Ga direct naar de content

Keuzetheorie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 13 1994

Keuzetheorie
De wijze waarop mensen keuzes maken, is een essentieel onderdeel
van de economische theorie. The theory of choice, a critical guide voorziet de gangbare theorieën over keuzegedrag van een kritische evaluatie. Daarhij wordt weinig aandacht besteed aan alternatieve theorieën,
zoals die bij voorbeeld ontwikkeld worden met behulp van de experimentele economie.

Het boek bestaat uit drie delen, die
In de economie draait alles om de alachtereenvolgens de individuele keulocatie van schaarse middelen. Daarze, de interactieve keuze en de collecbij speelt het tot stand komen van
tieve keuze behandelen. Ieder deel is
keuzen uit alternatieven een centrale
op dezelfde manier opgebouwd. Er is
rol. De economische wetenschap
één analytisch
kent aandachtshoofdstuk, waarin
gebieden die
de bestaande theozich op verschilrie voor dat deel
Shaun Hargreaves Heap e.a.,
lende soorten
wordt behandeld,
keuzen richten.
The theory of choice:
gevolgd door vier
Veelal duikt de
a critical guide,
hoofdstukken
term in de naamBlackwell, Oxford, 1992
waarin diverse uitgeving van een
werkingen en toegebied al op: rapassingen aan
tional choice, pubod komen en ten slotte één evalubi ic choice, social choice, collective
erend hoofdstuk, waarin wordt gepchoice, individual choice.
oogd een kritische blik op het gebied
The theory of choice, a critical guite werpen.
de poogt een inleidend overzicht te
bieden van de diversiteit aan keuzetheorieën die in de economie te
Drie soorten keuzetheorle
vinden zijn. Daarbij hebben de auOmdat misschien niet iedereen meer
teurs – zoals meestal het geval is meteen voor ogen heeft wat de ecomet name de ‘rationele’ theorieën
nomische theorie over de drie gevoor ogen. Een rationele keuze “…
noemde soorten keuzen te melden
selects the most effective means to saheeft, zal ik nu eerst kort ingaan op
tisfy the agent’s preferences, where
de standaardtheorieën.
those preferences are consistent with
Bij het gedeelte over individuele
one an-other and ‘complete’ in the
keuze wordt onderscheid gemaakt in
sense that all possible courses of ac’instrumentele rationaliteit’ en ‘procetion can be ranked as more, equally
durele rationaliteit’ in het gedrag. Bij
or less preferred.” (blz. vii).
instrumentele rationaliteit wordt met
name het nutsmaximaliserende indiviMet dit uitgangspunt onderzoeken de
du (zowel onder zekerheid als onder
auteurs de behandeling van (ratioonzekerheid) besproken. Er wordt
neel) keuze gedrag in de economidaarbij aangenomen dat het nut een
sche literatuur. Een kenmerk van het
weergave biedt van een voorkeursboek is dat het beoogt een ‘kritische’
ordening over verschillende mogelijblik te werpen op deze literatuur. De
ke uitkomsten. Deze ordening moet
groep auteurs lijkt daartoe op vooraan bepaalde standaardeigenschaphand zeer geschikt, want naast drie
pen voldoen om een representatie
economen (Shaun Hargreaves Heap,
door middel van een nutsfunctie moBruce Lyons en Robert Sugdon) begelijk te maken. Gegeven deze represtaat deze uit Martin Hollis (een filosentatie van voorkeuren door nut,
sooO en Albert Weale (een politicowordt aangenomen dat individuen
loog).

