Ga direct naar de content

De Duitse crisis

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 5 1993

De Duitse crisis
W.W. Boonstra en B.G.J. Walschots*

N

u bet groeiversnellende effect van de eenwording tussen Oost en West is weggeebd,
verkeert Duitsland in een diepe crisis. Hoge lonen gepaard met relatief lage
arbeidsproduktiviteit hebben de concurrentiepositie uitgehold. De herstructurering
van bet voormalige Oost-Duitsland zal zeker nog tot aan bet einde van de eeuw
zorgen voor omvangrijke financiele overdrachten. De beleidsmakers, met name de
vakbonden en de overheid, hebben in deze situatie geen andere keus dan terug te
komen op bun veel te hoge beloften. Een sanering van de economie dwingt tot
loonmatiging en verlichting van de budgettaire last van de overheid. De Bundesbank
zal zich niet als reddende engel voor de Duitse economie opwerpen.

Duitsland bevindt zich momenteel in een diepe recessie, waarbij met name de Industrie rake klappen
krijgt te incasseren. De oorzaken van de recessie zijn
inmiddels welbekend. Voor een deel betreft het een
normale terugslag, die mocht worden verwacht na de
uitbundige bestedingshausse vlak na de eenwording
van Oost- en West-Duitsland. Het was immers duidelijk dat de Oostduitse (inhaal-)vraagexplosie, die
grotendeels werd gefinancierd met inkomensoverdrachten uit het vroegere West-Duitsland, niet lang
kon voortduren. Een gestaag verslechterende concurrentiepositie ten gevolge van zeer hoge loonstijgingen en een effectieve appreciatie van de Duitse mark
ten tijde van een zwak internationaal conjunctureel
klimaat hielp evenzeer mee de Duitse bedrijvigheid
te doen inzinken.
Hier kwam bij, dat de crisis in de ex-DDR veel
dieper uitviel dan de meeste waarnemers vooraf hadden verwacht. Ten dele betrof het hier de logische
consequentie van de vanuit politieke overwegingen
onvermijdelijke, maar economisch gesproken desastreuze omwisselingskoers van de Ostmark in de Dmark, die de Oostduitse kapitaalvoorraad in een klap
grotendeels overbodig maakte.
Voorts speelde het instorten van de economische
activiteit in de vroegere planeconomieen in Middenen Oost-Europa een rol van betekenis. Dit waren
voor de DDK indertijd immers belangrijke afzetmarkten. Maar wellicht kan als de belangrijkste oorzaak
van het instorten van de bedrijvigheid in Oost-Duitsland op de opstelling van politick en vakbeweging
worden gewezen, die een ongebreidelde loonstijging
in de hand hebben gewerkt, daarmee de opkomst
van lokale economische bedrijvigheid effectief blokkerend.
De huidige neergang bij onze Oosterburen is
evenwel niet alleen een gewone conjuncturele beweging. De situatie in Duitsland vertoont duidelijk crisisaspecten. In dit artikel wordt ingegaan op de situatie
waarin Duitsland zich momenteel bevindt. Hierbij

wordt allereerst een aantal structurele aspecten van
de Duitse economie behandeld. Vervolgens wordt
ingegaan op het gevoerde beleid van de afgelopen
jaren. Daarna wordt een aantal saillante problemen
waar de Duitsers mee te kampen hebben behandeld,
waarna wordt afgesloten met de vraag in welke richting de Duitse economie zich de komende jaren zal
ontwikkelen. Hierbij wordt tevens stilgestaan bij de
uitdagingen waarmee de beleidsmakers de komende
jaren zullen worden geconfronteerd.

De Duitse economische structuur
Vergeleken met de andere grote economieen heeft
Duitsland een wat andere economische structuur.
Allereerst is de economie relatief open. Duitsland is
dan ook (kort na de Verenigde Staten) de op een na
grootste exporteur ter wereld; ruimschoots voor Japan. Een tweede aspect is dat Duitsland verhoudingsgewijs zwaar geindustrialiseerd is. Weliswaar is de
mondiale trend in de richting van dei’ndustrialisatie in
de traditionele industrielanden ook bij onze Oosterburen zichtbaar, maar trager dan elders. Sterker nog,
voor wat betreft de traditioneel belangrijkste bedrijfstakken was sedert 1980 zelfs sprake van enige re’industrialisatie. De bijdrage van de chemische, elektrotechnische, machine & metaalverwerkende en
automobielindustrie aan het bbp is na een daling in
de jaren zeventig in de loop van de jaren tachtig
weer gestegen.
In positieve zin valt de financiele soliditeit van
het Duitse bankwezen op. Waar in Japan en de
Verenigde Staten het bankwezen kampt of heeft gekampt met een omvangrijke portefeuille aan slechte
* De auteurs zijn werkzaam bij Rabobank Nederland als
respectievelijk hoofd Internationaal onderzoek bij de
stafgroep Economisch onderzoek en als research manager
van het directoraat Financiele markten. Het artikel is op
persoonlijke titel geschreven.

