Ga direct naar de content

Een Europese muntunie vóór 2000?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 2 1991

ECONOMIE

Een Europese
muntunie
voor
De Europese Muntunie, onderdeel
van de Economische en Monetaire
Unie (EMU), is een ‘hot topic’. In Engeland heeft premier Thatcher mede
vanwege haar uitgesproken opvattingen over de EMU ontslag moeten nemen. De intergouvernementele conferentie over de EMU is inmiddels
officieel van start gegaan. De (concept-)statuten van de toekomstige
Europese Centrale Bank liggen klaar.
De datum voor de tweede fase is politick vastgesteld. Wat kan er nog tussen komen?
Voor de optimisten, de idealisten en
de nai’evelingen is het antwoord duidelijk. De realisten zien nog heel
veel beren op de weg en spreken
over (ver) na het jaar 2000. Een andere groep, gepersonifieerd door Mrs.
Thatcher en haar vroegere adviseur
Alien Walters, is gewoon tegen, op
economische en/of emotionele gronden.
In Nederland staat men over het algemeen positief tegenover de Muntunie, maar tegelijk worden nogal
strenge eisen gesteld aan de discipline die vanuit de Gemeenschap aan
het nationale financiele en economische beleid en met name aan nationale begrotingstekorten zou moeten
worden opgelegd.
Dat we nogal makkelijk afstand
doen van onze nationale beleidsautonomie is begrijpelijk. Door de
vaste band met de D-mark is onze
monetaire bewegingsvrijheid ook
nu al heel sterk ingeperkt. Een kleine en politick gelukkig niet erg relevante groep dissidenten wil die
band losser maken om daarmee
meer monetaire beleidsvrijheid en
met name een lagere rente te verkrijgen. Zij zijn echter terecht de intellectuele woestijn ingestuurd.
Denken zij nu echt dat een expansief monetair beleid, gepaard gaande met een lagere korte rente en
een lagere guldenkoers, onze lange rente onder de Duitse zou drukken, terwijl het devaluatierisico
door het loslaten van de koppeling
juist groter is geworden? Ervaring

26

en verstand wijzen in de omgekeerde richting 1 .
Ook onze strengheid ten aanzien
van de communautaire coordinate
van het financieel-economische beleid — zie bij voorbeeld het recente
SER-advies over de EMU – is begrijpelijk, zij het niet van enige hypocrisie ontbloot. Wij willen onze lage inflatie en onze sterke externe positie
niet blootstellen aan ongedisciplineerd gedrag van onze partners. Natuurlijk verpakken wij onze eisen ter
beperking van nationale begrotingsoverschotten als noodzakelijke voorwaarde voor de robuustheid van de
EMU. Maar wij vergeten daarbij gemakshalve dat we in dat opzicht tot
de ergste ‘zondaren’ behoren. Of geloven we, met de Italianen, zo weinig in onze eigen politieke wilskracht dat we bewust een externe
druk willen creeren? Gezien de ervaring lijkt mij dat weliswaar beschamend, maar niet onverstandig .
Maar nu de hoofdvraag: koersen we
af op een muntunie voor het magische jaar 2000? Mijn prognose is
tweeledig. Neen, indien we denken
aan de huidige Europese Gemeenschap als geheel, laat staan een Gemeenschap uitgebreid met EFTA-landen, Turkije en misschien zelfs met
Middeneuropese associes. Een gekwalificeerd ja, indien we uitgaan
van een groep landen die verdacht
veel lijkt op de oorspronkelijke EEG.

