Ga direct naar de content

Nationale rekeningen en milieu

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 12 1994

Nationale rekeningen en

milieu
SJ. Keuning en M. de Haan*
e Nationale rekeningen dragen bij aan het begrip van de welvaartsontwikkeling

D

in een land. Bepaalde aspecten, zoals het gebruik van het milieu, worden evenwel
niet weergegeven. Bij het CBS is een informatiesysteem ontwikkeld waarin de
Nationale rekeningen worden uitgebreid met een milieucomponent. Op deze wijze
wordt inzicht geboden in de samenhang tussen feitelijke produktie en consumptie, en
de daarmee gepaard gaande belasting van het milieu. Dit systeem is bruikbaar voor
allerhande analyses, inclusief een modelberekening van een ‘groen bnp’.

Het systeem van Nationale rekeningen in Nederland
biedt jaarlijks een consistent en gedetailleerd overzicht van onze economie. Tevens toont het belangrijke economische graadmeters: bruto binnenlands
produkt (bbp), netto nationaal inkomen (nni), investeringen, consumptie, in- en uitvoer, betaalde en ontvangen rente, belastingen, besparingen, verandering
van schulden, enz. Aangezien deze cijfers alle worden ontleend aan één informatiesysteem, zijn ze onderling consistent en tevens direct toepasbaar in modellen waarmee een afweging mogelijk is tussen het
bereiken van verschillende doelstellingen en de inzet
van verschillende instrumenten. De Nationale rekeningen dienen dus tegelijkertijd voor wetenschap (informatiesysteem) en voor praktijk (kernindicatoren).
Momenteel wordt er gewerkt aan een uitbreiding
in twee richtingen. Enerzijds wordt een Social Accounting Matrix (SAM) samengesteld waarmee de inkomensverdeling en de vraag naar, en het aanbod
van, verschillende soorten arbeid (per geslacht en
opleidingsniveau) in het systeem worden ingebedl.
Anderzijds is een verbinding tot stand gebracht met
de milieustatistieken in een zogenoemde National
Accounting Matrix including Environmental Accounts
(NAMEA). In dit artikel wordt de NAMEA besproken.

Nationale rekeningen en milieu
In de Nationale rekeningen geldt als stelregel dat de
waarde van een produkt of een arbeidsprestatie overeenkomt met wat er in werkelijkheid voor betaald en
ontvangen is. Op deze wijze zijn betalingen en ontvangsten altijd aan elkaar gelijk en ontstaat er een
consistente statistiek. Deze waarderingsgrondslag
weerspiegelt de marktverhoudingen
voor private goederen en de democratisch bepaalde verhoudingen
voor collectieve goederen. De Nationale rekeningen
beschrijven dus de feitelijk functionerende economie
en niet een welvaartstheoretisch optimale economie

De registratie van milieuvervuiling in de Nationale rekeningen geschiedt ook volgens dit principe. Als
milieukosten niet daadwerkelijk in rekening gebracht
zijn bij de vervuilende bedrijven, worden er geen kosten afgetrokken van het nationaal inkomen. Deze
maatschappelijke lasten zijn immers niet in mindering gebracht op de beloning van werknemers en
kapitaalverschaffers in deze bedrijven, en de betrokken huishoudens hebben op hun beurt ook niet minder geconsumeerd. Evenzo leidt een gratis gebruik
van milieufuncties, zoals het zwemmen in een schone zee, ook niet tot een hoger nationaal inkomen.
Dit betekent dat het kernsysteem van de Nationale rekeningen wel bijdraagt aan het inzicht in de welvaartsontwikkeling van landen, maar geen volledig
beeld schetst. Naast het onbetaalde gebruik van milieufuncties worden bij voorbeeld huishoudelijke
arbeid en vrije tijd ook niet meegerekend. Andere
aspecten van welvaart, zoals de inkomensverdeling,
werkgelegenheid en betalingsbalanssaldo,
maken
wel deel uit van het systeem van Nationale rekeningen, maar ,worden niet onder één noemer gebracht
met het nni in een soort gecorrigeerd nationaal inkomen. Ook niet-monetaire welvaartsaspecten kunnen
worden ingebed in een uitgebreid informatiesysteem,
waaraan dan voor ieder aspect een afzonderlijke indicator wordt ontleend. De veranderingen in deze indicatoren kunnen dan in één tabel worden getoond.
Het relatieve belang dat aan ieder van deze indicato-