leningen, staan althans de belangrijke Duitse
banken bekend als bolwerken van financieel
conservatisme en solvabiliteit. Hetzelfde geldt
voor de Duitse gezinshuishoudingen, die zich,
in tegenstelling tot in de meeste andere belangrijke industrielanden, in de jaren tachtig
niet aan een uitbundig leengedrag hebben
overgegeven. Tevens houden zij hun financi-

% vastrentende
leningen in
passiva

% vastrentend

Effect op cash-flow

Effect op

in hypothecaire
leningen

bedrijfsleven

cash-flow
bedr.-levenvan 1%
daling lange rente

Duitsland

80

Frankrijk

>60
<50

VK

van 1% daling

korte rente

bedrijfsleven
>90
>90
<10

0,2
1,0
n.a.

1,1
0,3
n.a.

ele vermogen conservatief aan, met name in
de vorm van deposito’s, spaarrekeningen en
P.M.
obligaties. Voorts zijn hypothecaire leningen
0,4
VS
>60
>80
0,6
voor het overgrote deel afgesloten tegen een
Japan
0,8
>60
>90
1,5
vaste rente .
Bronnen: The Economist, W april 1993 en de OESO, Economic Outlook, juni 1993.
Ook het Duitse bedrijfsleven is in het algemeen in financiele zin tamelijk solide. Weliswaar
zijn Duitse bedrijven, meer dan hun AngelsaksiTabel 1. Rentechemische Industrie als de staalindustrie. Laatstgesche concurrenten, gefinancierd met vreemd vermogevoeligbeid
noemde bedrijfstak staat in geheel Europa zelfs
gen (veelal bankleningen), maar hier staan ook
zwaar onder druk. In alle hier genoemde bedrijfstak- G5-landen
tamelijk veel financiele activa (bankdeposito’s) tegenken is sprake van een steeds verder in intensiteit toeover. Per saldo resteert, althans gemiddeld, een relanemende concurrentie vanuit het Verre Oosten en/of
tief gezond beeld. De Duitse bedrijfsbalansen weerOost-Europa.
spiegelen in feite de belangrijke rol die de banken
Een sterk punt van de Duitse Industrie betreft
spelen in de Duitse economic.
Het Duitse bedrijfsleven is, meer dan de concurevenwel nog altijd de nadruk op investeringsgoederen. De Duitse machinebouw staat internationaal in
rentie in de andere grote industrielanden, veelal lang
hoog aanzien, tevens betreft het hier produkten waargefinancierd. Dit alles maakt de Duitse economic behoorlijk ongevoelig voor schommelingen in de korte
bij de kwaliteit veelal belangrijker is dan de prijs.
Ook hier neemt de concurrentie echter geleidelijk in
rente. Zo zijn de Duitse gezinnen weinig kwetsbaar
hevigheid toe. De Duitse Industrie heeft dus in zekevoor korte-rentebewegingen. Voor het bedrijfsleven
is het korte-renteverloop evenmin van groot belang;
re zin een verkeerde strategische positie, die de concurrentiepositie op termijn ondermijnt.
de lange rente des te meer. Zoals uit label 1 kan
worden afgelezen wijkt Duitsland hiermee sterk af
De ontwikkelingen van de afgelopen jaren hebben de situatie echter versneld op scherp gezet. Hiervan de andere grote economieen. Dit verklaart tevens waarom in landen als Frankrijk en het VK het
bij kan allereerst worden gewezen op de hoge loonkostenstijgingen van 1991 en 1992. Deze hebben,
monetaire beleid politick gesproken veel gevoeliger
samen met het door de terugvallende conjunctuur inligt dan in Duitsland.

zakkende produktieniveau, ertoe geleid dat de loon-

De structuur nader beschouwd

kosten per eenheid produkt explosief zijn gestegen.

