Stabilisatie en aanpassing
door IMFen Wereldbank
Na meer dan tien jaar ervaring met Stabilisatie- en structurele-aanpassingsprogramma’s
hebben het IMF en de Wereldbank deze programma’s geevalueerd. Er is steeds veel
kritiek geuit op de IMF- en Wereldbankprogramma’s. De aanpassing is te veel gericht op
de aanbodzijde van de economie en beperking van de vraag om evenwicht op de lopende
rekening van de betalingsbalans te herstellen. De aandacht voor micro-economische
gevolgen van de aanpassingsprogramma’s is gering. Uit de evaluatie door het IMF en de
Wereldbank blijkt dat deze organisaties meer aandacht krijgen voor de effecten van het
aanpassingsbeleid voor arme delen van de bevolking. Tevens concluderen deze
organisaties dat landen die een Stabilisatie- of aanpassingsprogramma uitvoeren in het
algemeen wat beter presteren dan andere landen. Aanpassing is vaak een langdurig
proces dat uiteindelijk ook voor de armen voordeel oplevert.
DR. M.P. VAN DIJK*
De meeste ontwikkelingslanden hebben hun economie
moeten aanpassen aan de nieuwe economische omstandigheden die na twee oliecrises (1973 en 1979/80) en een
schuldencrisis (sinds 1982) zijn ontstaan. Het Internationale Monetaire Fonds (IMF) helpt bij het stabiliseren van de
economie door krediet voor korte tijd (een tot drie jaar)
beschikbaar te stellen, terwijl de Wereldbank structureleaanpassingsprogramma’s financier!, die veelal voor drie tot
vijf jaar worden geconcipieerd, waarbij de terugbetaling
over een langere periode kan geschieden, de rente lager
en de periode waarin nog niet hoeft te worden terug betaald
meestal langer is1. label 1 geeft de belangrijkste doelstellingen van Stabilisatie- en structurele-aanpassingsprogramma’s en de daarbij behorende instrumenten. De doelstellingen en instrumenten corresponderen echter niet zo
exact als in de label wordt gesuggereerd. Bovendien wordt
vooral een positief effect verwacht van het doorvoeren van
het hele pakket maatregelen. Het verschil tussen Stabilisatie en structured aanpassing is vaag en het IMF financier!
tegenwoordig ook aanpassingsprogramma’s. Stabilisatieprogramma’s zijn in het algemeen meer macro-economisch georienteerd. Ze leggen het accent op een beperking van de effectieve vraag om de betalinsgbalans en de
overheidsbegroting in evenwicht te brengen.
Aanpassingsprogramma’s betreffen tevens het beleid
voor het meso- (de zogenaamde sectorale-aanpassingsleningen) en microniveau (onder andere beleid en activiteiten om de sociale gevolgen van aanpassing opte vangen).
Ze beogen de prijzen meer marktconform te maken en de
economische instituties aan te passen, zodat de economie
efficienter wordt en economische groei wordt bevorderd.
Een Stabilisatie- en structureel-aanpassingsbeleid kan kort
worden gedefinieerd als een lening om de in tabel 1 genoemde instrumenten te financieren ter realisering van de
daar genoemde doelstellingen.
440
Na meer dan tien jaar ervaring met Stabilisatie en structurele-aanpassingsprogramma’s hebben zowel het IMF als
de Wereldbank hun ervaringen geevalueerd en daar een
aantal lessen uit getrokken . Ook van buitenaf is kritiek
gekomen op de Stabilisatie en aanpassingsprogramma’s,
die hieronder zal worden samengevat3.
Vervolgens zullen enkele methodologische problemen
aan de orde komen die een rol spelen indien men de
effecten van Stabilisatie- en structurele-aanpassingsprogramma’s probeert vast te stellen. Daarna komen de conclusies van de IMF- en Wereldbankevaluaties ter sprake,
waarbij ten slotte enkele kanttekeningen zullen worden
geplaatst.