binnen hun beperkingen (bij voorbeeld doordat ze niet meer kunnen
uitgeven dan hun inkomen) zodanige
keuzen zullen maken dat hun nut
wordt gemaximaliseerd. Het kan ook
voorkomen dat de gevolgen van bepaalde handelingen onzeker zijn. In
dat geval wordt het nut van mogelijke uitkomsten gewogen met de kans
dat ze zullen optreden. Zo wordt het
verwachte nut berekend. Dit verwachte nut wordt vervolgens gemaximaliseerd.
Bij procedurele rationaliteit gaat
men ervan uit dat individuen vuistregels (eenvoudige procedures) gebruiken bij het nemen van beslissingen.
Op deze wijze wordt omgegaan met
de beperkingen van het menselijke
brein (een mens heeft niet genoeg
megabytes om alle alternatieven optimaal tegen elkaar af te wegen).
Bij interactieve keuzen gaat het
erom, hoe individuen in een situatie
handelen waarin ze van elkaar afhankelijk zijn. Hierbij wordt natuurlijk
vooral aandacht besteed aan diverse
aspecten van de speltheorie. Bij een
spel specificeert men het volgende:
(1) wie neemt er beslissingen (de spelers); (2) welke acties kunnen spelers
nemen (de strategieset); (3) is het mogelijk dat spelers samenspannen?
(coalitievorming); indien dit niet mogelijk is spreekt men van non-coöperatieve speltheorie, hetgeen behandeld wordt in dit boek; (4) wat
kunnen de spelers ‘verdienen’ bij verschillende gekozen strategieën van
alle spelers (de opbrengsten); (5) welke informatie is op ieder moment beschikbaar voor de spelers; (6) in hoeverre is aan iedere speler bekend wat
de anderen weten op ieder moment
van het spel. Hiermee is een spel gedefinieerd. Vervolgens biedt de speltheorie oplossings- of evenwichtsconcepten als mogelijke uitkomsten van
een spel.
Kernbegrip hierbij is het zogeheten
Nash-evenwicht. Een Nash-evenwicht
is een verzameling van strategieën,
één voor iedere speler, zodanig dat
geen enkele speler zijn of haar opbrengst kan verhogen door als enige
van strategie te veranderen. Zo bestaat in het aloude prisoners’ dilemma een Nash-evenwicht uit de strategieën van beide spelers waarbij ze
het misdrijf bekennen.
Ten slotte gaat het gedeelte over
collectieve keuze over de besluitvorming van groepen. Hierbij wordt uitgegaan van een maatschappij van in-

ESB 27-7-1994

dividuen, met ieder een eigen voorkeursordening over mogelijke uitkomsten van economische beslissingen.
De vraagstelling is hoe een gemeenschappelijke voorkeursordening, en
dus een gemeenschappelijke
keuze
(bij voorbeeld door een regering) tot
stand moet komen. Dit is het terrein
van de ‘social choice’-theorieën.
Deze stellen eisen aan de gemeenschappelijke ordening (bij voorbeeld
dat het ‘rationeel’ en ‘redelijk’ is op
een gegeven manier).

Evaluatie
Het boek is doorspekt met citaten,
voorbeelden, en bekende paradoxen
uit de rijke geschiedenis van de economische literatuur. Deze worden afzonderlijk in ‘boxes’ gepresenteerd
en zijn de moeite van het doornemen
(zelfs los van de hoofdtekst) op zich
al waard. Daarnaast zijn er 75 bladzijden met sleutelwoorden toegevoegd
aan de hoofdtekst, waarin kort wordt
ingegaan op bekende economische
termen en theorieën, maar ook op
bekende economen. Van Arrows
theorema tot het onderscheid tussen
beloven en zijn, van Karl Marx tot
Friedrich Hayek, een breed scala aan
kernbegrippen wordt besproken.
Ook dit deel van het boek is alleszins
de moeite waard.
De auteurs zijn er voorts in geslaagd een goed overzicht van de bestaande theorieën te presenteren.
Aan de andere kant mag worden verondersteld dat deze theorieën bij
geïnteresseerden grotendeels al bekend zijn uit andere bronnen.
De kracht van het boek moet duidelijk van de integratie van de deelgebieden komen en van de evaluatie ervan. Beide zijn slechts ten dele
gelukt. Ondanks de eenheid in structuur blijken de afzonderlijke delen
moeilijk te integreren. Er worden wel
pogingen gedaan tot het leggen van
dwarsverbanden over en weer, maar
veel verder dan het vaststellen van de
gemeenschappelijke
noemer ‘rationaliteit’ komt men niet.
De evaluatie is echter beter verzorgd, met name in het laatste hoofdstuk van ieder deel. Helaas zijn deze
hoofdstukken voor eenvoudige economen als ondergetekende moeilijk
te lezen. De auteurs proberen hier afstand te nemen van de structuur in
de (economische) theorieën die aan
bod zijn gekomen en aan te geven
wat er zonder deze structuur zou ge-