Te zamen met de valutaire ontwikkelingen als de
Wat opvalt bij nadere beschouwing van de Duitse

economische structuur, is het arbeidsintensieve karakter van de Industrie. Ten dele kan dit worden toegeschreven aan het veel genoemde relatief grote belang
van het midden- en kleinbedrijf in Duitsland, maar
het valt op dat ook de zware Industrie een relatief
arbeidsintensief karakter heeft. Dit fenomeen treedt
sterk naar voren als grote Duitse bedrijven woren
vergeleken met hun buitenlandse concurrenten .
Ook dan valt, enkele uitzonderingen daargelaten,
het arbeidsintensieve karakter van, en de lage arbeidsproduktiviteit in de Duitse Industrie op, vooral
in vergelijking met de Japanse concurrenten. Nu tekent dit beeld zich ook af voor de meeste andere
Europese landen, voorts moet worden bedacht dat
dergelijke Internationale vergelijkingen, gevoelig als
zij zijn voor schommelingen in de wisselkoers, per
definitie twijfelachtig zijn. Maar de conclusie van een

relatief arbeidsintensieve Industrie, die daarmee
bovengemiddeld kwetsbaar is voor loonkostenstijgingen, dringt zich nadrukkelijk op.
Een tweede opmerking die bij de Duitse economische structuur kan worden gemaakt, is dat de Duitsers groot zijn in een aantal reeds verzadigde sectoren. Dit geldt zowel de automobielindustrie, de

ESB 4-8-1993

zwakke dollar en de EMS-crisis van het najaar van
1992 heeft dit de concurrentiepositie van de Duitse
Industrie sterk aangetast. Ook ten opzichte van de
sterke-valuatalanden is dit het geval, aangezien daar
de loonontwikkeling veelal wel onder controle is.
Ook heeft de Duitse Industrie haar exportmarkten
verwaarloosd. Ten einde de inhaalvraag vanuit de
vroegere DDK te kunnen bedienen, heeft men de
uitvoerinspanningen verminderd. Men kan zich afvragen of hiermee de juiste strategische keuze is
gemaakt. Het terugwinnen van marktaandeel in een
zwak conjunctureel klimaat is moeilijk, vooral op buitenlandse markten. Had men de buitenlandse concurrentie in Duitsland meer marktaandeel laten winnen

dan nu reeds is gebeurd, maar het buitenlandse
marktaandeel behouden, dan had men wellicht een
sterkere uitgangspositie gehad.
De Duitse Industrie zal de komende jaren dan
ook scherp in de kosten en de winstmarges moeten
1. Zie ook Giving the economy a fix, The Economist, 10
april 1993, biz. 74.
2. Een uitvoerige analyse van de industriele structuur en de

Internationale positie kan worden gevonden in de Wirtschaftswochevan 24 december 1992.

snijden, ten einde marktaandeel te behouden c.q.
terug te winnen. Hierdoor zullen de komende jaren
honderdduizenden industriele banen verloren gaan.

ge coalitie won indertijd de verkiezingen vooral door
haar belofte, dat door de Duitse eenwording niemand er in welvaart op achteruit zou gaan. Belastingverhogingen werden expliciet uitgesloten, terwijl de

De vakbondsopstelling heeft, te zamen met het
feit dat werkgevers en de overheid er geen adequaat
antwoord op wisten te formuleren, de ontwikkeling
van een midden- en kleinbedrijf in de ex-DDR sterk
gefrustreerd. Voor de grote industrieen die vanuit het
Westen naar het Oosten waren gekomen speelt de
loonkostenproblematiek immers niet of nauwelijks.
Zij brachten veelal nun eigen kapitaalgoederen mee,
waardoor hun loonkosten per eenheid produkt de
facto op of onder het niveau in het Westelijk deel in
het land liggen. Sterker nog, binnen de Duitse zware
Industrie vindt momenteel enige verdringing van produktiefaciliteiten in het Westen door nieuwe fabrie-

Oostduitsers werd voorgehouden dat pariteit in wel-

ken in het Oosten plaats.

vaartsniveau tussen Oost- en West-Duitsland binnen
afzienbare tijd zou worden bereikt.
Reeds in juli 1991 werd de belofte, af te zien van
belastingverhoging, teniet gedaan met de introductie
van een tijdelijke ‘solidariteitsheffing’ van 7,5% over
de belastingsom. Deze maatregel, aangevuld met verscheidene andere, heeft evenwel niet kunnen verhinderen dat de overheidsbegroting zich momenteel in
een verregaande chaos bevindt.

een aanmerkelijke aderlating in de vorm van belastingverhogingen en inkrimping van de welvaartsstaat