• De auteurs zijn plaatsvervangend
hoofd resp. medewerker bij de hoofdafdeling Nationale rekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1. Zie S.j. Keuning en C]. Veenstra, Social accounting matrices in the revised system of national accounts, Netherlands
Official Statistics, jg. 7, nr.4, 1992; en A.M. Bloem, F. Bos,
CN. Gorter en S.]. Keuning, Vernieuwing van de Nationale
rekeningen, ESB, 25 september 1991, blz. 957-962.

ren wordt gehecht is niet objectiveerbaar,
nen ze niet worden opgeteld.

en dus kun-

Een groen nationaal inkomen?
Is het zinvol om statistische bureaus fictieve prijzen
te laten schatten voor het feitelijk gratis gebruik van
milieu functies? Dat zou moeten gebeuren voor de
berekening van een zogenaamd ‘groen’ of ‘duurzaam
nationaal inkomen’. Helaas is het aftrekken van een
hypothetisch geldbedrag van het werkelijke nationaal inkomen niet wezenlijk anders dan het optellen
van kilo’s appels en kilo’s peren3. Immers, indien de
aanzienlijke milieukosten die in deze benaderingen
worden afgetrokken daadwerkelijk in rekening gebracht waren, dan zou onze economie er totaal anders uit gezien hebben. Het is onrealistisch om te
veronderstellen dat iedereen deze kosten geslikt zou
hebben zonder een gedragsverandering. Het is van
tweeën één: àf indicatoren worden ontleend aan feitelijke gebeurtenissen zoals vastgelegd in het huidige
nationaal inkomen en daarmee samenhangende fysieke indicatoren van milieu druk, àf er wordt gesimuleerd hoe hoog het nationaal inkomen zou zijn geweest indien deze milieudruk bepaalde normen niet
overschreden had. Uiteraard dienen dergelijke simulaties gebaseerd te zijn op een expliciet geformuleerd
economisch model. Een dergelijk model kan dan overigens ook gebruikt worden om de gevolgen van toekomstige ontwikkelingen en beleidsvoornemens
op
economie èn milieu door te rekenen. Hypothetische
milieukosten aftrekken van het feitelijke nationaal inkomen leidt echter tot een inconsequent en nietszeggend cijfer.
Er wordt wel eens betoogd dat hypothetische milieukosten te vergelijken zijn met afschrijvingen op
kapitaalgoederen4.
Dat zijn immers ook bedragen die
niet daadwerkelijk zijn betaald, maar toch in mindering gebracht worden om te komen tot het netto
nationaal inkomen. Om twee redenen gaat deze vergelijking mank. In de eerste plaats wordt er in de Nationale rekeningen alleen afgeschreven op die activa
die in een eerder jaar als investeringen zijn geboekt.
In dat jaar zijn de feitelijk betaalde kosten voor deze
investeringen niet in mindering gebracht op het nationaal inkomen, ondanks het feit dat machines, gebouwen en dergelijke op zichzelf uiteraard geen bijdrage leveren aan de welvaart. Zoals bekend, is de
reden hiervoor dat kapitaalgoederen geacht worden
meerdere jaren bruikbaar te zijn en een afschrijving
ineens dus een overschatting zou geven van de produktiekosten in het jaar van aanschaf. Eigenlijk is de
huidige boekingswijze van investeringen alleen te
verdedigen indien er in de jaren daarna op afgeschreven wordt. Afschrijvingen zijn dus uitgesmeerde
werkelijke kosten en afhankelijk van de gemiddelde
levensduur van het betreffende kapitaalgoed. Deze
relatie met feitelijke uitgaven (in een eerder jaar) is afwezig bij het onbetaalde gebruik van milieufuncties.
Een tweede reden is dat afschrijvingen in het economisch verkeer wel degelijk als kosten zijn aangemerkt. Bedrijven hebben deze post in mindering gebracht in hun resultatenrekening, bij het vaststellen
van dividenduitkeringen en bij de berekening van de