Parallelle munt?
Voordat ik deze dubbele stelling toelicht, een korte opmerking over de
(on)zinnigheid van een parallelle
munt – zeg ecu – als alternatief voor,
c.q. als weg naar, de muntunie. Als
alternatief mist de parallele munt de
wezenlijke economische ratio van de
muntunie, namelijk het uitbannen
van wisselkoersonzekerheid en alle
daarmee verband houdende kosten.
Zolang de ecu de nationale munten
niet heeft vervangen, waarover hierna, blijft wisselkoersonzekerheid bestaan. Ook als internationale contracten in ecu zouden worden
afgesloten, wordt het exporterende
bedrijfsleven nog steeds geconfronteerd met loonkosten in de nationale
valuta en toekomstige opbrengsten
in ecu, waarbij de wisselkoers een
onzekere factor blijft vormen. De
hoop dat de EMU – met name in zijn
Engelse, ‘harde’ vorm – de nationale
valuta’s zou gaan verdringen, lijkt
mij een volslagen illusie. Arbitrage
op de financiele markten zal er immers voor zorgen dat renteverschillen het koersrisico weerspiegelen,

hetgeen de ecu volgens welke formule dan ook als beleggingsinstrument
niet aantrekkelijker maakt dan nationale valuta’s. In het handelsverkeer
is per definitie het voordeel van de
een (de ‘harde’ ecu voor de exporteur) het nadeel van de ander, zodat
in langlopende contracten een prijsconcessie zal moeten worden gedaan voor facturering in een hardere
munt.
Ook als weg naar een muntunie lijkt
de parallelle munt ondoelmatig. De
ervaring wijst in het geheel niet op
geleidelijke verdringing van nationale munten door de huidige dan wel
een ‘harde’ ecu. Anders zou in Europa in het eerste geval de ecu en in
het tweede geval de D-mark (zijnde
systematisch de hardste valuta in de
Gemeenschap) al lang de (andere)
nationale munten hebben verdrongen, quod evidenter non.

Beperkte EMU
Komt de echte muntunie er voor
2000? Het lijkt mij persoonlijk hoogst
onwaarschijnlijk. Mogelijk lukt het
alle, of tenminste alle relevante lidstaten de feitelijke voorwaarden – zoals redelijk parallelle inflatietempo’s
– voor die tijd grosso modo te vervullen. Veel moeilijker zal het zijn om
de meest terughoudende landen ervan te overtuigen dat een onherroepelijk vastpinnen van wisselkoersen
verantwoord is. Dat vraagt voorzieningen die zeker stellen dat individuele lidstaten niet aan een gemeenschappelijke discipline, met name
ten aanzien van hun begrotingstekorten, kunnen ontsnappen. Als ik de tekenen van de EG als geheel goed
1. Ik zou zelfs wel zo ver willen gaan om
te bepleiten bij een volgende herschikking van de spilkoersen de gulden t.o.v
de D-mark lets op te waarderen. Dat zou
de risico-opslag in de lange guldenrente
de nek omdraaien en misschien zelfs in
een risicopremie doen omslaan. Hoewel
het psychologische klimaat daarvoor nu
uitermate geschikt zou zijn, gezien de tot
dusver relatief lage inflatie in Nederland
en de verzwakte financiele positie van
Duitsland, lijkt mij deze strategic in de
huidige conjunctuurfase politick echter
moeilijk te realiseren.
2. Het is ook mogelijk dat we zoveel vertrouwen hebben in de realisering van de
kabinetsdoelstelling voor het financieringstekort in 1994, dat we een Europees
plafond zonder problemen denken aan te
kunnen. Daarbij moet echter wel worden
bedacht dat toepassing van de ‘gulden financieringsregel’, als bepleit door de
SER, nog een aanzienlijke extra inspanning zou vragen bovenop de vergaande
maatregelen, die nodig zullen zijn om de
3,25% in 1994 te halen.

lees, is de tijd dat Europese nationale staten bereid zijn hun financiele
bewegingsvrijheid te zien ingeperkt
als waren zij Duitse Lander, nog ver
van ons af.
Voor een kerngroep van landen,
waar Frankrijk zich sinds 1982 ook
toe kan rekenen, lijkt het onherroepelijk vastleggen van hun onderlinge