Anderzijds heeft het Oostduitse kleinbedrijf, alsook de gevestigde zware industrieen met de oude kapitaalgoederenvoorraad, nu te maken met loonkosten per eenheid produkt die meer dan 70% boven
het toch al hoge Westduitse niveau liggen. De werkgelegenheid is sedert 1990 dan ook ingestort. Dit
heeft de IG-Metall er tot voor kort evenwel niet van
weerhouden om omvangrijke stakingen in de ‘neue
Lander’ uit te roepen voor meer loon. Het verregaande cynisme van deze actie komt pregnant naar voren
in het veelgehoorde argument dat de Oostduitse
werkgelegenheid toch grotendeels verloren zal gaan,

te wachten staat. Het doorvoeren van beleidsombui-

maar dat op deze manier in ieder geval een hogere

gingen wordt echter bemoeilijkt door de SPD die inmiddels een blokkerende meerderheid heeft in de
Bundesrat, de Duitse variant op de Eerste Kamer.
De intra-Duitse solidariteit bleek al met al slechts

uitkering kan worden veiliggesteld. De maatschappe-

Het gevoerde beleid
Overheid
Veel van de recente economische malaise kan op het
conto van de politick worden geschreven. De huidi-

Inmiddels is dan ook duidelijk, dat de Duitsers

een strovuurtje.

Sociale partners
De rol van de Duitse vakbeweging in de afgelopen

lijke verloedering heeft zich in Duitsland bepaald
niet tot de politiek beperkt.
Werkgevers, inclusief de overheid, kan worden
verweten dat zij hun rug in niet voldoende mate
recht hebben gehouden. Het was immers begin vorig
jaar al duidelijk dat na de hoogconjunctuur van kort
na de eenwording een terugslag zou moeten volgen.

jaren kan als ronduit dubieus worden gekenmerkt.

De Duitse eenwording leidde, in economische ter-

De Bundesbank

men, tot een aanzienlijke toename van het aanbod
van arbeid, terwijl de effectieve uitbreiding van de
kapitaalgoederenvoorraad vrijwel nihil was. Het was

De Duitse centrale bank heeft de afgelopen jaren

duidelijk dat in zo’n situatie het loonniveau, ook dat

in Westelijk Duitsland, onder druk zou komen te
staan. Het streven van de Duitse vakbeweging naar
een zo spoedig mogelijke gelijkschakeling van de lonen in Oostelijk en Westelijk Duitsland, dat werd ge-

bracht onder het vaandel van de sociale rechtvaardig-

getracht de inflatie in toom te houden, hetgeen haar
heeft genoopt tot een aanmerkelijke aanscherping
van haar monetaire beleid. Dit heeft niet kunnen
voorkomen dat Duitsland nog steeds een tamelijk
hoge inflatie kent, terwijl het Duitse monetaire beleid

tevens heeft bijgedragen aan de spanningen in het
EMS sinds medio 1992. Sedert September 1992 is
evenwel het pad van verruiming ingeslagen, zij het
mondjesmaat .

heid en er daardoor inging als koek, had in feite dan
ook weinig te maken met solidariteit. Het moet vooral worden gezien als een defensieve stap ter verdediging van het Westduitse loonniveau, ten koste van de
werkgelegenheid in het Oosten. De zaak werd verergerd doordat ook het loonpeil in het Westen kon worden opgejaagd, hetgeen zich direct weer doorvertaalde in het Oostduitse loonniveau. Daar waren de
loonakkoorden immers veelal geformuleerd in relatieve terrnen ten opzichte van het Westduitse loonpeil.
Ter verdediging van de vakbonden moet worden
aangevoerd, dat deze in de tweede helft van de jaren

3. Het is in Duitsland niet toegestaan tijdens de looptijd van
een cao te staken voor verbetering van arbeidsvoorwaarden. De bonden beschikten dus niet over een mogelijkheid
tot tussentijdse actie.

tachtig matige cao’s wisten te bedingen. Er werden in

4. Gezien de omvang van het verhaal willen wij op deze

die periode, onder invloed van sombere economische voorspellingen, meerjarige loonakkoorden overeengekomen met matige loonstijgingen. De feitelijke
conjunctuur ontwikkelde zich echter veel gunstiger.
Er was dus sprake van een zekere ‘inhaalvraag .

De gevolgen
Het Oostduitse gat en de budgettaire tijdbom
Ten gevolge van bovenstaande ontwikkelingen, vertoont de Oostduitse economie een gapend gat tussen

plaats niet op details van de Duitse monetaire problematiek
van de afgelopen twee jaar ingaan. Ge’interesseerden worden verwezen naar W.W. Boonstra, De beleidsopties van de
Bundesbank, ESB, 23 juli 1992 of W.W. Boonstra en B.G.J.
Walschots, De Bundesbank, de mark en het EMS, ESB, 14
juli 1993.

wat wordt geproduceerd en wat wordt verbruikt. In 1991 bedroeg het bbp DM 186 mrd,
terwijl de binnenlandse (Oostduitse) bestedingen tegen de DM 360 mrd bedroegen. De tussenliggende kloof van rond de DM 170 mrd
werd gedicht met transfers vanuit het Westen,
vooral via de overheidsbegroting en voor een
geringer deel door middel van investeringen
van Westduitse bedrijven, particuliere transfers en inkomsten van pendelende werknemers.

