Ga direct naar de content

Buitenlandse investeringen in Oost-Europa

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 19 1994

Figuur 1. Directe investeringen in
Oost-Europa, f mrd

Statistiek

Buitenlandse
Oost-Europa

investeringen

in

2.0

20

—–

1.5

Nederland
Mondiaal

87

88

rs.

1.0
0.5

De absolute omvang van de private investeringen in Oost-Europa blijft
ondanks de forse groei tot nog toe relatief bescheiden. De investeringen
zijn vooral gericht op de koplopers in het hervormingsproces.

Met het op gang komen van de economische en politieke helVormingen
in Oost-Europa zijn de economische
banden tussen dit deel van Europa
en de rest van de wereld verbreed en
verdiept]. De sterk toegenomen belangstelling van het internationale bedrijfsleven heeft op diverse manieren
gestalte gekregen. De mondiale inen uitvoer van goederen en diensten
vanuit en naar deze regio zijn bij
voorbeeld over de periode 1990-1993
jaarlijks met gemiddeld 10% gestegen
(ongerekend de voormalige sovjetrepublieken)2.
Ook de buitenlandse directe investeringen in Oost-Europa zijn fors
toegenomen. Tot de directe investeringen worden gerekend de investeringen voor de verkrijging van een
blijvend belang in een buiten landse
onderneming met het oogmerk bij de
betrokken onderneming invloed te
hebben op beleidsniveau. Daartoe
behoren grensoverschrijdende
kapitaaldeelnemingen en binnen concernverband verstrekte kredieten en ook
de oprichting van dochterondernemingen in het buitenland .
Voor de Oosteuropese landen zijn
de buitenlandse investeringen om diverse redenen van belang. Ten eerste
leveren zij de landen buiten landse
deviezen op. Tegelijkertijd bieden de
buitenlandse investeringen een vergroting van de exportmogelijkheden.
Bovendien krijgen de landen toegang
tot moderne technische kennis. Dit is
cruciaal voor de opbouw van een modern produktie-apparaat. Daarnaast
geeft de nieuwe know-how een sterke uitstraling naar de rest van het bedrijfsleven.
In het algemeen wordt de aantrekkelijkheid van een land voor buitenlandse investeerders vooral bepaald
door de bekende specifieke locatievoordelen. Dit betreft onder andere

de aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen, goedkope arbeidskrachten
en een grote (groeiende) markt. Dergelijke locatievoordelen zijn in OostEuropa weliswaar ruimschoots aanwezig, doch zij zijn daar niet van
doorslaggevende betekenis.
Dat geldt wel voor het gevoerde
economisch beleid en de investeringswetgeving. Met economisch beleid
wordt gedoeld op de toewijding aan
structurele aanpassings- en stabilisatieprogramma’s. Ook de privatisering
van staatsbedrijven, die overnames
door buitenlandse ondernemingen
mogelijk maakt, is een belangrijk onderdeel van het economisch beleid.
Daarnaast is het van belang dat investeringswetgeving buitenlandse investeerders juridische zekerheden biedt.
Te denken valt aan de regelgeving
omtrent de repatriëring van winsten.
Een overzicht van de investeringsstromen geeft dan ook een indicatie
van het succes van het gevoerde economische beleid.

Investeringen

in Oost-Europa

Mondiaal
In de jaren vóór 1989 waren de directe investeringen van het buitenlandse
bedrijfsleven in Oost-Europa gering.
Na de val van de Berlijnse muur en
de economische en politieke helVormingen is de belangstelling voor dit
gebied echter duidelijk toegenomen
en zijn de investeringen, voornamelijk in de vorm van joint ventures,
fors gestegen. In 1992 bedroegen de
directe investeringen in Oost-Europa
f 8,1 mrd. In 1993 is de groei weer
wat getemperd (figuur 1). Absoluut
gezien gaat het overigens nog steeds
om relatief geringe bedragen en om
maar een fractie (2%) van de totale
mondiale directe investeringen 0993:
circaf 360 mrd). De buitenlandse di-

0.0
‘().5

86

89

90

91

92

93

-5

recte investeringen in Oost-Europa in
1993 waren bij voorbeeld qua omvang gelijk aan die in Mexico.