* De auteur werkt bij het Growth Dynamics University Institute en
de vakgroep micro-economie en economische ordenvan de Economische Faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
1. Met name indien het om een land gaat dat voor IDA (International Development Association) fondsen in aanmerking komt. Dit is
het loket voor gesubsidieerde leningen van de Wereldbank. De
terugbetaling begint dan na ongeveer 5 jaar, de rente kan 0,75%
en de terugbetalingstijd vijftig jaar bedragen. Ter vergelijking, het
IMF berekent 9 procent rente en wenst terugbetaling in 3 tot 5 jaar.
2. World Bank, Adjustment lending, an evaluation of ten years of
experience, Policy research series, nr. 1, Washington, 1988. World
Bank/UNDP, Africa’s adjustment and growth in the 1980s, New
York, 1988. IMF, The implications of fund-supported adjustment
programs for poverty, Experiences in selected countries, Washington, 1988.
3. V. Thomas en A. Chhibber (eds.), Adjustment lending, how it
has worked, how it can be improved, een samenvatting van
Wereldbank, Washington, 1989; EGA, African alternative framework to structural adjustment programmes for socio-economic
recovery and transformation, Addis Abeba, 1989; UNICEF, The
invisible adjustment, poor women and the economic crisis, Santiago, 1989; G.A. Cornia, R. Jolly en F. Stewart (eds.), Adjustment
with a human face, protecting the vulnerable and promoting
growth, New York, Oxford University Press, 1989; ILO, Recovery
and employment, report to the Director-General, Geneve, 1989.
Tabel 1. Doelstellingen en instrumenten van stabilisatie en
structurele aanpassingsprogramma ‘s
Doelstellingen
Instrumenten
1. Herstel evenw. bet. balans
Devaluatie/exportbevordering
Bezuinigingen overheid
2. Kleiner tekort overh. begroting
3. Verminderen inflatie
4. Vergroten concurrentiekracht
5. Liberalisering wereldhandel
Hogere rente/selectief krediet
Beheersing van de lonen
Liberalisering invoer
6. Stimuleren part, sector
Deregulering en incentives
7. Herstel groei economie
Leningen in vreemde valuta
Liberalisering kapitaalverkeer
Privatisering staatsbedrijven
8. Nieuwe investeringen
9. Andere rol voor overheid
Kritiek op aanpassingsprogramma’s
Thomas en Chhibber geven aan wat de problemen zijn
in de ontwerp- en implementatiefase van een structureleaanpassingslening van de Wereldbank. Aanpassingsprogramma’s kunnen te veel bezuinigingen op de overheidsbegroting nastreven en daardoor met name de armen in de
samenleving treffen. Naast bezuinigingen worden vaak
extra uitgaven aanbevolen om markten efficienter te laten
werken of de export op te voeren, waardoor toch weer
lekorten op de begroting kunnen ontstaan. De uitvoering
van het programma kan niet rigoreus genoeg zijn, of de
verwachting dat allerlei belangengroepen bereid zouden
zijn iets in te leveren voor het nationaal belang kan te
optimistisch zijn geweest. De Wereldbank kan ook te weinig voorwaarden bij de lening hebben gesteld (too low
conditionality), of problemen hebben met de coordinate
van het beleid met andere donoren. Ten slotte kan de
buitenlandse hulp te langzaam op gang komen of werken
de commerciele banken onvoldoende mee. Soms zijn de
voorspellingen van prijsontwikkeling, rente en afzetmogelijkheden in het buitenland te optimistisch geweest. De
auteurs doen een aantal suggesties hoe deze kritiek kan
worden ondervangen.
Van der Hoeven wijst op ‘too much conditional ity’4. De
voorwaafden in de meeste aanpassingsprogramma’s zouden meer zaken betreffen dan strikt nodig zijn. Bovendien
formuleren verschillende donoren en donororganisaties
extra voorwaarden, waardoor sprake is van een opeenstapeling van condities (cross conditionality). Hij pleit voor het
UNICEF-alternatief: structurele aanpassing met een menselijk gezicht5.
De Braziliaanse econoom Bacha is van mening dat het
IMF er ten onrechte van uitgaat dat meestal de binnenlandse vraag te veel is gestegen omdat de overheid te
veel heeft uitgegeven, of omdat de kredietverlening uit de
hand is gelopen6. Het aanbevolen, zeer restrictieve beleid om de betalingsbalans in evenwichtte brengen heeft
zulke sterke deflatoire gevolgen, dat het land in een
economische recessie belandt. Het doel van het IMF zou
op een eenvoudiger manier gerealiseerd kunnen worden.
Bacha pleit voor een apart programma voor het herstel
van hel evenwicht op de betalingsbalans en voor het
bereiken van het zogenaamde interne evenwicht7. Zijn
benadering sluit aan op dat van de macro-econoom L.
Taylor, die in zijn werk heeft gewezen op structurele
factoren die impliceren dat economieen van ontwikkelingslanden niet altijd reageren zoals markteconomen dat
voorspellen8. Verder verschilt Bacha met het IMF van
mening over de oorzaken van inflatie. Inflatie zou veroorzaakt worden door een scheve inkomensverdeling en
door ‘economic strangulation’ (prijsstijgingen omdat de
[ESB 16-5-1990
industriele sector slechts over gei’mporteerde grondstoffen of onderdelen kan beschikken).
Ook Internationale organisaties hebben op de negatieve
gevolgen van structurele-aanpassingsprogramma’s gewezen. UNICEF benadrukt voortdurend dat de gezondheid
van moeder en kind er onder lijdt. De Internationale Arbeidsorganisatie wijst er op dat er meer moet worden
gedaan om een aanpassings- en werkgelegenheidsbeleid
te voeren9 en de Wereldgezondheidsorganisatie heeft herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat er door alle bezuinigingen
minder geld voor gezondheidszorg beschikbaar is. Zowel
de Wereldbank als het IMF zijn zich bewuster geworden
van de noodzaak meer rekening te houden met de sociale
consequenties van hun stabilisatie- en structurele-aanpassingsprogramma’s10. In juli 1987 is door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) een project
gelanceerd, dat de sociale gevolgen van structurele aanpassingsprogramma’s in Afrika in de gaten probeert te
houden . Daarbij wordt samengewerkt met de Wereldbank. Op grond van studies van de effecten van aanpassingsbeleid zijn voorstellen gedaan over de wijze waarop
de negatieve gevolgen van dat beleid kunnen worden
beperkt. Ondertussen is ervaring opgedaan met programma’s die beogen die zogenaamde sociale kosten van aanpassingsprogramma’s te beperken12.
De Wereldbank/UNDP publikatie genoemd in noot 2 is
een resultaat van het in 1987 gelanceerde project. Het
rapport is nogal optimistisch van toon: “programs of economic reform and adjustment have helped African countries begin to improve their economic performance”. De
Economische Commissie van de Verenigde Naties voor
Afrika (EGA) publiceerde een gepeperde reactie en kwam
met een African alternative framework to structural adjustment programmes . De uitvoerende secretaris van deze
organisatie, de Nigeriaan Adebayo Adedeji, verklaarde dat
structurele aanpassingsprogramma’s in Afrika niet werken:
“in fact I believe that structural adjustment programs are
aggravating the crisis in Africa”14. Het door de EGA ontwikkelde alternatief benadrukt dat structurele aanpassingsprogramma’s moeten opteren voor een lange-termijnperspectief “to achieve socio-economic recovery and transformation”. Voedselzelfvoorziening moet de eerste prioriteit
zijn, ecologische degradatie moet worden gestopt en de
schuldenlast van Afrika moet worden verlicht. Andere punten die aandacht krijgen zijn het belang van participate van
4. R. van der Hoeven, Conditionaliteit en economisch beleid in
schuldenlanden: op weg naar aanpassing met een menselijk
gezicht, Internationale Spectator, September 1989.