Tabel 2. Het Oostduitse financieringsgat: optimistisch en pessimistiscb scenario

(in DM van 1991)
optimistisch

92

91

Particuliere consumptie
Bedrijfsinvesteringen
Bouw
Overig
Tot. binn. bestedingen

186,7
40,4

42,6
88,8

358,5

(%)

196,7 5,4
45,7 13,1
57,2 34,3
91,2 2,7
390,8 9,0

2000 (%)
249,2
98,0
122,6

3,0
10,0
10,0

145,4
615,1

6,0
5,8

pessinsistisch
2000 (%)

313,5 6,0
98,0 10,0
122,6 10,0
168,8 8,0
702,9 7,6

Bbp
186,2 198,9 6,8
368,2
8,0
293,9
In label 2 staan twee scenario’s doorgerekend . Het optimistische scenario — dat een
Financieringsgat
-247,0
-409,0
-172,3 -191,9
terughoudende vakbond verondersteld – gaat
(Netto transfers
uit van een gematigde volumegroei van de
van staatswege)
110
125
Oostduitse particuliere consumptie van 3%
per jaar tot en met het jaar 2000. In het pessiBevolking
16
16
17,5
1,0
17,5
mistische scenario is daarentegen met een
Bestedingen/cap.
22.364 24 .138
40.092
35.085
tweemaal zo hoog groeitempo van de conWestduits bbp/cap.
41.070 41 .190
46.400
46.400
1,5
sumptie gewerkt. De investeringsactiviteit is
gelijk verondersteld, terwijl de component
‘overig’ in het pessimistische scenario iets hoHet in maart jl. afgesloten ‘Solidarpakt’, waarin
ger is gesteld.
Verder verschillen de beide varianten op het vlak
regering en oppositie overeenstemming bereikten
van de produktiegroei. In de optimistische variant is
over het in de komende jaren te voeren budgettaire
een gemiddelde jaarlijke reele produktiegroei veronbeleid, was in feite niet meer dan een treurig stemmende reeks aan lastenverzwaringen, gemakshalve
dersteld van 8%, tegen 5% in de sombere versie.
De resultaten van deze exercitie zijn onthutsend.
uitgesteld tot na de verkiezingen in 1994, en verdere
tekortvergroting. Inmiddels heeft minister van finanZelfs in het optimistische scenario loopt het Oostduitcien Waigel een pakket bezuinigingen gepresenteerd
se financieringsgat op bijna tot DM 250 mrd (in prijter waarde van circa DM 25 mrd in 1994, oplopend
zen van 1991) in het jaar 2000. In de, geenszins overdreven, pessimistische variant loopt dit gat in 2000
naar DM 35 mrd in 1996. Het betreft met name een
pijnlijke sanering in de sociale zekerheid, die gezien
op tot boven de DM 400 mrd. In beide varianten is in
de budgettaire malaise echter onvermijdelijk is. De
de ex-DDR in het jaar 2000 nog steeds sprake van
een stevige achterstand in materiele welvaart ten opreflexmatige reactie van de SDP doet evenwel vrezichte van de Westelijke deelstaten.
zen, dat ook dit pakket, dat gezien de huidige tekortomvang bij lange na niet genoeg zal blijken te zijn,
Uit deze rekenexercities, want meer zijn het niet,
zal blijven steken in goede voornemens. Zonder
kan vooral worden geconcludeerd, dat de ‘neue Landaadwerkelijke ombuigingen moet echter worden
der’ de komende jaren een zeer zwaar beslag op de

overheidsbegroting zullen blijven leggen. Onder de

gevreesd, dat het Duitse publieke tekort de komende

overheidsfinancien tikt daarmee een gevaarlijke
tijdbom, terwijl de huidige situatie rond de overheidsfinancien reeds nu ronduit precair kan worden genoemd. Weliswaar hoeft niet het gehele financieringsgat vanuit de begroting te worden gedicht, niaar wel
geeft het een indicatie van de bestedingsbeperking
die de oude deelstaten zich zullen moeten opleggen
ten bate van de ex-DDR, wil het gezamenlijke Duitsland niet met onhoudbare lopende-rekeningtekorten
op de betalingsbalans worden geconfronteerd. De onlangs aangekondigde bezuinigingen zijn zonder twijfel de eerste uit een lange reeks.

jaren Italiaanse properties zal aannemen.