ESB 12-1-1994

belastinggrondslag. Dit geldt echter niet voor de
meeste milieulasten die bedrijven veroorzaken. Voor
zover deze lasten wel zijn vertaald in milieu-uitgaven
door bedrijven of in milieuheffingen, komt dit reeds
tot uiting in het standaard systeem van Nationale rekeningen5
Vaak wordt betoogd dat het nni een dubbeltelling
bevat: produktie veroorzaakt vervuiling en wanneer
de overheid deze schade repareert of voorkomt zonder de rekening te presenteren aan het betreffende
bedrijf dan worden deze uitgaven bij het nni opgeteld, evenals de toegevoegde waarde van de vervuilende activiteit6. Vervolgens wordt dan gesteld dat
deze ‘defensieve uitgaven’ niet bijdragen aan de welvaart en dus niet in het nni thuishoren. Helaas ligt
het niet zo eenvoudig. Het hangt ervan af met welke
uitgangssituatie er vergeleken wordt: uiteraard zijn
we beter af in een situatie zonder vervuiling en zonder opruimingskosten, echter we zijn slechter af in
een situatie mèt vervuiling maar zonder opruiming
ervan. Met andere woorden: in de feitelijke economische situatie (met vervuiling) droegen de uitgaven
voor opruiming of voorkoming van schade wel bij
aan de welvaart. Aftrekken van het bbp of nni leidt
in dat geval tot een vertekend beeld.

Milieumodule

bij de Nationale rekeningen

Als uitbreiding van het standaard systeem van Nationale rekeningen is door het Nederlandse CBS een milieumodule ontwikkeld, waarmee de samenhang
tussen milieu en economie in kaart wordt gebracht7.
In deze module is de standaard Nationale-rekeningenmatrix uitgebreid met drie rekeningen voor het
milieu. Tabellis
een geaggregeerde weergave van
2. Zie voor een uitwerking: SJ. Keuning, The SAM and beyond: open, SESAME!, Economie Systems Research, jg. 6, nr.
1, 1994 (te verschijnen)
3. Zie ook: The price of everything, the value of nothing,
The Economist, 31 juli 1993, blz. 67, en S.]. Keuning, An information system for environmental indicators in relation to
the national accounts, in: W.F.M. de Vries, G.P. den Bakker,
M.B.G. Gircour, S.]. Keuning en A. Lenson (red.), The value
added ofnational accounting, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen,
1993, blz. 287-305.
4. Zie bij voorbeeld: H.E. Daly, Towards a measure of sus ta inable sodal net national product, in: YJ. Ahmad, S. El Serafy en E. Lutz (red.), Environmental accountingfor sustainabie development, The World Bank, Washington D.C., 1989,
en R. Repetto e.a., Wasting assets, natural resources in the
national accounts, World Resources Institute, Washington
D.C.,1989.
5. In toekomstige NAMEA’s zullen milieu-uitgaven van bedrijven worden afgezonderd van hun overige kosten. Zie
ook paragraaf 5 in: A.]. de Boo, P.R. Bosch, C.N. Gorter en
S.]. Keuning, An environmental module and the complete
system of national accounts, in: A. Franz en C. Stahmer
(red.), Approaches to environmental accounting, PhysicaVerlag, Heidelberg, 1993.
6. Zie bij voorbeeld C. Leipert, Folgekosten des Wirtschaftsprozesses und Volkswirtschaftliche Gesamtrechnung, Internationales Institut für Umwelt und Gesellschaft, 1987.
7. ZieM. de Haan, SJ. Keuning en P. Bosch, Integrating in-

dicators in a national accounting matrix including en vironmental accounts (NAMEA), National Accounts Occasional Papers No. NA-060, CBS, 1993.