beuren. Helaas lijkt de structuur van
het argument hiermee ook verloren
te gaan.
In het boek wordt (vooral door Robert Sugden) sporadisch ingegaan op
mogelijkheden om keuzetheorieën
te evalueren met behulp van experimentele methoden. Gegeven de huidige stand van zaken op dit gebied is
het een gemiste kans dat er weinig
aandacht is voor experimentele resultaten met betrekking tot keuzegedrag, het enthousiasme van de auteurs over deze ontwikkeling ten
spijt.
Ik zal hieronder illustreren hoe inzichten uit de experimentele economie een mooie aanvulling kunnen
betekenen op de theorieën die behandeld worden in het boek. Dit gebeurt
door twee van de centrale theorieën
in het boek te koppelen aan de resultaten van een experiment. Eerst zal ik
daartoe kort ingaan op de experimentele methode in het algemeen en de
opzet van dit experiment in het bijzonder.

De experimentele

methode

In de experimentele economie worden economische processen en individuele keuzen bestudeerd door
mensen beslissingen te laten nemen
in een laboratoriumsituatie1. Het is
een relatief nieuw gebied in de economische wetenschap. In de VS hebben de meeste universiteiten tegenwoordig een laboratorium, terwijl
ook het aantal in Europa nu toeneemt. In Nederland is het enige economische laboratorium dat van
CREED (Center for Research in
Experimental Economics and politica I
Decisionmaking) aan de economische faculteit van de Universiteit van
Amsterdam.
De deelnemers aan een experiment
worden gemotiveerd door een financiële vergoeding, die afhankelijk is
van hun eigen keuzen en die van anderen. In een experiment wordt de
werkelijkheid niet nagebootst, maar
wordt een economische werkelijkheid gecreëerd: de beslissingen van
de deelnemers hebben economische
gevolgen (ze voelen het in hun portemonnee).

1. Een goed leerboek op dit gebied is D.
Davis en eh. ‘Holt, Experimental eeonomies, Princeton University Press, 1993.

2

Het experiment

Het experiment bestaat uit twee onderdelen die voor dit betoog van belang zijn. Individuen waren ingedeeld in (wisselende) groepen van
zeven deelnemers3. Vervolgens moesten ze anoniem en zonder overleg ieder twee beslissingen nemen. Dit
werd twintig keer herhaald binnen
één sessie. Er waren tien sessies, met
steeds andere deelnemers.
De eerste beslissing betreft het al
dan niet kopen van een denkbeeldige fiche. Deze fiche (die 60 cent
kost) heeft op zich geen waarde voor
de deelnemers. Als er echter drie
mensen of meer (van de zeven in de
groep) een fiche kopen, dan krijgt iedereen in de groep (ongeacht of men
een fiche gekocht heeft of niet) een
uitbetaling, gelijk aan f 2,45. Het bereiken van de drempel van drie fiches voor de groep als geheel is dus
een (step-level) collectief goed. Er
zijn prikkels tot free riding (het uitsparen van de 60 cent in de hoop dat genoeg overige leden een bijdrage tot
het collectief leveren, door een fiche
te kopen).
De tweede beslissing betreft het opgeven van het verwachte aantal andere groepsleden dat een fiche zal kopen. De deelnemers moesten dus
zeggen (in percentages) hoe groot de
kans was dat niemand in de groep
een fiche zou kopen, dat één ander
lid een fiche zou kopen, enz. Om ze
deze beslissing serieus te laten nemen is een beloningsstructuur gebruikt die tot gevolg heeft dat een
deelnemer die zoveel mogelijk wil
verdienen de percentages zal rapporteren waarin hij of zij echt gelooft.
Op twee gebieden kunnen keuzetheorieën in het hier besproken boek
op eenvoudige wijze met de gegevens van dit experiment worden
geconfronteerd. Eerst zal gekeken
worden naar theorieën over het maximaliseren van verwacht nut (een
theorie op het gebied van de individuele keuze) en vervolgens naar speltheoretische voorspellingen voor dit
probleem (op het gebied van de interactieve keuze).
Het valt eenvoudig aan te tonen
dat maximaliseren van verwacht nut
(weergegeven in het experiment
door inkomen) bij de beslissing om
een fiche te kopen het volgende inhoudt. Men moet een fiche kopen
dan en alleen dan, als men de kans
dat er precies twee anderen in de