Nederlandse investeringen
Ook het Nederlandse bedrijfsleven
legt een grote belangstelling aan de
dag voor de Oosteuropese markt. Het
merendeel van de Nederlandse directe investeringen betreft kapitaaldeelnemingen. De ontwikkeling van de
Nederlandse investeringen komt globaal overeen met die van de mondiale investeringen in deze regio(figuur
1). Daarbij zij aangetekend dat de
groei van de Nederlandse investeringen ook in 1993 heeft doorgezet, in
afwijking van de algemene trend. In
1993 waren de stromen (j 1,4 mrd)
twee keer zo hoog als in 1992. Het
Nederlandse bedrijfsleven investeerde in 1993 in totaal voor meer dan
f 19 mrd in het buitenland. Dit betekent dat toen bijna 8% naar de Oosteuropese landen is gegaan. Hiermee
ligt het aandeel van Oost-Europa in
de totale Nederlandse investeringen
in het buitenland ver boven het mondiale gemiddelde en boven het gemiddelde van Duitsland (3%), de in
de loop der jaren grootste investeerder in Oost-Europa.

Land van bestemming
De internationale belangstelling voor
de Oosteuropese markt concentreert
zich op Hongarije, voormalig TsjechoSlowakije (vooral Tsjechië) en in min-

1. Oost-Europa omvat hier Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Albanië, voormalig]oegoslavië
en
in principe de voormalige sovjetrepublieken.
2. United Nations Economic Commis sion
for EUfope, Economie Survey of Europe in
1993-1994, Secretariat ofthe Economie
Commission for Europe, Genève, 1994.

Figuur 2. Directe investeringen
naar land van bestemming, %, ’90-’93

Hon.

(35.0)

Rest (37.0>
Ex Tsj.-51.

(20.0>

Polen (8.0)

de re mate Polen (figuur 2). Deze landen namen over de periode 19901993 gemiddeld bijna 65% van de
totale directe investeringen in OostEuropa voor hun rekening. Een belangrijke reden voor deze concentratie is dat deze landen vooroplopen in
het economische hervormingsproces.
Zo hadden zij al in 1988, voor de val
van de Berlijnse muur, een wetgeving
ingevoerd die buitenlandse investeringen grotendeels toestond. Sindsdien
is deze wet- en regelgeving, die ook
de repatriëring van winsten omvat,
nader uitgewerkt. In andere Oosteuropese landen werd een dergelijke investeringswetgeving pas veel later
geïntroduceerd en ontbreekt het de
buitenlandse investeerders vaak nog
aan juridische zekerheid. Daarnaast
hebben Tsjechië, Slowakije, Polen en
Hongarije (de Visegrad-Ianden) ook
het meest vaart gemaakt met de privatisering van staatsbedrijven.
In andere landen is de privatisering
maar langzaam op gang gekomen.
De Visegrad-landen hebben associatie-akkoorden met de Europese Unie,
waardoor hun aantrekkelijkheid voor
buitenlandse, met name Europese investeerders, verder is toegenomen.
Net als voor de mondiale investeringen geldt voor de Nederlandse directe investeringen een tweedeling
tussen landen die in het hervormingsFiguur 3. Directe investeringen
naar land van herkomst, %, ’90-’93

Dld (31.0)
Rest

09.0)

//

YK(4.0)

Fr. (8.0>
Oost. (21.0)

Ned. (8.0) YS (9.0)