.~

:;;

]~
:;:-

.~

1

[

~~
_-0-0

.~

~~3
>.t:

“””N

-5

•
..
~

~
“”

!!

~.,..””

Ol~

~

.~

~O’

i1″~

«

~

~
~~
c ~.
>-

:”
g

ê

‘f~
o~

~

“,0

.M

‘S

lêq

c~

:ê 2

~'”
~fèl
]~

-g

~~
~~~
il~

O.

0-

zO’

«lil

~r-

“‘~~
~..90\
u._

uo:

:s

u'”
N~

8~

~~

:E’

8~

~B

E~
5S!

.~N

c

~
~
-t
~

1

~;;;

::>~

“”
.~

-8

t~

~N

zO’

0

c ‘”

~

~j~
u

c

‘fi] i
.9 ‘S !

ss
]
.~

.~ .~

‘”

‘”

]

~

~

~
,g

ld

~ !i

Iil’e
0

fll

~

-g

i1

1~
.3 J

.~
Ol

-0

I

n
:s
o.li

ij

r

;;\

~ ~

.t:

j

‘”
“~
]

,~~

.~

,

,

~ ~ r:: ~.~ 5
___ V)’~

i5

.~ ~ ~

~
~

~

_.

.t:

Ol

~
~
O’

1l


~ 5

u

E~~
uö:Ë

~

..
“”
“”

~~ fi~


fG~ 11~
I
~~

~

5 ~~

j gjt~ ~~
~~

~ ~] ~1]
î
.u “IS
>

;1;
;:::

cO’

‘S

~ ~~ ~~]

“””’
~ 8~
ë ~”Ë
~ J!~

i~:2~
“” ‘”
ij ~.~
~Q(lS

oS ~

I~

.se

….:”>

>

‘~g,

li

u.li

0
Z

Z
UJ

‘”
~g;

n
…. –

JI

il “”

e~

-8]

S8

~
~

~0’2

tlt~
g’~

u “”~

~]

J

~:C’

H

~

~

“I

‘S

~~

0: “

:
~

;’\

e-

~~

lf”l

‘S

ë

~v

.~o

~&:

~

~
~
e
~

~ -.

“,-

“”á’

o~~

c

Ë

-.

!~ ~;3
.~
~~

z:s\

~ …..
,o

~

~

:i

~ ~.~~

.~

!

~

.E 3:

.~

~~5 ~~ ‘2
~~
~~~
o~:P
E “
~

;>-.~

Ei ~

0

o

Ol

:Sc ~ ;S5~

~

]
“g.

‘”

h

11
.s”,
o
.~ g.

.,.

Ol””,

‘”

0

.I!

lil’

~
~
~
;::