Overheidsfinancien
De overheidsbegroting bevindt zich immers in een
staat van ontreddering. De enorme inkomensover-

Duitsland kampt de laatste jaren met een hardnekkig
hoge inflatie, die al tijden boven de 4% bivakkeert.
Deze inflatie wordt geheel binnenlands gegenereerd.

drachten naar het Oosten, tegenvallende belastingin-

Een belangrijke oorzaak hiervan is gelegen in de

komsten ten gevolge van de zwakke conjunctuur en
een scherp stijgend beroep-op de sociale zekerheid
hebben ertoe geleid dat Duitsland, dat in 1989 nog

loonstijgingen, die vooral in de van internationale

een vrijwel evenwichtige overheidsbegroting kende,

exercitie kan worden gevonden in: Thomas Mayer, Cyclical
weaknesses and structural frictions in the German econo-

De vraag, of Duitsland bijtijds zal voldoen aan de
in Maastricht vastgelegde toetredingscriteria voor de
EMU, moet op grond van de ontwikkeling van de
overheidsfinancien naar alle waarschijnlijkheid negatief worden beantwoord. Voordien zullen immers de
tekorten en schulden van de Treuhandanstalt en het
Fonds Deutsche Einheit met de reguliere overheidsfinancien worden geconsolideerd. Het land zal daardoor naar het zich laat aanzien niet bijtijds aan het
tekort- en het schuldcriterium voldoen.

Hardnekkige inflatie

inclusief alle debudgetteringen inmiddels een begrotingstekort van bijna 7% bbp genereert.

ESB 4-8-1993

5. Een wat grovere, maar overigens nog schokkender, cijfer-

my, Goldman Sachs OHG, Frankfurt/Main, 24 maart 1993.

5,0

1,0

1,5

1990

1991

1992

Jan. 1993

april 1993

4,4
0,3

3,5

2,9
5,5
5,5

3,3
6,8
6,3

4,3
0,4
3,1

• huur

3,5
3,2
3,2
3,5
4,3

4,0
2,4

• diensten

2,7
3,6
2,2
2,5

Woningbouw
Wegenbouw

1,7
6,2
6,2

2,4
7,5
6,9

0,8

Uitvoerprijzen

0,1

13

Invoerprijzen

-2,3

0,4

1,4
5,5
5,5
1,0
-3,3

Cons, prijzen:
• voedsel

• overige cons. g.

6,6
6,1

Overige prijzen:

Producenten

0,4
-2,2

0,1
5,2″
4,2″
0
-3,3

a. Eerste kwartaai ten opzichte van een jaar eerder.
Bron: Deutsche Bundesbank.

eerder)

Van de overheidsbegroting zal in de rest van het
decennium geen groei-impuls meer kunnen uitgaan,
wil men met het overheidstekort niet in de dubbele
cijfers (% bbp) belanden.
De economische groei zal de komende dan ook
jaren laag blijven (gemiddeld 1,5% per jaar), bij een
inflatie die moeilijk onder de 3% te houden zal zijn,
zwakke overheidsfinancien, dito betalingsbalans en
een hoge werkloosheid die tot de nodige sociale
spanningen zal leiden. Deze laatste problemen spelen in de vroegere DDR nog sterker, vooral dank zij
het ‘succesvolle’ vakbondsbeleid, gericht op de inkomensgelijkschakeling tussen Oost en West.

Structurele ontwikkelingen
Duitsland zal de komende jaren dan ook geconfron-

Tabel3.
Structuur
Duitse inflatie
(% mutatie
t.o.v.jaar

aan gerelateerde uitgaven, en de investeringen in infrastructuur.

concurrentie afgeschermde (en zich niet in recessie
bevindende!!) dienstensector en de bouwnijverheid
direct doorwerken in het prijspeil.
De druk in laatstgenoemde sector is structured te
noemen. De door de omvangrijke immigratie ontstane snelle bevolkingsgroei leidt tot een forse druk op
de woningmarkt. Dit leidt weer tot snelle huurstijgingen, die ook direct doorwerken in de prijsindex, en
daarmee tot het aantrekkelijker worden van het kopen van een huis. Ook de lage lange rente geeft de
woningbouw een stevige stimulans.
Tot slot hebben overheidsmaatregelen zoals accijns- en btw-verhogingen de prijzen opgestuwd.
Uit label 3 kan tevens worden afgelezen, dat de
industrie geen noemenswaardige inflatoire druk
meer kent. De Internationale concurrentie (die heeft

genoopt tot inkrimping van winstmarges), alsook het
gedaalde invoerprijspeil houdt de prijsontwikkeling
in de industrie zeer gematigd. De snelle loonstijging
leidt hier vooral tot een versnelde uitstoot van arbeid. In de dienstensector werken de lonen zoals gezegd evenwel direct door in de prijzen. Dit betekent
wel dat, nu de loonontwikkeling in 1993 in rustiger
vaarwater terecht is gekomen, het inflatietempo in de
loop van dit jaar alsnog omlaag zal komen. Anderzijds zullen tariefsverhogingen van overheidswege,
huurstijging en prijsstijgingen in de bouwsector de
komende jaren een bodem in de inflatie leggen.