ESB 9-11-1994

proces vooroplopen en een groep
van ‘achterblijvers’.
Hongarije is, op basis van het gemiddelde aandeel in de totale directe
investeringsstromen naar Oost-Europa, sinds 1990 het belangrijkste land
van bestemming. Vanaf 1990 vond
35% van alle directe investeringen in
Oost-Europa zijn bestemming in Hongarije. De privatiseringen in Hongarije hebben hierbij een belangrijke rol
gespeeld. Zo blijkt dat 78% van de
buitenlandse directe investeringen in
Hongarije heeft plaatsgevonden via
privatiseringen. Daarnaast zijn de
Hongaarse investeringswetgeving,
het gedegen economische beleid en
de strategische ligging ten opzichte
van zowel Oost- als West-Europa, factoren van betekenis.
Het voormalig Tsjecho-Slowakije
oefent eveneens een belangrijke aantrekkingskracht uit op buitenlandse
investeerders. In Tsjechië zijn op grote schaal privatiseringen doorgevoerd. Voorts is de inflatie, in vergelijking tot de andere Oosteuropese
landen, laag als gevolg van een stringent monetair en begrotingsbeleid.
De ontwikkeling van de directe investeringen in Polen daarentegen is,
ondanks de investeringswetgeving en
de privatiseringen, enigszins achtergebleven bij die in Hongarije en Tsjechië. De onzekere economische situatie, de hoge inflatie en de vele
stakingen in 1990 en 1991 waren wellicht de oorzaak van enige terughoudendheid bij buitenlandse investeerders. In 1993 zijn de investeringen in
Polen wel flink toegenomen, mede
als gevolg van het in 1992 ingezette
economisch herstel. De inflatie is
enigszins teruggedrongen en de industriële produktie neemt weer toe.
In de meeste voormalige sovjetrepublieken zijn de buitenlandse investeringen sinds 1989 om politieke en
economische redenen nog nauwelijks
van de grond gekomen. In 1993 heeft
zich overigens in enkele voormalige
sovjetrepublieken een wijziging in
het beeld voltrokken. Dit betreft Kazachstan, Estland en, tot op zekere
hoogte, Rusland. De belangstelling
voor Kazachstan, dat ook wel het
nieuwe Koeweit wordt genoemd, is
groot en betreft vooral de winning
van olie. Van de Baltische Staten trekt
Estland veel buitenlandse investeringen aan. De betrekkelijk stabiele economische en politieke situatie in dit
land en de formele economische samenwerking met buurland Finland

liggen hier vermoedelijk aan ten
grondslag. Rusland is vooral vanwege
de grote afzetmerkt 049 miljoen inwoners) aantrekkelijk. De machtsstrijd in Rusland, en daarmee de
onzekerheid over het toekomstige
economische beleid, maakt buitenlandse investeerders desalniettemin
enigszins terughoudend. Daarnaast
zijn de buitenlandse activiteiten door
de Russische autoriteiten ingeperkt
om bestaande Russische ondernemingen te beschermen tegen de concurrentie, die maar al te duidelijk de tekortkomingen van het Russische
produktie-apparaat blootlegt.
Evenals in Estland zijn in 1993 de
directe investeringen in Slovenië fors
toegenomen. De politieke toestand in
de andere republieken van het voormalig Joegoslavië lijkt voorlopig geen
nadelige gevolgen te hebben voor de
buitenlandse investeringen in dit
land. De buitenlandse investeringen
in Albanië, Bulgarije en Roemenië
zijn daarentegen vrijwel nihil. De economische hervormingen aldaar worden traag doorgevoerd terwijl privatisering van staatsbedrijven eigenlijk
nog niet van de grond is gekomen.
Deze landen zijn op zich interessant
voor buitenlandse investeerders vanwege de relatief lage lonen, niet alleen ten opzichte van het West-Europa, maar ook ten opzichte van de
Visegrad-landen.

Land van herkomst
Compleet cijfermateriaal over de
herkomst van de buitenlandse investeringen in Oost-Europa is niet voorhanden. Op basis van betalingsbalansgegevens voor een aantal landen is
een indicatieve uitsplitsing gemaakt
van de directe investeringen in OostEuropa naar land van herkomst3.
Op basis van het gemiddelde aandeel in de directe-investeringsstromen over de periode 1990-1992 is
Duitsland verreweg de grootste investeerder in Oost-Europa (figuur 3).
Met f 1,8 mrd bedroeg het Duitse
aandeel in 1993 34% van het totaal.
Na de val van de Muur in 1989 is de
belangstelling van het Duitse bedrijfsleven voor Oost-Europa zoals bekend
sterk toegenomen. De geografische
nabijheid, historische betrokkenheid
en het ontbreken van een taalbarrière
voor een aantal landen, spelen hierbij
een belangrijke rol. Oostenrijk is in
diezelfde periode de op-een-na grootste investeerder in Oost-Europa. De

boom te kijken. Onder de overige investeerders bevinden zich voorts met
met name landen uit naburige Aziatische landen en Turkije.