groep een fiche kopen schat op 32%
of hoger. Aangezien wij weten hoe
hoog ieder individu deze kans schat,
en ook weten of het individu een fiche heeft gekocht of niet, kunnen we
eenvoudig deze theorie toetsen. Bij
het uitvoeren van het experiment
bleek dat 26% van de beslissingen
om geen fiche te kopen in strijd was
met deze theorie. Van de beslissingen
om wel een fiche te kopen bleek
maar liefst 61% in strijd met de theorie.
Men kan ook de gegevens over de
verwachtingen negeren en de beslissingen analyseren als spel tussen de
groepsleden. Een (symmetrisch)
Nash-evenwicht voor dit spel ontstaat
in de situatie waarbij niemand een fiche koopt. Deze situatie werd echter
bijna nooit (minder dan 3%) bereikt.
Er zijn ook andere symmetrische
evenwichten (in zogeheten gemengde strategieën). Een statistische toets
leerde echter dat ook deze verworpen moesten worden met de experimentele data. Deze uitkomsten zijn
dus strijdig met theorieën over interactieve keuze die uitmonden in symmetrische oplossingen.

Naar alternatieve

formuleerd over de wijze waarop
deze groepen verschillende uitkomsten waarderen. Zo kan men bij voorbeeld aannemen dat coöperatieven
extra nut toekennen (bovenop de uitbetaling) aan het tot stand komen
van een collectief goed. Met de aangepaste preferentiestructuur kan vervolgens een theorie over het tot
stand komen van keuzen worden afgeleid, precies langs de lijnen van de
rationele-keuzetheorie.
In de praktijk
komt het erop neer dat asymmetrie
tussen individuen wordt toegestaan,
maar dat van tevoren wel wordt voorspeld welk individu van welk type is.
Het zou interessant zijn geweest als
ook de auteurs van het boek wat
meer naar alternatieve theorieën hadden gezocht.
Arthur Schram
De auteur is universitair hoofddocent
openbare financiën aan de Universiteit van
Amsterdam en NWO-‘pionier’ op het gebied van de experimentele economie. Hij
dankt Jos de Beus, Theo Offerman, Jan Potters en Joep Sonnemans voor commentaar
op een eerdere versie.

theorieën

Zoals gesteld, het hier beschreven
boek doet pogingen de besproken
theorieën te evalueren. De auteurs
zijn hierbij kritisch met betrekking tot
de werkelijkheidswaarde
van deze
theorieën. De experimentele data
geven hun gelijk. De experimentele
methode biedt echter meer, namelijk
een instrument waarmee op zoek
kan worden gegaan naar alternatieve
theorieën.
Op basis van het hier beschreven,
en andere, experimenten wordt (onder meer bij CREED) gezocht naar de
ontwikkeling van alternatieve theorieën. Een mogelijke aanpassing van
de theorie is het systematisch onderscheid maken in typen individuen.
Hierbij is de psychologische literatuur
een belangrijke bron. Vervolgens
wordt gepoogd de preferentiestructuur van verschillende typen te definiëren. In eerder genoemd stuk hebben we de deelnemers op grond van
een psychologisch experiment vooraf
kunnen indelen in onder meer ‘individualisten’ (die vooral het eigen belang nastreven) en ‘coöperatieven’
(die, waar mogelijk, proberen het gemeenschappelijke belang na te streven). Vervolgens zijn hypothesen ge-

2. Een uitgebreide beschrijving van dit experiment is te vinden in Th. Offerman, J.
Sonnemans en A. Schram, Value orienta-

tions, expectations, and voluntary contributions in step-level public goods, 1993
(op te vragen bij de auteur dezes).
3. Er waren variaties hierop: groepen van
vijf deelnemers, bij voorbeeld. Ook is de
groepsuitbetaling
gevarieerd. Hier wordt
echter alleen gesproken over de hoofdvariant van het experiment.

Auteur