.
Arbeidsaanbod en werkloosheid (zie tabel 2)

Tabel 2. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt 1991-1998, in dzd personen
1991
niveau
Werkgelegenheid
– arbeidsjaren
– personen totaal
– personen vanaf 12 uur
Beroepsbevolking
Werkloze beroepsbevolking
Werkloosheidsuitkeringen

1992

1993 1994 1995 1996
mutaties per jaar

5.273
6.358
5.666
6.066

55
93
105
116

-5
9
-6
64

7
45
2
68

103
125
109
95

400
563

11
24

70
77

66
113

-14
-12

1997

1998

103
152
125
86

100
118
108
79

104
136
118
73

-39
-4

-29
-15

-45
-35

Werkloze beroepsbevolking
Werkloosheidsuitkeringen

niveaus
411
481
547
587
664
777
789

533
785

494
770

465
735

420

De beroepsbevolking groeit in 1997 en 1998 met ongeveer 70 a 80.000 personen per jaar. Dit is wat minder dan in de afgelopen twee jaar. De demografische ontwikkeling draagt aan de groei
voor een kleine 15.000 personen bij. Enerzijds is sprake van een toename van de bevolking in de actieve leeftijden, maar anderzijds heeft de veroudering binnen deze bevolkingsgroep een
negatief effect op de arbeidsdeelname.
De trendmatige stijging van de participatie, die zich vooral bij vrouwen voordoet, is goed voor ongeveer 25.000 personen extra arbeidsaanbod per jaar. In de afgelopen jaren hebben
beleidsmaatregelen, met name de herkeuringsoperatie in de WAO, een niet te verwaarlozen positief effect gehad op het arbeidsaanbod. In 1997 en 1998 zijn beleidseffecten minder
omvangrijk. In 1997 wordt gerekend met een opwaarts effect van de nieuwe bijstandswet en in 1998 zullen de gevolgen van nieuw beleid inzake de arbeidsongeschiktheid (Pemba) merkbaar
worden. Alles bij elkaar genomen is de groei van het structurele arbeidsaanbod echter een stuk kleiner dan in de achter ons liggende jaren. De verbetering van de arbeidsmarkt heeft in 1997
en 1998 wel een positief conjunctureel effect op het arbeidsaanbod, zodat de vertraging in de groei van de beroepsbevolking uiteindelijk toch beperkt blijft.
De geschetste groei van de beroepsbevolking maakt, gegeven de voortgaande forse groei van de arbeidsvraag, een verdere daling van de werkloosheid mogelijk, van een kleine 500.000 in ’96
tot 420.000 in 1998. Dit komt neer op een daling van 7,6 tot 6,3% van de beroepsbevolking.
Werkloosheid en uitkeringen
Hoe verhouden zich deze cijfers tot die in andere landen? Voor internationale vergelijking wordt vaak een andere werkloosheidsdefinitie gebruikt, de zogenaamde gestandaardiseerde
werkloosheid. Deze ligt voor Nederland ruim een procentpunt lager dan de eerder genoemde cijfers. Het verschil ontstaat voornamelijk doordat internationaal ook banen van minder dan 12
uur per week meetellen en in de Nederlandse cijfers niet. Voor Nederland komt de werkloosheid volgens deze definitie uit op ongeveer 6,5% in 1996, terwijl voor 1998 gerekend wordt met
ongeveer 5%. Internationaal gezien zijn dit lage cijfers. In de meeste EU-landen ligt de werkloosheid een stuk hoger en in de Verenigde Staten, waar bij uitstek sprake is van een flexibele
arbeidsmarkt, komt de gestandaardiseerde werkloosheid zelfs in tijden van hoogconjunctuur niet beneden de 5%.
Hoe moet de Nederlandse positie tegen deze achtergrond worden beoordeeld? Kwantitatief gezien is het werkloosheidsprobleem in Nederland beperkt, zeker als in aanmerking wordt
genomen dat een deel van de werkloosheid niet structureel is, maar te maken heeft met zoekfricties die optreden bij de afstemming tussen vraag en aanbod. Hiermee is echter niet het hele
verhaal verteld. Immers, tot de werklozen worden alleen diegenen gerekend die beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en die actief zoeken naar werk.
Kenmerkend voor de Nederlandse situatie is nu, dat veel personen een uitkering ontvangen zonder dat daarbij de verplichting geldt om werk te zoeken of in ieder geval zonder dat actief
wordt gezocht. Zo bevat de WAO nog steeds een omvangrijke component verborgen werkloosheid. Verder ligt het aantal personen met een werkloosheidsuitkering enkele honderduizenden
hoger dan het aantal werklozen. Voor een deel is dit verschil institutioneel bepaald: personen van 57,5 jaar en ouder behoeven niet meer te solliciteren, evenals deelnemers aan
scholingsprogramma’s. Verder tellen diegenen die een baan hebben gevonden maar nog niet zijn begonnen, niet als werkloos. Echter, ook de uitvoeringspraktijk speelt een rol. Zo hebben
gemeenten een zekere speelruimte om al dan niet corrigerend op te treden wanneer bijstandontvangers zich onttrekken aan de plicht zich in te spannen voor het vinden van werk. Een deel
van de betrokkenen is om uiteenlopende redenen zeer moeilijk inzetbaar. Soms wordt, bijvoorbeeld wanneer vrijwilligerswerk wordt verricht, van een sanctie afgezien. In andere gevallen
wordt volstaan met een waarschuwing. Een en ander betekent dat een deel van de ontvangers van een werkloosheidsuitkering niet actief zoekt en dus ook niet is terug te vinden in de
werkloosheidscijfers.
Alles bijeengenomen luidt de conclusie dat een beleid gericht op een meer activerende sociale zekerheid, zoals dat de afgelopen jaren reeds in gang is gezet, kan helpen de versluiering van
de echte werkloosheidsproblematiek ongedaan te maken. (zie ook: tabel 3 Kerngegevens Centraal Economisch Plan 1997)

Tabel 3. Kerngegevens Centraal Economisch Plan 1997
De aantrekkelijke wereldhandel en de goedkope gulden leiden tot extra uitvoer.
Dit compenseert de verwachte vertraging van de consumptie vergeleken met 1996. Per saldo zal de groei van het bbp nog iets kunnen versnellen
mutaties per jaar in %
1994

1995

Particuliere consumptie
2,2
2,1
Bruto investeringen bedrijven (excl. woningen) -1,2
10,1
Saldo lopende rekening (% bbp)
5,1
5,1
Beleidsrelevant financieringstekort Rijk (% bbp) 3,5
3,5
1,9
Bruto binnenlands product
3,4
2,1
Reële arbeidskosten marktsector
0,9
1,0
Consumentenprijsindex
2,7
2,0
Koopkracht modale werknemer (excl. indicenteel) -0,4
0,9
Collectieve-lastendruk
44,8
43,7

1996

1997

3,1
7,8
5,1
2,5
2,8
0,6
2,1
0,2
44,4

2,25
4,75
5,25
2
3
0,75
2,75
0,25
43,25

1998
2,25
2,75
6
3,25
1
2
0,25
43

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur