Sinds het aantreden van president Trump is handel weer een hot topic binnen de economenwereld. Zo hebben de onlangs aangekondigde heffingen geleid tot een stortvloed aan economische besprekingen in de media. Opvallend is dat hierin een hardnekkig misverstand naar voren komt: dat een hogere invoer direct zou leiden tot een lager bruto binnenlands product (bbp). Dit draagt bij aan het idee dat handel een zero-sum game is, omdat de export van het ene land altijd ten koste zou gaan van het bbp van een ander land. Het is dus zaak om dit misverstand weg te nemen.
Economisch drijfzand
Dat het idee dat import leidt tot een lager bbp wijdverspreid is, blijkt uit verschillende recente publicaties: zo schreef het Financieele Dagblad naar aanleiding van een tegenvallend Amerikaans groeicijfer dat Amerikaanse bedrijven voorsorteerden “op de aankomende heffingen door massaal goederen uit het buitenland te importeren, wat bijdroeg aan het lagere bbp.” Het CPB stelde onlangs in de publicatie over de economische effecten van tarieven: “het effect van terugslaan op de bbp-groei is beperkt, er wordt door Nederland minder uitgevoerd maar ook minder ingevoerd in dat scenario.” Tot slot schreef DNB in de laatste Najaarsraming dat “een afnemend handelssaldo in 2025 en 2026 negatief bijdroeg aan het bbp.” Deze stellingen suggereren, expliciet of impliciet, dat een hogere invoer gepaard gaat met een lager bbp.
Dit idee berust echter op economisch drijfzand omdat het directe effect van een hogere invoer op het bbp per definitie nul is. De crux van het verhaal zit hem in de definitie van het bbp. Het woord zegt het al: dit gaat om alle goederen en diensten die binnenlands worden geproduceerd. En aangezien invoer niet binnenlands wordt geproduceerd bestaat er geen direct verband tussen de import en het bbp.
Om dit wat intuïtiever te maken kunnen we de planeet Mars als voorbeeld nemen. Stel dat de marsmannetjes geen appels hebben en besluiten er één te importeren: wat betekent dit dan voor hun bbp? Inderdaad: niets. De totale productie op Mars is en blijft namelijk nul.
Formule
De denkfout lijkt voort te komen uit de bbp-formule. Zo wordt doorgaans aangeleerd, op middelbare scholen maar ook op de universiteit, dat het bbp gelijk is aan de som van consumptie, overheidsuitgaven, investeringen en de handelsbalans. Een simpel rekensommetje laat dan zien dat een slechtere handelsbalans leidt tot een lager bbp.
In de praktijk zit er echter een addertje onder het gras. Invoer telt namelijk zowel mee voor de handelsbalans als voor investeringen of consumptie. Door deze vorm van dubbele boekhouding is het directe effect op het bbp per definitie nul.
Om dit duidelijk te maken wederom een voorbeeld. Stel een Nederlandse autodealer besluit om een auto uit de VS te importeren voor 50.000 euro. Het Centraal Bureau voor de Statistiek zal deze transactie noteren als invoer, waardoor het bbp volgens de formule daalt met 50.000 euro. Tegelijkertijd telt deze transactie ook mee als consumptieve uitgave, waardoor het bbp stijgt met 50.000 euro. Onderaan de streep blijft er dan een bbp-bijdrage van nul euro over.
Indirecte effecten op bbp
Van een direct effect van invoer op het bbp is dus geen sprake. Uiteraard betekent dit niet dat invoer geen enkel effect op het bbp heeft. Wat telt is de interactie tussen invoer en binnenlandse productie, maar deze kan zowel positief als negatief zijn.
Aan de ene kant is het denkbaar dat de binnenlandse productie toeneemt door een lagere invoer; omdat er sprake is van substitutie tussen consumptie van binnenlandse productie en van buitenlandse productie. Zo is het denkbaar dat Europese tarieven op Chinese autobedrijven ertoe leiden dat de Duitse grootmerken meer gaan produceren.
Aan de andere kant is het ook denkbaar dat een lagere invoer de lokale productie juist schaadt: zo blijkt in het Amerikaanse geval dat ongeveer veertig procent van alle invoer uit China bestaat uit (goedkope) intermediaire goederen. Een tarief op deze goederen zal automatisch leiden tot een stijging van de Amerikaanse productiekosten, en leidt zodoende tot minder productie.
Bovendien kan een hoge invoer van goederen en diensten ook betekenen dat de bestaande inherent begrensde productiemiddelen aangewend worden voor productievere economische activiteiten. Een ‘tekort’ als zodanig kan dan juist positief bijdragen aan het bbp. Kortom, de handelsbalans zegt op zichzelf niet bijster veel over de vorm van een economie.
Conclusie
De Britse krant ‘The Economist’, maar ook de bekende economiebloggers Noah Smith en Matthew Yglesias zijn de afgelopen periode één van de weinigen geweest die wezen op de ambigue relaties tussen invoer en het bbp. In het Nederlandse economendebat lijkt deze boodschap echter nog niet door te dringen.
De juiste vraag die we zouden moeten stellen, is of een ingevoerd product een positieve of negatieve relatie met de nationale productie heeft. Dit is weliswaar complex, maar gezien de toenemende handelsspanningen relevanter dan ooit.
Auteur
Categorieën