Europa a la carte
Bondskanselier Helmut Kohl heeft op bezoek in de
VS zijn visioen geschetst van een Verenigde Staten
van Europa. Een Europese Unie van IJsland tot Malta
en van lerland tot de Baltische Zee. In werkelijkheid
gaan de ontwikkelingen in Europa meer de kant op
van een uitgebreide EG, een verzameling soevereine
staten die met elkaar een gemeenschappelijke markt
vormen, maar verder nogal verschillen in de mate
waarin zij hun beleid op elkaar afstemmen.
Van Schumann tot Delors hebben de architecten van
de EG steeds aangekoerst op volledige en gelijktijdige integratie van de deelnemers op een steeds groter wordend aantal beleidsterreinen. De onderhandelingen richtten zich op het bereiken van gemeenschappelijke doelstellingen die door alle lidstaten
werden onderschreven; voor de onwilligen en achterblijvers waren er uitzonderingen en tijdelijke
overgangsmaatregelen om hen binnen boord te houden. Naarmate de Gemeenschap zich uitbreidde en
de economische en politieke verschillen groter werden, werd het echter moeilijker om aan het ideaal
van de volledige economische en politieke integratie vast te houden. Geleidelijk aan is er een tegenstelling ontstaan tussen de officiele lijn, die nog
steeds gericht is op het uitbouwen van de Economische Gemeenschap tot een Economische en Politieke Unie, en de feitelijke economische en politieke
ontwikkeling die naar een grotere varieteit aan integratievormen gaat – een ‘Europa a la carte’ .
Een voorbeeld leveren de onderhandelingen over de
totstandkoming van de Economische en Monetaire
Unie. In dit kader dienen alle lidstaten nationale bevoegdheden over te dragen aan supranationale organen. Het monetaire beleid moet in handen komen
van een onafhankelijke Europese centrale bank; het
budgettaire beleid zal moeten voldoen aan door de
EG-autoriteiten opgelegde richtlijnen. Deze uitgangspunten zijn op politick niveau door alle lidstaten onderschreven. Voor het succesvol functioneren van
een monetaire unie is het echter belangrijker dat aan
een aantal noodzakelijke economische voorwaarden
is voldaan. De inflatietempi tussen de lidstaten mogen niet te veel verschillen, het begrotingsbeleid
moet aan bepaalde normen voldoen, de lidstaten
moeten bereid zijn tot binnenlandse aanpassing om
de vaste wisselkoers te handhaven. Voor de Gemeenschap als geheel geldt dat de economische verschillen tussen landen de instelling van een monetaire
unie voorlopig nog niet rechtvaardigen. Maar een kleinere groep van landen heeft haar beleid al wel zodanig op elkaar afgestemd dat zij in staat is onderling
vaste wisselkoersen te handhaven. Zo opent zich het
perspectief van een beperkte EMU binnen het grotere
geheel van de Economische Gemeenschap. Wie er
rijp voor is, sluite zich aan.
Op andere terreinen zijn soortgelijke ontwikkelingen zichtbaar. Er heeft zich binnen de Gemeenschap een beperkte groep landen gevormd die bereid is het vrije personenverkeer daadwerkelijk
gestalte te geven door alle grenscontroles af te schaffen (de groep van Schengen). Andere lidstaten die
zover nog niet zijn, doen niet mee. Het Europese
ESB 29-5-1991
veiligheidsbeleid ontwikkelt zich evenmin in de
richting van een dwingende uniforme aanpak, maar
koerst af op inkadering in de Westeuropese Unie
(WEU), waarvan het lidmaatschap voor EG-landen
niet verplicht is. Dit biedt landen als lerland – en
wellicht toekomstige lidstaten zoals Oostenrijk of
Zweden – de mogelijkheid afzijdig te blijven en aan
hun neutraliteitspolitiek vast te houden.
De kwestie van de gedifferentieerde Gemeenschap is
opnieuw actueel geworden doordat een groeiend aantal aspirant-leden zich aan de Europese poort verdringt. Oostenrijk heeft zijn lidmaatschapsaanvraag ingediend. Zweden zal wellicht spoedig volgen. In
Noorwegen worden de pro-Europese gevoelens sterker. Turkije dringt aan op herziening van zijn afwijzing. De betrekkingen tussen de EG- en de EVA-landen worden nauwer. Enkele Centraaleuropese landen
– Polen, Hongarije en Tsjechoslowakije – wensen
zich, vooruitlopend op een volledig lidmaatschap,
met de EG te associeren. Het is duidelijk dat een zo
uiteenlopende groep van landen niet zonder slag of
stoot in de Gemeenschap kan worden geintegreerd.
Om een opening te bieden heeft Europees commissaris Andriessen gepleit voor een nieuw soort ‘geaffilieerd’ EG-lidmaatschap, waarbij de geaffilieerde leden
wel dezelfde rechten en plichten zouden hebben als
volwaardige lidstaten, maar slechts op een beperkt
aantal terreinen. Zijn ‘proefballon’ is door de Europese Commissie echter doorgeprikt.
Natuurlijk heeft het ontstaan van verschillende vormen van lidmaatschap nadelen. Het zal de interne
coherentie in de Gemeenschap niet ten goede komen. Aan de andere kant kan een gediversificeerde
Gemeenschap aanvaardbaar zijn als tussenstation
op weg naar grotere eenheid. Daarbij moet worden
bedacht dat de overdracht van nationale bevoegdheden toch niet tot stand komt op basis van politieke
idealen, maar als sluitstuk van economische en politieke ontwikkelingen die de totstandkoming van gemeenschappelijke structuren op een gegeven moment logisch en noodzakelijk maken. Vanuit dat
gezichtspunt is er niet veel op tegen om het integratieproces op verschillende beleidsterreinen met een
beperkt aantal landen die daarvoor economisch en
politick rijp zijn, te beginnen en andere landen de
mogelijkheid te bieden zich aan te sluiten als ook
voor hen de tijd gekomen is.
Een Europa a la carte biedt mogelijkheden om de
EG zowel te verbreden als te verdiepen zonder dat
de grote politieke en economische verschillen daarvoor al bij voorbaat blokkades opwerpen. Het mogelijke verlies aan interne coherentie binnen de Gemeenschap moet misschien voor lief worden
genomen om het Europese huis uit te bouwen. Dat
is niet het opgeven van politieke idealen. Het is het
realistische besef dat kathedralen niet in een dag
worden gebouwd.
L. van der Geest
1. Zie ook: Europe a la carte, The Economist, 23 maart 1991
en Many-spired Europe. The Economist. 18 mei 1991.
537