Ga direct naar de content

De basisuitkering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 5 1993

De basisuitkering
Een systeem dat berust op een basisuitkering kan aan veel van de bezwaren van een basisinkomen tegemoet komen, terwijl tegelijkertijd
prikkels ter bevordering van de arbeidsparticipatie kunnen warden ingebouwd.

Sinds het Centraal Planbureau in zijn
studie Nederland in drievoud in het
balanced growth-scenario het basisinkomen heeft laten ontwaken uit
zijn sluimerende bestaan, wordt in
Nederland weer openlijk gesproken
over de invoering van het basisinkomen. Zalm ziet het basisinkomen als
een van de kenmerkende elementen
van de metamorfose die onze verzorgingsstaat dient te ondergaan .
Aan het basisinkomen zit onmiskenbaar een groot aantal voordelen
verbonden. Het basisinkomen is individueel en het zorgt voor de afschaffing van het wettelijk minimumloon,
daar de minimumbehoefte-functie
van het minimumloon wordt overgenomen door het basisinkomen. De
uitvoeringsorganen van de sociale
zekerheid kunnen verdwijnen, omdat
hun taak wordt overgenomen door
de belastingdienst. Bovendien verdwijnt de armoedeval, daar iedere
extra verdiende gulden bovenop het
basisinkomen slechts tegen het marginale tarief van de loon- en inkomstenbelasting wordt afgeboekt van de uitkering en niet tegen het voile bedrag,
zoals feitelijk nu het geval is in het
huidige stelsel van sociale zekerheid.
Tegenover de voordelen van het
basisinkomen staat het door velen onderkende probleem van de financiering. Iedere volwassen Nederlander
heeft recht op een basisinkomen. Dit
betekent dat alle huismannen en huisvrouwen ook in aanmerking komen
voor een inkomen. “Ook als alle bestaande sociale uitkeringen, de studiefinanciering, de uitvoeringskosten
van de sociale zekerheid en de belastingvrije voeten worden ingezet, kan
geen basisinkomen/negatieve inkomstenbelasting worden gefinancierd
dat gelijk is aan de huidige bijstanduitkering voor een alleenstaande”,
stelt Zalm2.

Verlaging van de overige collectieve lasten, of een verlaging van het
basisinkomen naar een niveau dat
lager zal zijn dan het niveau van de
bijstand voor een alleenstaande, zouden dan eventueel wel voor een oplossing van het financieringsprobleem kunnen zorgen.
Doch ook met de daadwerkelijke
voltooiing van het basisinkomen blijven er adders onder het gras zitten.
Iedere volwassen Nederlander heeft
recht op een basisinkomen. Helaas
ligt Nederland niet in de Stille Oceaan, maar maakt het deel uit van een
integrerend Europa met onder meer
een vrij verkeer van mensen. Iedere
Europeaan kan zich min of meer vrij
in Nederland vestigen en zal daardoor op enigerlei wijze ook in aanmerking komen voor een basisinkomen.
Hoewel de werkelijke zuigkracht
van een basisinkomen op de overige
Europeanen pas echt duidelijk wordt
indien het basiskomen wordt ingevoerd, is het niet denkbeeldig dat het
basisinkomen onder de druk van de
Europese eenwording uit elkaar spat.
Dit hoeft echter geen definitief einde van de ideeen van het basisinkomen te betekenen. Taak is wel de
oneindige instroom naar het basisinkomen te beperken.

De basisuitkering
Het basisinkomen loopt op de klippen door de grote toestroom van
nieuwe gerechtigden, zowel uit het
binnenland als uit het buitenland.
Om deze toestroom in te perken zal
het noodzakelijk zijn toetredingscrite1. G. Zalm, De economische houdbaar-

heid van de verzorgingsstaat, ESB, 16 juni
1993, biz. 555-559.
2. Idem.

ria te ontwikkelen. Ten opzichte van
de theoretische voordelen van het
basisinkomen betekent dit een stapje
terug, daar voor het basisinkomen
met toetredingscriteria toch een uitvoeringsorganisatie nodig is.
Als norm voor de toetredingscriteria zouden de huidige toetredings-

eisen ten aanzien van het stelsel van
sociale zekerheid kunnen worden
overgenomen. Daarmee wordt het
idee van het basisinkomen omgezet
in het idee van een basisuitkering

zonder dat de overige voordelen van
het basisinkomen daarmee hoeven te
verdwijnen.