koersen op afzienbare termijn echter
bepaald niet ondenkbaar. Maar een
formele muntunie met 2 snelheden
lijkt binnen de huidige Europese Gemeenschap niet goed denkbaar. Alle
poten van de Europese trias politica
zouden met 2 snelheden moeten
gaan lopen, hetgeen fysiek, juridisch
en institutioneel een onmogelijkheid
lijkt.
Wat ik mij echter heel goed kan voorstellen is dat een beperkte groep landen zich niet alleen feitelijk gaat
(blijft) gedragen alsof zij onderling
vaste koersen als beleidsdoel aanvaarden, maar dit ook formeel vastleggen in een Schengenachtig verdrag, dat tevens de verplichting zou
inhouden om een bepaalde vorm
van begrotingsdiscipline in de nationale wetgeving op te nemen. Daarbij
kan worden gedacht aan de ‘gulden
financieringsregeF, al dan niet versterkt met een begrenzing van de
staatsschuldquote. Naarmate de commitment op vaste koersen aan geloofwaardigheid wint, zullen de financiele markten van de ‘inner circle’
steeds dichter alle relevante criteria
voor een muntunie gaan benaderen:
de rentegamma’s zullen naar elkaar
toe groeien en uiteindelijk gelijk worden, de feitelijke fluctuatiemarges
van de onderlinge wisselkoersen zullen kleiner kunnen worden en daarmee zullen ook de transactiekosten
kunnen afnemen.
Een dergelijke monetaire ‘inner circle’ zou geen formele besluitvormingsprocedures en geen eigen instituties nodig hebben. Het bestaande
EG-kader zou formeel dan ook niet
worden aangetast. Het noodzakelijke overleg tussen centrale banken
kan blijven plaatsvinden binnen het
EMS, waarbij voor de ‘inner circle’
slechts de optie van spilkoersaanpassing ontbreekt.
Wel zullen de partners stilzwijgend
moeten aanvaarden dat de Bundesbank in feite de toon binnen de
groep aangeeft. Het zal veel politieke handigheid en wellicht veel diplomatieke rookgordijnen vereisen,
vooral voor Frankrijk, om dit geaccepteerd te krijgen. Het eigenlijke argument zal moeten zijn dat dit de
enige weg lijkt om op niet al te lange

ESB 2-1-1991

termijn tot een echte Europese muntunie te komen. De aantrekkelijkheid van de start met een ‘inner circle’ is immers dat bij gebleken
succes een zwaan-kleef-aan-effect
zal optreden dat de oorspronkelijke
buitenstaanders gaat meezuigen. Zodra dat het geval is, kan het monetaire ‘Schengenakkoord’ binnen het EGkader worden gebracht en kan
uiteindelijk de kroon op het werk
worden gezet in de vorm van een gemeenschappelijke Europese munt.
Naar mijn oordeel zou langs deze
weg niet alleen de Europese muntunie sneller tot stand kunnen komen,
maar krijgt deze bovendien een stevige basis in de vorm van ervaring binnen een groep die niet al bij voorbaat compromissen behoeft in te
bouwen ten aanzien van een gezond
financieel-economisch beleid .
Een niet onbelangrijk voordeel van
de voorgestelde marsroute is ook dat
de landen, die nu reeds verder kunnen en willen gaan, niet tot in lengte
van jaren worden tegengehouden
door die partners – lees vooral Engeland – die feitelijk en/of politick zo

ver nog niet zijn . Waarom zou de
‘inner circle’ zich de voordelen moeten ontzeggen van een echte gemeenschappelijke markt – dat wil

zeggen een markt zonder monetaire
binnengrenzen in de vorm van wisselkoersrisico’s en renteverschillen alleen omdat we nog niet allemaal
zo ver zijn?
C.J. Oort
De auteur is adviseur van de Raad van Bestuur van AMRO ABN Holding NV en

hoogleraar algemene economic aan de
Rijksuniversiteit Limburg

3. Ik ga er daarbij van uit dat de D-mark
een sterk plechtanker zal blijven. Het op
de dollar gebaseerde stelsel van Bretton
Woods ging immers ten onder toen de
dollar ernstig verzwakte. Ik maak mij
over dat risico bij onze oosterburen echter niet zo veel zorgen, ondanks de lasten
die zij met de voormalige DDR op zich
hebben genomen.
4. De ervaring leert bovendien dat met
name Engeland zich pas bij Europese initiatieven aansluit wanneer de formule in
de praktijk zijn succes heeft bewezen.

Auteur