5. G.A. Cornia et. al., op.cit., 1989.
6. E.L. Bacha, IMF conditionality: conceptual problems and policy
alternatives, World Development, vol. 15, nr. 12, 1987.
7. Zie ook Avramovic, Conditionality: facts, theory and policy,
WIDER, Helsinki, 1989.
8. L. Taylor, Structuralist macroeconomics, Basic books, New York,
1983.
9. ILO, op.cit., 1989.
10. Van der Hoeven, op.cit., trekt dezelfde conclusie. Zie bij
voorbeeld Development Committee, Strengthening efforts to reduce poverty, IBRD/IMF, Washington, 1989; Development Committee, Protecting the poor during periods of adjustment,
IBRD/IMF, Washington, 1987; J. Price Gittinger, Targeted programs for the poor during structural adjustment, IBRD, Washington, 1988; E. Zuckerman, Adjustment programs and social welfare, IBRD, Washington, 1989.
11. UNDP, Regional programme for Africa: fourth cycle, assessment of structural adjustment in Sub-Saharan Africa, New York,
1986.
12. Vgl. S.I. Cohen en M.P van Dijk, Structural adjustment policies
for promoting growth and equity: analytical frameworks and policy
issues, EADI/EUR Workshop paper, Rotterdam, 1990.
13. EGA, African alternative framework to structural adjustment
programmes, 1989.
14. Development Forum, december 1989.
441
de bevolking in het opstellen van de aanpassingsprogramma’s, het belang van de informele sector voor de werkgelegenheid en van het consequent uitvoeren van een bepaald beleid. Het recentste Wereldbankrapport over Afrika15 bewijst dat de ideeen van de EGA ingang hebben
gevonden in Washington.
Ten slotte moet worden opgemerkt dat structurele-aanpassingsprogramma’s vaak veranderingen in de inkomensverdeling teweegbrengen. Meestal in de richting
van grotere ongelijkheid, tenzij echter in het beleid expliciet de belangen van bepaalde groepen zijn meegenomen16.
Problemen bij de evaluatie van het beleid
Bij het vaststellen van de effecten van stabilisatie- en
structurele-aanpassingsprogramma’s wordt men gehinderd door een aantal problemen, nog afgezien van het feit
dat er enige tijd nodig is alvorens de effecten kunnen
worden vastgesteld. Ten eerste gaat het niet om het effect
van een individuele beleidsmaatregel, maar om het cumulatieve effect van een serie maatregelen, waarvan gehoopt
wordt dat het totale effect meer is dan de som der delen.
Ten tweede is het moeilijk de effecten van het structurele
aanpassingsprogramma te scheiden van effecten van ander, met name in het verleden gei’niteerd beleid, van nieuwe
externe of interne schokken, of van politieke ontwikkelingen. Verder zou men graag het effect op sector- en huishoudniveau willen vast stellen, maar er zijn meestal geen
cijfers beschikbaar over de effecten voor de voedsellandbouw of de informele sector. Evenmin zijn de gevolgen voor
de consumptie van de armen gedurende een bepaalde
periode gemakkelijk vast te stellen. Bovendien verloopt in
sommige landen het aanpassingsproces nietcontinu. Door
nieuwe schokken of politieke ontwikkelingen kan het proces een tijdje stil liggen.
Methoden om effecten te meten
De meest wenselijke methode om de gevolgen van
structurele aanpassingprogramma’s voor verschillende
sectoren en groepen vast te stellen is de bouw en schatting
van een econometrisch model17. Indien zo’n ‘comprehensive’ aanpak niet mogelijk is kan gewerkt worden met een
beperkt aantal macro-economische indicatoren, zoals economische groei, herstel van het evenwicht op de betalingsbalans en de daling van de inflatie. Deze benadering wordt
toegepast door de Werelbank en het IMF. UNICEF daarentegen werkt met een aantal sociale indicatoren op microniveau. De laatste benadering heeft vooral een emotionele
overtuigingskracht: “door het programma is het sterftecijfer
voor kinderen gestegen”.