~
~

deze NAMEA-matrix. Hieronder volgt een beknopte
besprekinl.
Zoals in elke rekeningenmatrix, staan ook in de
NAMEA ontvangsten in de regel en uitgaven in de
kolom. De meeste rekeningen sluiten af met een saldopost, het totaal van de inkomsten minus het totaal
van de uitgaven, die steeds dubbel omlijnd in de kolom geplaatst is. Op deze wijze zijn de rij- en kolomtotalen van iedere rekening aan elkaar gelijk en ontstaat er een consistent rekeningenstelsel. De waarde
van de uitstoot van vervuilende stoffen is in deze statistische matrix gelijk aan de feitelijke waarde in het
economisch verkeer, namelijk nul. In de rekeningen
voor vervuilende stoffen en milieuthema’s worden
evenwel niet deze triviale waarden getoond, maar de
onderliggende fysieke eenheden. Om te benadrukken dat geldeenheden en fysieke eenheden niet optelbaar zijn, zijn de laatstgenoemde op een hogere
positie in de regels 2, 3 en 8 geplaatst.
De eerste regel en kolom tonen de goederen- en
dienstenrekening. Het gebruik van produkten voor
intermediaire en finale doeleinden staat in de regel
en het aanbod, uit binnenlandse produktie en uit
invoer, staat in de kolom. Bovendien staan in deze
kolom de belastingen op produkten (BTW, e.dJ en
de handels- en vervoersmarges, die beide een wig
drijven tussen de betalingen van de consument en de
ontvangsten van de producent.
De tweede rekening is een specifieke consumptierekening waarin de aankopen van goederen en diensten door gezinnen (cel 1,2) worden gehergroepeerd
naar uitgaven voor consumptiedoeleinden
(cel 2,5)
waarmee een bepaalde uitstoot van afvalprodukten
(vector 2,9) gepaard gaat.
De derde rekening toont de output in de regel,
inclusief de ongeprijsde vervuiling als nevenprodukt,
en het intermediaire verbruik en de toegevoegde
waarde in de kolom. Afschrijvingen zijn meteen op
de kapitaalrekening geplaatst (cel 6,3), zodat het
saldo in cel (4,3) gelijk is aan het netto binnenlands
produkt (nbp). Het cijfer in cel (9j,3) betreft de hoeveelheid afval die niet is gestort, maar verbrand. Uiteraard zijn de stoffen die op hun beurt hierbij vrijkomen inbegrepen in vector (3,9). Ook ‘recycling’ kan
zo in de NAMEA getoond worden.
In de vierde regel worden de componenten van
het nbp, te weten lonen en salarissen en exploitatieoverschotten, vermeerderd met lonen en salarissen
uit het buitenland en in de kolom uitgekeerd aan gezinnen en bedrijven (cel 5,4) en aan het buitenland.
In de vijfde rekening worden de inkomens
(her)verdeeld en aangewend voor consumptie en besparingen, waarna in rekening 6 de besparingen worden omgezet in investeringen. Ten slotte resulteert
een nationaal en buitenlands vorderingenoverschot
of -tekort in regel 7. Deze tellen per definitie op tot
nul, zodat er geen (lege) kolom 7 nodig is.
Rekening 8 behandelt het buitenland. Op de regel staan behalve de geldelijke ontvangsten ook de
hoeveelheden vervuilende stoffen die ons land binnendrijven. In de kolom staan de uitgaven van het
buitenland, alsmede onze uitvoer van vervuilende
stoffen. Aangezien deze rekening vanuit buitenlands
gezichtspunt wordt opgesteld, is het saldo in de ko-

ESB 12-1-1994

lom gelijk aan het tekort op de lopende rekening van
Nederland. Dit tekort is uiteraard negatief. Overigens
wist Nederland in 1989 ook wat betreft de vervuiling
een handelsoverschot te creëren.
Rekening 9 registreert in de kolom de herkomst
van de uitstoot van tien categorieën vervuilende stoffen. Deze zijn afkomstig van producenten (vector
3,9), consumenten (vector 2,9) en het buitenland
(vector 8a,9). In de regel staat de absorptie in het
economische proces (vector 9,3) en door het buitenland (vector 9,8a), terwijl de resterende hoeveelheden worden gehergroepeerd naar vijf milieuthema’s
(submatrix 9,10). De thema’s zijn ontleend aan het
eerste Nationaal milieubeleidsplan (NMP), waar zij
dienen als integratiekaders voor de milieuproblemen
in Nederland. Rekening 9 staat geheel in kilogrammen; regel- en kolomtotalen zijn aan elkaar gelijk.
Anders dan in de rest van de tabel, zijn in rekening 10 bij de optelling in de kolom per element verschillende gewichten gebruikt. Deze gewichten komen overeen met de relatieve schadelijkheid van
iedere stof voor het betreffende milieuprobleem. Vervolgens zijn in regel 10 de thema-equivalenten die resulteren uit deze gewogen optelling geconfronteerd
met de normen voor milieudruk uit het Nationaal
Milieubeleidsplan (plus!. Dit levert een beperkt aantal fysieke milieu-indicatoren op. Een iets andere methode wordt gevolgd voor verzuring omdat hier gegevens beschikbaar zijn voor de depositie, dat wil
zeggen de uitstoot plus de import minus de export
van verzurende stoffen. Ook de beleidsnorm is op
dit niveau geformuleerd. Omdat deposities een meer
directe relatie hebben met veranderingen in milieukwaliteit, worden deze hier in een afzonderlijke rekening (#11) getoond. Deze deposities zijn in een aanvullende tabel van de meer gedetailleerde NAMEA
onderverdeeld naar regio’s.
In Tabel 1 zijn de volgende thema’s beschreven:
het broeikaseffect, ozonlaagaantasting, verzuring, vermesting (overmatige accumulatie van voedingsstoffen in bodems en oppervlaktewater) en het afvalprobleem. Van deze thema’s was in 1989 de afstand tot
de norm het grootst voor afval en vermesting. De thema’s verspreiding (van toxische stoffen), verstoring
(geluid- en stankoverlast), verdroging (overmatige
onttrekking van grondwater) en verspilling (overmatig gebruik van natuurlijke hulpbronnen) zijn nog
niet opgenomen wegens gebrek aan voldoende betrouwbare gegevens.
Uit berekeningen op basis van deze module blijkt
dat de bijdrage van iedere bedrijfstak aan de gekozen milieuproblemen niet gelijk was aan de bijdrage
aan het binnenlands produkt of aan de totale werkgelegenheid. De industrie exclusief raffinaderijen en
chemische industrie droeg meer bij aan het nbp en
8. Zie de jaarlijkse J’ublikatie Nationale rekeningen van het
CBS, waar in paragraaf III.3 de Nationale-rekeningenmatrix
wordt toegelicht en Hoofdstuk XX in: Verenigde Naties, A
revised system of national accounts, Studies in methods,
Series F, nr. 2, Rev. 4, New York.
9. Deze methode is ontwikkeld bij het Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM). Zie
A. Adriaanse, Environmental policy performance indicators, Rijswijk, 1993