Prikkels
Het belangrijkste voordeel van een
basisuitkering, als opvolger van het
basisinkomen, komt voort uit het verdwijnen van de armoedeval. Werken
wordt weer beloond. Of het nu gaat
om de verdiensten uit een krantenwijk, een paar dagen per jaar in de
aspergeteelt, of om een paar uur per
week achter de lopende band bij een

bollenboer, het mag allemaal en de
netto verdiensten mogen behouden
blijven. Op deze wijze verdient een
uitkeringsgerechtigde langzaam maar
zeker zijn eigen uitkering terug, behoudt hij of zij contact met de arbeidsmarkt en verdwijnt het ‘human
capital’ van de uitkeringsgerechtigde

niet als sneeuw voor de zon. Kenmerk van de basisuitkering is dus het

inspelen op positieve prikkels waardoor deelname aan de arbeidsmarkt
weer aantrekkelijk wordt. Bovendien
ontstaat op deze wijze een arbeidsmarkt voor korte aanstellingen, die
door de huidige afstraffing van bijverdiensten vrijwel niet aanwezig is. Het
ontbreekt aan aanbod en daardoor
ook aan echte vraag naar korte deel-

tijdbanen.
Tot de prikkels behoort ook de
hoogte van de basisuitkering. Uiteindelijk willen we toch bereiken dat

een uitkeringsgerechtigde weer voiledig op de arbeidsmarkt kan deelne-

men. Dit betekent dat de basisuitkering een stuk lager diem te liggen
dan de laagste lonen, al was het alleen maar ter wille van de rechtvaardigheid van iemand die met alleen
een arbeidsinkomen minder verdient
dan een uitkeringsgerechtigde met
een deel basisuitkering en een deel
arbeidsinkomen.
Een basisuitkering van bij voorbeeld 70% van de huidige uitkering

kan betekenen dat de inkomsten van
een uitkeringsgerechtigde onder het

bestaansniveau terecht komt3. Tegenover deze koopkrachtdaling staan

dan echter wel de dynamische voordelen van het zonder straf deelnemen aan het arbeidsproces.
De basisuitkering zal een individueel karakter moeten hebben, waarmee tegemoet gekomen kan worden
aan de individuele keuzen van burgers, onder andere ten aanzien van
de woonvorm.
Een negatieve kant van een lage
basisuitkering is dat sommige mensen onder het bestaanminimum terecht komen en daar op korte termijn
of nooit meer uit zullen komen, bij
voorbeeld omdat deze mensen zwaar
gehandicapt zijn. Voor zulke gevallen
zal een beroep op de bijzondere bijstand, bijzondere WAO of bijzondere
WW mogelijk moeten zijn.
Met behulp van deze aanvullende
financiering kunnen ook bij de WW
positieve prikkels worden ingebouwd. Een WW-uitkeringsgerechtigde kan op basis van het aantoonbaar
solliciteren beloond worden voor zijn
inspanningen. Wil zoiets echt werken, dan is het noodzaak uitkeringsgerechtigden een persoonlijke behandeling te geven. Dit is niet alleen
goed voor de gehele arbeidsmarkt,
maar vooral voor de werkloze zelf,
omdat hij of zij graag zijn inspanningen wil laten zien om weer aan de
slag te komen. De uitkeringsgerechtigde kan immers beloond worden
voor zijn inspanningen.
De prikkels bij de basisuitkering
zijn vooral gericht op het verrichten
van positieve inspanningen. Hoewel
bij de eventuele invoering van een
basisuitkering de verlaging van de
hoogte van de uitkering substantieel
zal zijn ten opzichte van de huidige
uitkeringshoogte, staat daar tegenover dat inspanningen altijd beloond
worden en dit is in het huidige stelsel
van sociale zekerheid zeker niet zo.
Kenmerkend is bovendien dat de
huidige prikkels in de sociale zekerheid vooral straffend van karakter
zijn en dat tegenover een eventuele
straf geen duidelijke belonende kenmerken staan. De huidige verlaging
van de bijstandsuitkeringen voor jongeren is een voorbeeld van deze
praktijk. De opname in het Jeugdwerkgarantieplan die daar tegenover
staat, kan niet echt een beloning worden genoemd, omdat opname in het
JWG een min of meer dwingend ka-