Doordat de Wereldbank en het IMF bij nun evaluaties
vrijwel uitsluitend gebruik maken van macro-economische indicatoren wordt niet op overtuigende wijze aangetoond dat de landen die aanpassingsprogramma’s uitvoeren het beter doen dan andere landen. Het is beter de
effecten ook op microniveau vast te stellen, bij voorbeeld
door middel van huishoudenquetes, vooral indien die
redelijk gedetailleerd zijn en er gegevens voor een aantal
jaren beschikbaar zijn . Ten slotte moet worden gewezen op politieke en meer historische analyses om de
effecten van structurele aanpassingsprogramma’s vast
te stellen19. Deze methoden kunnen in het bijzonder
helpen bij het krijgen van een goed begrip van de situatie
waarin veel ontwikkelingslanden zich op dit moment bevinden.
442
Evaluaties door IMF en Wereldbank
Mei 1988 publiceerde het IMF een studie over de gevolgen van door het Fonds gesteunde aanpassingsprogramma’s voor armoede20. De studie is gebaseerd op twee
Latijnsamerikaanse landen (Chili en de Dominicaanse republiek), twee Afrikaanse landen (Ghana en Kenya) en drie
Aziatische landen (Filipijnen, Sri Lanka en Thailand). Hoewel wordt gesuggereerd dat heel gedetailleerd de effecten
van een aantal maatregelen voor speciale groepen zullen
worden vastgesteld blijft het rapport toch erg op het macroniveau steken. Het gaat vooral om verbale redeneringen
en het effect op indicatoren, als de economische groei, de
inflatie, de omvang van kredietverlening en het tekort op
de overheidsbegroting voor en na het aanpassingsprogramma. De conclusie is dat aanpassingsprogamma’s belangrijke effecten hebben voor de inkomensverdeling en
dat compenserende programma’s in een aantal gevallen
wenselijk zijn21. Volgens het IMF speelt stabilisatie op de
lange termijn een belangrijke rol als het gaat om het behartigen van de belangen van de armen. Zonder zo’n programma zijn het de armsten die het meest worden getroffen. De
gekozen mix van aanbevolen maatregelen voor een bepaald land is van groot belang. In het bijzonder van de
aandacht die de aanbodkant van de economie krijgt, worden de armen geacht te profiteren, voor zover zij in de
landbouw, informele of industriele sector werkzaam zijn.
Het IMF wijst er op dat het alternatief voor een ordelijk
stabilisatieprogramma dikwijls, of een wanordelijke aanpassing is door grote prijsstijgingen, of doorsukkelen met
niet te beheersen onevenwichtigheden op de begroting en
de betalingsbalans. Die onevenwichtigheden leiden tot
allerlei overheidsingrijpen en resulteren in de bloei van de
zwarte markt voor vreemde valuta en allerlei moeilijk-verkrijgbare goederen. Vooral de armen zijn daarvan de dupe.
De Wereldbankstudie die eind 1988 uitkwam is breder
van opzet en betreft vijf Aziatische, vijf Latijnsamerikaanse
en zes Afrikaanse landen die een structureel aanpassingsprogramma hebben uitgevoerd22. De groei van het nationaal inkomen en de export, de ontwikkeling van de inflatie,
de investeringen, de wisselkoers, de tekorten van overheidsbegroting en op de betalingsbalans en de omvang
van de buitenlandse schuld worden vergeleken met een
aantal landen dat geen aanpassingsprogramma uitvoerde.
De conclusie is dat de aanpassingsprogramma’s zijn gefinancierd in landen die er het slechtste voor stonden en dat
de aanpassing meer tijd nodig had dan werd verwacht. De
verklaring is vooral de verslechterde externe omgeving
(met name de slechtere ruilvoet en de hoge rente) en het
niet meer beschikbaar zijn van leningen, terwijl de buiten15. Wereldbank, From crisis to sustainable growth, Washington,
1989.