aan de werkgelegenheid dan aan deze milieuproblemen. Het omgekeerde gold voor de landbouw, de
elektriciteitsvoorziening en de olieraffinage. Uiteraard kan het economische belang van bedrijfstakken
niet alleen worden beoordeeld op basis van hun directe aandeel in het nbp, de werkgelegenheid e.d.;
het belang van de elektriciteitsvoorziening is bij
voorbeeld groter dan louter de bijdrage aan het nbp.

Toepassingen
In de meest geaggregeerde vorm toont de NAMEA de
samenhang tussen macro-indicatoren voor economie
(nbp, netto besparingen, saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans, e.d.) en milieu in 1989.
Tabel 1 is een optelling van een veel gedetailleerder
systeem waarbij in iedere rekening een aantal categorieën wordt onderscheiden10 Dat systeem kan vervolgens gebruikt worden voor allerhande analyses. Zo
kunnen de indirecte economische en ecologische
effecten van de consumptie of uitvoer van bepaalde
produkten worden getoond. Een volgende stap is
dan de ontbinding van produktie- en verbruikswaarden in de NAMEA in fysieke materiaalstromen en gemiddelde prijzen, zodat een rechtstreekse koppeling
met het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en met
emissies mogelijk wordtIl.
Een andere toepassing betreft de schatting van
een nationaal inkomen in een duurzame situatie, op
basis van een lineair programmeringsmodel
waarin
nbp gemaximeerd wordt terwijl tevens wordt voldaan aan een aantal technische en economische restricties en aan de beperking dat de vervuiling bepaalde normen niet mag overschrijden. Indien
gewenst en mogelijk kunnen in dergelijke simulaties
beleidsnormen worden vervangen door duurzaamheidsnormen. Ten slotte dient de NAMEA als raamwerk voor een toegepast algemeen-evenwichtsmodel
waarmee de gevolgen van bij voorbeeld een energieheffing op milieu-indicatoren en economische indicatoren als nbp, nni, werkgelegenheid, inflatie, betalingsbalanssaldo, financieringstekort, collectieve
lastendruk, enz. kunnen worden berekend.
Momenteel wordt gewerkt aan NAMEA’s voor
1990 en 1991, volgens een meer gedetailleerde indeling naar bedrijfstakken. Tevens is het de bedoeling
om het gebruik van enkele natuurlijke hulpbronnen
(gas, water) in Nederland in kaart te brengen. Wanneer NAMEA’s voor meerdere jaren beschikbaar komen, kunnen mutaties in de milieudruk per thema
worden vergeleken met de mutaties in de economische indicatoren. Bij een dergelijke vergelijking spelen be leids- of duurzaamheidsnormen
geen rol meer,
tenzij een aggregatie tot één milieu cijfer gewenst is.