Germania, quo vadis?

teerd worden met een structured hogere •werkloosheid. De strategische herorientatie in de industrie zal
gepaard gaan met een scherpe verhoging van de arbeidsproduktiviteit, voorts zullen produktiefaciliteiten naar het buitenland worden overgebracht. Als de
conjunctuur weer wat aantrekt, zal zich een onderhuidse tendens van industriele sanering blijven voltrekken. Om de Internationale concurrentiepositie te
herstellen, zal ook Duitsland net als eerder de VS onvermijdelijk het fenomeen ‘jobless growth’ leren kennen. Dit betekent dat de Duitse welvaartsstaat in haar
huidige vorm niet meer betaalbaar zal blijken te zijn
en verdere afslanking behoeft.

Beleidsuitdagingen
De Duitse overheid staat voor de enorme opgave om
niet alleen de financiele consequenties van de eenwording en de ‘Oostduitse tijdbom’ onder de begroting te verwerken, tevens moet de velvaartstaat betaalbaar worden gehouden. Dit betekent niet alleen
verlaging van uitkeringsniveaus, maar met name ook
openbreking van overgereguleerde delen van de economic. Immers, als de industrie als bron van werkgelegenheidscreatie wegvalt, zal de dienstensector die
rol moeten overnemen .
Het moet echter worden gevreesd dat een werkelijk krachtig beleid pas na het multi-verkiezingsjaar
1994 zal worden opgevat, ofschoon de meest recente
voorstellen van Waigel getuigen van een zekere politieke moed.
De vakbeweging zal de komende jaren niet alleen

Conjunturele vooruitzichten

een forse afbraak van industriele werkgelegenheid

De Duitse economic koerst aan op een langdurige
periode van laagconjunctuur. De industrie moet zich
herorienteren en zich zowel qua produktsamenstelling als kostenniveau aanpassen aan het gewijzigde
mondiale industriele krachtenveld. Hierdoor zullen
honderdduizenden industriele arbeidsplaatsen verloren gaan. De onduidelijkheid omtrent de arbeidsze-

moeten slikken, maar zal voorts genoegen moeten
nemen met loonmatiging, verlenging van de werk-

kerheid zal culmineren in een hogere spaarneiging
en tot een zeer gematigde consumptieve bestedingsgroei. Desondanks wordt voor volgend jaar een licht
conjunctureel herstel voorzien. Dit gebeurt dan dank
zij een licht herstellende uitvoer, die zal profiteren
van een hogere dollar. Binnenslands kan voorts worden gewezen op de woningbouw, alsmede de daar-

6. De discussie is overigens al langere tijd gaande. De
OESO wees al jaren geleden op het gebrek aan dynamiek

in de Duitse economic (zie alle ‘landensurveys’ van de afgelopen tien jaar. De gunstige conjunctuur van de periode

1989-1991 deed de kritiek evenwel wat verstommen, ofschoon de OESO zijn gelijk inmiddels wel heeft gehaald.

Overigens heeft in 1991 een cornrnissie een rapport uitgebracht over de noodzaak tot vergroting van de groeidynamiek van de Duitse economic (inclusief concrete beleidsaanbevelingen). Zie J.J.M. Kremers, Groeidynamiek in Duitsland, ESB, 27 mei 1992, biz. 512-516.

week en dergelijke. Daarnaast zal de discussie om-

trent de gelijkschakeling van het Oostduitse met het
Westduitse loonniveau de komende jaren weer als
thema terugkomen. Ook hier zal de vakbond verdere
concessies moeten doen, wil de werkloosheid niet
nog verder uit de hand lopen. De centrale rol die de
Duitse vakbeweging van oudsher in de loonvorming
heeft gespeeld, zal door de arbeidsmarktontwikkelin-

gen gestaag worden uitgehold.
De Bundesbank zal zich ook de komende tijd
zeer terughoudend opstellen ten aanzien van monetaire verruiming. Niet alleen is de inflatie te hoog en
hardnekkig, ook zijn de monetaire verhoudingen te
ruim en de geldmultiplicator instabiel7. Daarnaast zal
de centrale bank willen waken voor een al te sterk
oplopende koers van de dollar. Wat de implicaties
zullen zijn van de vergrote bandbreedtes in het EMS
valt overigens nog te bezien. Weliswaar is de Duitse
mark recent geapprecieerd t.o.v. de meeste EMS-munten, hetgeen op termijn tot een verdere verlaging van
de invoerprijzen en een lagere inflatie zal leiden,
maar het is nog niet zo lang geleden dat het sentiment rond de Duitse munt ronduit slecht was. Nu de
EMS-crisis, althans voorlopig, is bezweerd en de vrijheidsgraden in het monetaire beleid van de overige