16. S.I. Cohen en M.P. van Dijk, op.cit., 1990.
17. L. Taylor, Varieties of stabilization experience, towards sensi-
ble macroeconomics in the Third world, Oxford, Clarendon Press,
1988. Hierin wordt de ervaring met een aantal landen studies
samengevat. Dit project van het World Institute for Development
Economics Research (WIDER in Helsinki) maakt gebruik van een
econometrisch model gebaseerd op de social accounting matrix
(SAM).
18. C. Grootaerten R. Kanbur, Policy-oriented analysis of poverty
and the social dimensions of structural adjustment, a methodology
and proposed application to Cote d’lvoire, Washington, 1990.
19. Bij voorbeeld W. Alberts, Ladies agreements, een analyse van
overheidsbeleid en voedselmarketing in Ghana 1979-89, vakgroep sociaal-economische geschiedenis, Utrecht, 1990.
20. IMF, op.cit., 1988.
21. Ervaring met zulke programma’s wordt samengevat in: M.P.
van Dijk, Structural adjustment programs and social funds to
alleviate the short term effects: Bolivia, Guyana and Jordan,
EADI/EUR workshop, Rotterdam, 1990.
22. Wereldbank, op.cit., 1988.
r
landse hulp nauwelijks is gestegen. Toch hebben de landen die hun economie probeerden aan te passen het lets
beter gedaan dan de andere. Dit verschil is echter niet
significant voor de landen ten zuiden van de Sahara en
landen met een grote buitenlandse schuld (vooral de Latijnsamerikaanse landen). In het algemeen zijn de landen
die een aanpassingsprogramma uitvoerden succesvoller
geweest in het vergroten van hun export dan in het bewerkstelligen van binnenlandse economische hervormingen.
Tekorten op de overheidsbegroting bleven vaak belangrijk,
terwijl institutionele veranderingen heel langzaam bleken
te verlopen en de binnenlandse investeringen ook niet
sterk zijn gestegen. De toewijding van de overheid aan het
programma bleek van cruciaal belang.
Voorwaarden voor succes
Biegman zet de factoren die het succes van structureel
aanpassingsbeleid bepalen op een rijtje23. Hij wijst op het
belang van externe factoren zoals het niveau van de rente
en de mate van liberalisering van de wereldmarkt. In het
land zelf is de politieke toewijding cruciaal, evenals de
aandacht voor de gevolgen van het beleid voor de armen.
Verder is de (institutionele) capaciteit van de overheid om
stabilisatie en structurele-aanpassingsprogramma’s te implementeren belangrijk. Daarbij komt het belang van een
uitwerking van het beleid op sectorniveau, het accepteren
dat de overheid een meer voorwaardenscheppende rol in
het ontwikkelingsproces heeft en het beschikbaar komen
van krediet.
Hier kan aan worden toegevoegd dat het betreffende
ontwikkelingsland enorm geholpen wordt indien er tegelijkertijd een sanering van de buitenlandse schuld plaats
vindt. Ook voor de donor is het belangrijk dat er een goede
dialoog met de regering wordt gevoerd over het verloop van
het programma en dewenselijkheid van aanvullend beleid.
De donoren moeten onderling hun activiteiten cob’rdineren
en zich realiseren dat het structurele aanpassingsbeleid
steeds meer een integraal onderdeel wordt van het langetermijnontwikkelingsbeleid van het betreffende land.
Conclusies
Voordat structurele-aanpassingsprogramma’s geformuleerd worden, dient men de oorzaken van de crises goed
na te gaan. Is dit een interne of een externe schok, gaat
het om een tijdelijke of een blijvende onevenwichtigheid?
Indien het programma met de oorzaak van de crisis rekening houdt, winnen de voorstellen aan realisme.
De noodzaak van stabilisatie en structurele-aanpassingsprogramma’s wordt tegenwoordig door de meeste
landen onderkend. Ondanks de toegenomen aandacht
voor de effecten van stabilisatie en aanpassingsbeleid op
sectoraal- en huishoudniveau is naar die effecten nog maar
weinig onderzoek gedaan. De twee belangrijkste benaderingen, die van UNICEF door middel van sociale indicatoren op microniveau en die van de Wereldbank en het IMF
via enkele macro-economische grootheden, staan nog
heel ver van elkaar af.