Internationale

ontwikkelingen

Eén van de grote voordelen van een uitgebreid informatiesysteem op basis van de Nationale rekeningen
is dat kan worden aangesloten bij internationale richtlijnen. Dit jaar is een herziening van het System of
National Accounts (SNA) goedgekeurd door de Verenigde Naties12. Dit handboek zal wereldwijd worden toegepast, hetgeen betekent dat het produktiebe-

grip, het kapitaalbegrip, de consumptiedefinitie, enzovoort overal dezelfde zullen zijn; met andere woorden, het SNA is de universele taal van de (macro)economie. In het SNA wordt gepleit voor aparte
‘satelliet-rekeningen’ voor het milieu. In een paragraaf over dit onderwerp worden verscheidene alternatieven besproken, waaronder de NAMEA.
Momenteel zijn ‘groene’ Nationale rekeningen
ook in Europees verband aan de orde. In een recente
vergadering van de afdelingen Nationale rekeningen
en Milieustatistieken van Eurostat, te zamen met een
paar mensen werkzaam op dit gebied in de lidstaten,
werd geconcludeerd (a) dat een ‘groen’ nationaal inkomen een hypothetisch cijfer is en geen statistiek
en (b) dat een dergelijke modelberekening gebaseerd moet worden op een consistent rekeningenstelse!. Modelberekeningen met hypothetische prijzen
op basis van de NAMEAvoldoen aan deze criteria.
De OESO werkt met name aan de samenstelling
van milieu- indicatoren13. Een gedeelte hiervan is getoond in de bovenstaande NAMEA-module. Voor zover de overige indicatoren veranderingen in de toestand van het milieu beschrijven kunnen ze in de
NAMEAworden opgenomen14. Een volledige integratie met de rest van het rekeningenstelsel is alleen mogelijk indien de oorzaak-gevolg relaties bekend zijn.

Conclusies
Analoog aan de conventionele Nationale rekeningen,
leidt de NAMEA een beperkt aantal kernindicatoren
af uit een coherent en gedetailleerd informatiesysteem. De voordelen van deze benadering kunnen
worden uitgedrukt in termen van bruikbaarheid, betrouwbaarheid en efficiency. De bruikbaarheid
neemt toe omdat de afleiding van macro-indicatoren
uit een consistent informatiesysteem toekomstverkenningen en scenario-analyses mogelijk maakt. Daarentegen is een afweging tussen verschillende economische doelstellingen en instrumenten niet mogelijk op
basis van louter één ‘groen’ inkomenscijfer. De betrouwbaarheid neemt toe omdat een systeembenadering consistentie garandeert. Dit betreft bij voorbeeld
het tijdsbegrip of het onderscheid tussen binnen- en
buitenland. Ten slotte is een geïntegreerd systeem efficiënter omdat uniforme eenheden, indelingen, en
dergelijke worden gebruikt. Dit heeft ook een stimulerende invloed op de vergelijkbaarheid en de volledigheid van de milieustatistieken.
Steven Keuning en Mark de Haan

10. Zie De Haan e.a., op.cit., Annex A.
11. Zie bij voorbeeld F. Blauwendraat en]. van Dalen, Papier en papierprodukten in de Nederlandse economie, BPA
Nota nr. 05939-93- PS.ES, Centraal Bureau voor de Statistiek, 1993.
12. Verenigde Naties, op.cit.
13. Zie: OESO, Environmental indicators: a preliminary
set, Parijs, 1991, en A. Adriaanse, op.cit.
14. Zie bij voorbeeld de post: schade door onbekende oorzaak, in de rekening voor veranderingen in milieukapitaal,
in: S.]. Keuning, op.cit.

‘:

Auteurs