Tabel 1. Directe investeringen in
Oost-Europa naar bedrijfstak van
herkomst (procentueel aandeel in
de stand ultimo 1992)

Tabel 2. Nederlandse directe investeringen in Oost-Europa naar bedrijfstak van herkomst (procentuaal aandeel in de stromen 1993)
Landbouw en visserij

Landbouw en visserij

Bedrijfstak van herkomst
Industrie
Metaalen electrotechniek
Aardolie, chemie(w.o. delfst.w.)
Voedings-en genotmiddelen
Overige
Totaal

31
3
9
12
55

Bouwnijverheid en installatiebedrijven 4
Diensten
Handel
Bank- en verzekeringswezen
Transport, opslag en communicatie
Overige
Totaal
Totaal

10
11
6
14
41
100

Bron: Nationale standengegevens.

band tussen Oostenrijk en een aantal
Oosteuropese landen is vrij sterk,
mede vanwege de lange historische
verbondenheid. In 1990 kwam meer
dan de helft van de totale buitenlandse directe investeringen in Oost-Europa voor rekening van het Oostenrijkse bedrijfsleven. Twee jaar later was
dit aandeel – vooral ook door de opkomst van andere landen – gedaald
tot 14%. Ook de Verenigde Staten zijn
een belangrijke investeerder in OostEuropa. In 1993 heeft de Verenigde
Staten met een gemiddeld aandeel
over 1990-1993 van 9%, de tweede
plaats van Oostenrijk overgenomen.
De Amerikaanse investeerders richten
zich voornamelijk op Hongarije.
De investeringen van Frankrijk en
Nederland in Oost-Europa waren
over de periode 1990-1992 van dezelfde orde van grootte. De Franse directe investeringen zijn sinds 1990 geleidelijk toegenomen. In vergelijking
met de andere landen is het opvallend dat een aanzienlijk deel (circa
eenvijfde van de Franse investeringen
in de voormalige sovjetrepublieken
plaatsvindt. Het Nederlandse aandeel
is de laatste jaren snel toegenomen
tot 16% in 1993, tegen nog slechts 1%
in 1990. Internationaal bezien is Nederland nu een vrij belangrijke investeerder op de Oosteuropese markt.
Japan is de opmerkelijke afwezige
in Oost-Europa.. Japanse investeerders lijken vooralsnog de kat uit de

Net als voor de investeringen naar
land van herkomst is er geen compleet overzicht voorhanden van de
buitenlandse directe investeringen in
Oost-Europa naar bedrijfstak van
herkomst. Op basis van standengegevens van een aantal investerende landen kan echter een zeer flobale uitsplitsing worden gemaakt .
Het blijkt dat het zwaartepunt van
de buitenlandse investeringen in
Oost-Europa bij de industrie ligt.
Deze sector neemt 55% van de totale
investeringen voor zijn rekening (tabel 1). Een groot deel is afkomstig
van de metaal (inclusief transportmiddelen) en de electrotechniek. De
auto-industrie heeft fors geïnvesteerd
in Oost- Europa. General Motors, VWAudi, Suzuki en Ford hebben bijvoorbeeld dochterondernemingen
in Hongarije opgericht. De omvangrijke
afzetmarkt en de relatief lage lonen
hebben hierbij vermoedelijk een belangrijke rol gespeeld. De investeringen van de andere industriële sectoren blijven enigszins achter bij die
van de metaal en electrotechnische
sectoren. Met name de Oostenrijkse
en Duitse papier- en houtindustrie
hebben belangen opgebouwd in
Oost-Europa.
De dienstensector neemt 40% van
de buitenlandse investeringen voor
zijn rekening. Daar diensten veel
moeilijker kunnen worden geëxporteerd, zijn ondernemers als zij buitenlandse markten willen bedienen, aangewezen op het oprichten van
dochterondernemingen
ter plaatse.
Binnen de diensten sector zijn vooral
het bank-en verzekeringswezen
en
de handel actief.
Zo heeft de Nederlandse ING-bank
een uitgebreid netwerk in Oost-Europa opgebouwd. De Amerikaanse Chase Manhattan Bank heeft als eerste
westerse bank een vestiging in Kazachstan geopend. Daarnaast heeft
de handel, en dat geldt ook voor de
Nederlandse ondernemers, belangen
in Oost-Europa opgebouwd.
Uit de nationale gegevens wordt
duidelijk dat in Oost-Europa vooral
bedrijfstakken vertegenwoordigd
zijn
die reeds omvangrijke belangen in
het buitenland hebben opgebouwd.