landen ietwat zijn verruimd, moet niet worden uitgesloten dat de schijnwerpers van de financiele markten weer voluit op de situatie in Duitsland worden
gericht. De concurrentiepositie van het Duitse bedrijfsleven is door de recente ontwikkelingen immers
verder uitgehold, waarmee het perspectief voor economisch herstel verder is verslechterd, ook in verhouding tot de landen waarvan de munten in waarde
zijn gedaald. Een door de Bundesbank al te gretig in
te zetten verlaging van de korte rente, zou dan leiden
tot een opwaartse druk onder de lange rente.
Deze laatste, die in de huidige omstandigheden
met circa 6,5% tamelijk laag kan worden genoemd,
dreigt toch al op te lopen als gevolg van het grote
overheidsberoep op de kapitaalmarkt, zwakke beta-

lingsbalanspositie en nog steeds te hoge inflatie. Een
druk op de Duitse mark zou derhalve de overheidsbegroting verder belasten, maar ook de investeringsontwikkeling afremmen. Hierbij willen wij de eerder
gememoreerde gevoeligheid voor mutaties in de
lange rente in herinnering roepen.
Daarnaast vermoeden wij, dat de Bundesbank
de huidige recessie niet geheel onwelwillend beziet.
In ieder geval zou een krachtig conjunctuurherstel
haar niet goed uitkomen. Een wat langere periode
van laagconjunctuur zal de loonstijging verder doen
afnemen, waarmee de inflatie richting een door de
Bundesbank acceptabel niveau kan worden teruggedrongen. Mocht het anti-Duitsemarksentiment echter
niet meer terugkomen dan zal de sanering van de
Duitse industrie nog steviger moeten worden aangezet.

eenwording. Een aantal andere problemen is echter
meer algemeen Europees van karakter, zij het dat
deze door de eenwording in Duitsland versneld op
scherp zijn gezet. Met name kan wat dit betreft op de
positie van de industrie worden gewezen. De Duitse
industrie ondergaat inmiddels een harde sanering,

waardoor deze de komende tijd waarschijnlijk een
grote sprong voorwaarts in arbeidsproduktiviteit zal

maken. Binnen enkele jaren kon de Duitse industrie
hierdoor wel eens de meest kosteneffectieve in Europa zijn.
Ook is in Duitsland inmiddels een begin gemaakt
met een pijnlijk ombuigingsbeleid en sanering van
een topzware welvaartsstaat. Weliswaar staat het land
hier nog aan het begin van een lange weg, maar de
maatschappelijke consensus over het te voeren beleid lijkt geleidelijk te groeien. Ook hiermee neemt
het land een voorsprong op de omliggende landen,
waar een daadwerkelijk saneringsbeleid nog niet in
gang is gezet en waar men in sommige gevallen juist
weer terugvalt in slechte gewoontes. De rappe verslechtering van de overheidsfinancien in landen als
het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk (waar men geen

‘eenwordingsexcuus’ kan aanvoeren) geeft bij voorbeeld aan dat ook daar niet aan harde sanering kan

worden ontkomen.
Tot slot moet worden bedacht dat de particuliere

sector in Duitsland gemiddeld genomen financieel
solide is. Mochten de beleidsmakers er in slagen het
vertrouwen bij gezinnen en bedrijven te herstellen,
dan is ondanks een zeer gematigde koopkrachtont-

wikkeling wel degelijk enig bestedingsherstel mogelijk.
Dit alles rechtvaardigt de verwachting dat de Duitse industrie haar positie de komende jaren weer zal
weten te versterken en dat het land ook beleidsmatig
weer beter op de rails zal worden gezet. De kans dat
Duitsland wat dit laatste betreft eerder en sterker uit

de tunnel zal komen dan de andere grote Europese
landen is bepaald niet uitgesloten.

Maar dit lichtend middellange termijnperspectief
neemt niet weg, dat het land eerst door een bestendi-

ge laagconjunctuur met een hoge en oplopende
werkloosheid en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke spanningen heen zal moeten.

Wim Boonstra
Bernard Walschots

Tot besluit
Duitsland, onze belangrijkste handelspartner, gaat
moeilijke jaren tegemoet. Veel van de problemen bij
onze Oosterburen kennen een binnenlandse oorzaak, direct of indirect een gevolg van de Duitse

ESB 4-8-1993

7. Zie Rabobank, Visie op 1993, Utrecht, december 1992.

Auteurs