rakter heeft. De marktwerking aan de
aanbodzijde van de arbeidsmarkt
wordt door de maatregelen ten aanzien van de bijstand niet verbeterd,
terwijl door het JWG de vraagzijde
van de arbeidsmarkt ook terzijde
wordt gesteld. Bovendien wordt het
‘human capital’ van de uitkeringsgerechtigde eerder afgebroken dan opgebouwd met deze vorm van sociale
dienstplicht.
De uitkeringsgerechtigde heeft in
ons huidige systeem van sociale zekerheid bijna alleen maar kans om
nog verder in het sociale moeras weg

te zakken.

De basisuitkering in de
praktijk
Ondanks het feit dat de basisuitkering in de sociale zekerheid nog niet
ingevoerd is, kennen de studenten in
Nederland hun variant van de basisuitkering reeds een aantal jaren. Hoewel de invoering van het basisbeurssysteem niet helemaal over rozen
ging, zijn de meeste studenten inmid-

dels aardig tevreden met het huidige
studiefinancieringssysteem.

Het studiefinancieringssysteem
kent drie elementen die ook bij de

basisuitkering terug te vinden zijn.
Allereerst is er de basisbeurs, vergelijkbaar met de basisuitkering van
70%. Het tweede element wordt gevormd door de aanvullende financiering, die bij de studiefinanciering
deels lening is, doch bij de basisuitkering geen leningscomponent bevat.
Het derde element is de mogelijkheid
bij te verdienen zonder dat op de
beurs gekort wordt. In het studiefinancieringssysteem is de armoedeval
niet direct aanwezig, omdat studen-

ten 1500 gulden per kwartaal mogen
bijverdienen zonder korting op de
beurs. Bij de basisuitkering geldt hetzelfde principe.
Veel studenten hebben een bijbaantje, en niet alleen als student-assistent
of in de horeca. Het aantal schoonmakers, landbouwers, vakkenvullers,
kistentillers, enzovoort is onder de
studentenpopulatie flink toegenomen.
Door de mogelijkheden om bij te

verdienen hebben de studenten hun
eigen arbeidsmarkt gecreeerd, waar
de werkgevers en met name de ar-

3. De uitkeringen betreffen hier in eerste
instantie de bijstand, de WAO, de WW en
eventueel de VUT.

beidsbureaus ten voile zijn ingedoken.
De vergelijking tussen de basisbeurs en de basisuitkeringen geeft
ook stof tot nadenken over in welke
mate de positieve prikkels begrensd
moeten worden. Moet de basisuitkering werken als de negatieve inkom-

Een groot praktisch probleem bij
de uitvoering van de basisuitkering is
de integratie van de inkomensafhankelijke subsidies in het systeem, zoals
de huursubsidie. Een onvoldoende integratie van de inkomensafhankelijke
subsidies kan er toe leiden dat de
prikkels van de basisuitkering weer

stenbelasting, waarbij de basisuitke-

verdwijnen door de hoge marginale

idee van het basisinkomen. Daar het

ring langzaam maar zeker met het

tarieven die deze subsidies met zich

basisinkomen in een integrerend Eu-

marginale tarief van de loon- en in-

mee kunnen brengen. De armoede-

ropa ten onder kan gaan aan de vrije

komstenbelasting wordt afgebouwd?
Of moeten we meer denken aan het
basisbeursidee, waarbij we tot een bepaalde hoogte (bij voorbeeld tot 50%
van de basisuitkering) vrij mogen bijverdienen en dat daarboven de uitkering versneld wordt afgebouwd, bij
voorbeeld door op iedere bruto verdiende gulden boven op de belastingheffing een korting van 15% te leggen.
Indien het verschil tussen de laagste lonen bij een volledige baan en
de basisuitkering plus bijverdiensten