Een van de lessen van de evaluaties is dat aanpassing
vaak een langdurig proces is, dat verschillende fasen kan
doorlopen. Alberts beschrijft deze heel duidelijkin hetgeval
van Ghana, een land dat tot een van de showcases van
het IMF en de Wereldbank werd gebombardeerd24. In 1984
lag het accent aanvankelijk op stabilisatie door een restrictief monetair beleid en het verminderen van de overheidsuitgaven; een typische ‘demand management’ aanpak.
ESB 16-5-1990
Een grotere export van cacao, het traditionele exportprodukt van Ghana, kreeg erg veel aandacht. Toen dat niet erg
lukte werd er geld besteed aan het verbeteren van het
transport en de infrastructuur, al een meer aanbodskantachtige benadering. Toen er in de landbouw enig succes
werd geoogst werd de industriele sector onder handen
genomen. Ten slotte kwam UNICEF in 1987 met een studie
over de sociale consequenties van het aanpassingsprogramma en werd een project opgezet om die te beperken.
De Wereldbank schenkt pas sinds 1988 meer aandacht
aan de aanbodzijde. Het is duidelijk geworden dat aanpassingsprogramma’s vijf tot zelfs tien jaar kunnen duren.
Uit de evaluatiestudies is ook gebleken dat de volgorde
waarin de hervormingen plaats vinden erg belangrijk is.
Dornbusch vat het zo samen: “begin freeing those markets
where prices tend to be least responsive” .Dat wil zeggen
liberalisering van de arbeidsmarkt voor liberalisering van
de goederenmarkt. Liberalisering van de arbeids- en goederenmarkt, alvorens de financiele markt te liberaliseren.
Ten slotte moet de invoer van goederen en diensten (de
lopende rekening) eerst geliberaliseerd worden, alvorens
de kapitaalrekening vrijer te maken. Indien van deze volgorde wordt afgeweken, werkt het niet. Sommige auteurs
gaan zo ver dat ze het mislukken van bepaalde aanpassingsprogramma’s toeschrijven aan het niet aanhouden
van de juiste volgorde26.
Een algemene conclusie betreft het belang van aanpassingsbeleid. In de meeste ontwikkelingslanden is het niet
langer het Ministerie van Planning dat het ontwikkelingsproces bepaalt. Op het Ministerie van Financien worden de
tekorten op de begroting en de betalingsbalans geanalyseerd en op grond daarvan wordt een beleid uitgestippeld,
waarbij de markt een belangrijker rol speelt dan het plan.
Donorlanden en -organisaties stellen voorwaarden bij hun
steun en die moeten in het beleid verdisconteerd worden.
Op grond van de ervaring tot nu toe valt te verwachten dat
die voorwaarden alleen maar strenger zullen worden, met
name indien de hulp beter wordt gecoordineerd. Oost-Europa loopt in dit opzicht voorop. Het Westen eist democratie, ruimte voor de particuliere sector en internationaal
kapitaal (door middel van joint ventures). Die eisen zullen,
met name indien de economische ontwikkeling in Oost-Europa snel op gang komt, ook steeds vaker in Afrika en
Latijns-Amerika worden gesteld, wat tot nu toe vaak niet
gebeurde, omdat veel landen bang waren (neo-)koloniaal
over te komen.
Meine Pieter van Dijk
23. N.H. Biegman, Investeringen en industriele samenwerking in
ontwikkelingslanden, Ministerie Buitenlandse Zaken, Den Haag,
1989
24. W. Alberts, op.cit., 1990.
25. R. Dornbusch and F.L.C.H. Helmers, The open economy, tools
forpolicymakers in developing countries, Oxford University Press,
New York, 1989.
26. IMF Survey, 1989.
443