Industrie
Metaal en elektrotechniek
Aardolie, chemie (w.o. delfst.w.)
Voedings-en genotmiddelen
Overige
Totaal

2
0
70
1
73

Bouwnijverheid en installatiebedrijven
Diensten
Handel
Bank- en verzekeringswezen
Transport, opslag en communicatie
Overige
Totaal
Totaal

12
8
2
5
27
100

Bron: De Nederlandsche Bank.

Voor ondernemingen met (enige)
internationale ervaring is de drempel
om een dochteronderneming
in OostEuropa op te richten blijkbaar lager
dan voor anderen. Zo is de Duitse
metaal, met haar reeds grote belangen in het buitenland, ook in OostEuropa sterk vertegenwoordigd. Voor
de Franse chemie en de Nederlandse
voedings- en genotmiddelenindustrie
en handel geldt hetzelfde. In 1993 domineerden deze bedrijfstakken de Nederlandse directe-investeringsstromen
(tabel 2).
Een uitsplitsing van de investeringen naar de bedrijfstak van bestemming is niet voorhanden. De

3. De uitsplitsing van de investeringen
naar land van herkomst is gebaseerd op
betalingsbalans gegevens van de volgende
landen: Duitsland (Zahlungsbilanz nach
Regionen, Deutsche Bundesbank, juli
1994), Oostenrijk (Berichte und Studien
der Oesterreichischen Nationalbank, Heft
3/1993), Het Verenigd Koninkrijk (Overseas Direct Investment, CentraI StatisticalOffice, 1993), Frankrijk (Balance des Paiements, Banque de France, juni 19941,Nederland (Kwartaalbericht van de Nederlandsche Bank, juni 1994), de Verenigde
Staten (Survey of Current Business, Bureau of Economie Analysis, juni 1994)en
Japan (Balance of Payments, Bank of Japan, 1994).
4.De uitsplitsing is gebaseerd op de standengegevens van de in voetnoot 3 genoemde landen (zie eerder genoemde
publicaties).

Verenigde Naties5 heeft wel een bedrijfstakuitsplitsing gepubliceerd van
de over de periode 1990-1993 door
internationale ontwikkelingsbanken
aan Oost-Europa toegezegde leningen. Deze leningen, in totaal $ 13
mrd, hebben tot doel het invoeren of
een verbeterd functioneren van het
marktsysteem. Wordt de bedrijfstakuitsplitsing van de toegezegde leningen met die van de buitenlandse directe investeringen vergeleken, dan
blijkt dat de toegezegde leningen geconcentreerd zijn op die bedrijfstakken waaruit ook de directe investeringen afkomstig zijn. Uitzondering
hierop vormt transport en telecommunicatie. Deze sector ontving bijna een
kwart van de toegezegde leningen,
hoewel de directe investeringen hier
nog niet echt van de grond zijn gekomen. Het rapport wijst dan ook op
de noodzakelijke verbeteringen van
transport- en telecommunicatiefaciliteiten voor verdere groei van buitenlandse investeringen in andere bedrijfstakken.

Conclusie
Omvangrijke investeringen in OostEuropa. zijn noodzakelijk om de industrieën te kunnen moderniseren en
herstructureren. Buitenlands kapitaal
biedt hiertoe de mogelijkheid. De
recente buitenlandse investeringen
zijn voornamelijk gericht op de landen die vooroplopen in het economisch hervormingsproces.
De voortgang in de privatisering en een
adequate investeringswetgeving
lijken bepalend voor het kunnen aantrekken van buitenlands kapitaal. De
belangstelling voor de Oosteuropese
markt blijkt voornamelijk afkomstig
te zijn uit bedrijfstakken die reeds belangen in het buitenland hebben opgebouwd. Duitsland is overall de
grootste investeerder in Oost-Europa,
doch ook het Nederlandse bedrijfsleven neemt een fors aandeel voor zijn
rekening.
c.).E. Pronk
De auteur was tijdens het schrijven van dit
artikel werkzaam bij afdeling Statistische
informatie en rapportages van De Nederlanclsche Bank; thans werkt zij bij het Europees Monetair Instituut.

5. United Nations Economie Commission
for Europe, Economie Surveyfor Europe
1993-1994, Secretariat of the Economie
Commission for Europe, Genève, 1994,
blz. 146.

ESB 9-11-1994

Auteur