val komt op deze wijze weer om de
hoek kijken. De inkomensafhankelijke subsidies zullen op zo’n wijze in
de basisuitkering moeten worden ingebouwd, dat de arbeidsprikkels in
stand blijven. Dit kan ondermeer geschieden door met de afbouw van de
subsidies pas te beginnen, indien het
inkomen het niveau van het basisinkomen plus de bijverdiensten overschreden heeft. Een integrale aanpak
van de uitkeringen en inkomensafhankelijke subsidies is dus uitermate
belangrijk.

toestroom naar het systeem, is het
noodzakelijk toetredingscriteria te

te klein wordt, valt zeker iets te zeggen voor het systeem van de studiefinanciering. Wel is het natuurlijk zo
dat in het laatste geval de administratieve last groter is dan in het geval
van het systeem volgens de negatieve
inkomstenbelasting.

Problemen
Indien we nogmaals een vergelijking
maken tussen de basisbeurs en de
basisuitkering, is het duidelijk dat
de basisuitkering deugdelijke toetredingscriteria dient te hebben. Een
vrije instroom van uitkeringsgerechtigden is funest voor de financiering

van het systeem. lets wat bij de basisbeurs helaas waarheid is gebleken.
Vooral de lange termijn implicaties
dienen onderkend te worden. Iedere
vorm van ‘free rider’-gedrag van de
participanten aan de basisuitkering
dient te worden uitgebannen.

De toetredingscriteria dienen te
worden getoetst door de uitvoeringsinstanties van de sociale zekerheid.
Zij zijn ook verantwoordelijk voor de
aanvullende financiering en de verrekening van de bijverdiensten. In het
verleden hebben de uitvoeringsinstanties niet geheel perfect gefunctioneerd. Daarom had het basisinkomen
bij velen ook een sympathie, omdat
het uitgedijde ambtenarenapparaat in
de sociale zekerheid daardoor opgeheven kon worden.
Echter een uitvoeringsorganisatie,
die geprivatiseerd is en onder voortdurende concurrentiedruk in relatie
tot andere uitvoeringsorganisties

staat, hoeft niet opnieuw te verzanden in bureaucratisme. Als daarbij
ook nog eens een goede koppeling
plaats vindt in gegevensbestanden
met de belastingdienst, moeten de uitvoeringsinstanties van de basisuitkering goed kunnen functioneren. Over

de Informatiseringsbank valt de laat-

ste tijd ook geen echte wanklank te
horen.

Conclusies
De in dit artikel beschreven basisuitkering heeft zijn oorsprong in het

bepalen, willen we de positieve kan-

ten van het basisinkomen instand
houden. De basisuitkering kent drie
elementen: de basisuitkering, de aanvullende financiering en de bijverdiensten. De systematiek van de
basisuitkering komt overeen met het
basisbeurssysteem uit de studiefinanciering en is vooral gericht op het bevorderen van de positieve inspanningen van uitkeringsgerechtigden. De
armoedeval verdwijnt, waardoor uitkeringsgerechtigden niet alleen de
kans krijgen iets van hun inspanningen terug te zien, de basisuitkering
geeft ook alle mogelijkheden eigen
‘human capital’ in stand te houden en
zij geeft uitkeringsgerechtigden ook
weer de mogelijkheid om op eigen
kracht een plaats te vinden op de arbeidsmarkt, vooral een psychologische winst. Het wordt tijd om alle in
het moeras verdwijnende uitkeringsgerechtigden uit de blubber van hun
bestaan te trekken. De basisuitkering
geeft hun hiertoe alle mogelijkheden.

Simon Duindam
De auteur is verbonden aan de Faculteit
der Economische Wetenschappen, Open
Universiteit, Heerlen. Met dank aan Leo
van Velthuizen en Eduard Ponds voor commentaar op eerdere versies.

Auteur