West-Duitsland op het
monetaire oorlogspad (II)
De hoogleraren Heertje en Van der
Ploeg brengen in ESB van 14 februari
jl. onder de kop “West-Duitsland op het
monetaire oorlogspad” hun zorgen over
het Duitse monetaire beleid tot uitdrukking. Nu geeft het Duitse beleid inderdaad reden tot zorg. Heertje en Van der
Ploeg signaleren dat het rente- en wisselkoersbeleid van de BRD gericht is op
het tegengaan van inflatie en van appreciatie van de Amerikaanse dollar.
Daarbij is van belang dat de Bondsregering twijfel heeft doen ontstaan aan
een solide, niet-inflatoire wijze van financiering van de vereniging van de
beide Duitslanden.
De kwestie van de vereniging staat
sinds enkele maanden centraal in het
beleid van de BRD en is wel een korte
excursie waard. De BRD is, om te voorkomen dat de Duitse vereniging in feite
op het grondgebied van de BRD zou
plaats vinden, wel gedwongen, zij het
waarschijnlijk meer volens dan nolens,
om op korte termijn zeer veel te investeren in onder andere de infrastructuur,
het milieu en de woningbouw van de
DDR. Bovendien moet de Bondsregering zorgen voor een (reeel) niveau van
lonen en sociale uitkeringen in de DDR
dat niet te zeer afwijkt van dat in de
BRD. Voor vele rationeel calculerende
DDR-burgers is immers een sociale uitkering in de BRD te prefereren boven
een relatief goed betaalde baan in de
DDR. Daardoor is er geen tijd om te
wachten op een geleidelijke convergentie van de arbeidsproduktiviteit in de
beide Duitslanden en lijkt het onontkoombaar dat de BRD op grote schaal
loonsubsidies gaat verstrekken om verdere ontvolking van steden en fabrieken in de DDR te voorkomen. De Duitse
Monetaire Unie houdt niet alleen een
geldzuivering in, maar symboliseert bovenal de bereidheid om de welvaart en
met enige vertraging ook de produktiviteit in de DDR zo snel mogelijk op te
trekken naar een peil dat vergelijkbaar
is met dat van de BRD. Die bereidheid
komt vooral voort uit de vrees voor de
gevolgen van niets doen: een sterke
stijging van de werkloosheid in de BRD
en het afglijden van het toekomstige
Oosten van ‘Duitsland’ naar de status
van een niet-produktief armenhuis.
De risico’s van een eigenzinnige rente- en wisselkoerspolitiek van de Bun258
desbank en van een niet solide financiering van de Duitse vereniging lijken
mij voldoende redenen om met kracht
te streven naar omzetting van de DMzone (alias het EMS) in een volwaardige EMU waarin door de EG-lidstaten
gemeenschappelijk monetair beleid,
gericht op het realiseren van communautaire doelstellingen, wordt gevoerd.
Helaas blijft deze verdedigingslinie tegen “de agressieve Westduitse monetaire politiek” in de bijdrage van Heertje
en Van der Ploeg ongenoemd.
Wel weiden zij uit over de kwade
bedoelingen die schuil zouden gaan
achter de eigenzinnige monetaire politiek van de BRD. Kort gezegd zou het
gaan om het koloniseren en monopoliseren van Oost-Europa door investeerders uit andere Westeuropese landen op een beslissende achterstand te
zetten. Nu zou ik nog best willen geloven dat de Bundesbank en de Bondsregering verwikkeld zijn in een ragfijn
monetair-taktisch spel dat moet leiden
tot de glorieuze verheffing van Kohl tot
Duitse kanselier in december aanstaande. Maar de stalling dat het nietcob’peratieve beleid van de BRD tot gevolg zou hebben, nee, zelfstotoogmerk
heeft dat de andere Westeuropese landen op onoverbrugbare achterstand bij
“de economische exploitatie van OostEuropa” zouden worden gezet, roept
een aantal vragen op.
1. Hoe zou de BRD erin kunnen slagen
een goede uitgangspositie om te zetten in een dominante positie op de
Oosteuropese markt (buiten de
DDR)? De BRD zal natuurlijk, geheel
volgens het boekje, voordeel trekken
uit een goede uitgangspositie, die
vooral gebaseerd is op een uitgebreid industrieel potentieel, de gunstige geografische ligging en aanwezige kennis1 en (handels)contacten.
Maar die positie is nu ook weer niet
zo ideaal als wordt voorgesteld2. Zo
zou de kennis van de Duitse taal
onder jongere generaties Polen,
Tsjechen en Hongaren Heertje en
Van der Ploeg wel eens vies kunnen
tegenvallen. De Engelse taal is veel
populairder. Verder lijkt het me wat
voorbarig om de D-mark direct maar
tot sleutelvaluta van Oost-Europa te
bombarderen. Bovendien kunnen
bepaalde ressentimenten, die ook
door discussies over het erkennen
van de Poolse westgrens levend
worden gehouden, de Duitsers parten spelen. Ten slotte zal het niet zo
makkelijk zijn om een dominante positie te verkrijgen omdat de nieuwe
Oosteuropese regeringen er veel
aan is gelegen om niet de ene eenzijdige afhankelijkheid te verruilen
voor de andere.
2. Hoe stellen Heertje en Van der Ploeg
zich voor dat de BRD, als ‘first mover’, alle graantjes voor de anderen
wegpikt? Staan de Oosteuropese
landen niet voor een moeizaam proces van politieke democratisering,
economische hervormingen gericht
op invoering van een markteconomie
en van een stelsel van sociale zekerheid, verbetering van de infrastructuur, vernieuwing van de produktiestructuur en stabilisatie van de economie, en zullen de rendabele investeringsmogelijkheden zich niet grotendeels in de loop van dat ongetwijfeld langdurige proces openbaren?
De eerste periode van het twee-perioden-nulsom-spel3 zal zeker een
jaar of tien duren. Het is ook wel erg
simpel om de “exploitatie van OostEuropa” te modelleren als een dergelijk spel, alsof het om de aanschaf
van een braakliggend terrein gaat. Er
wonen miljoenen mensen waarmee
communistische regimes de afgelopen veertig jaar veel te stellen hebben gehad. Waar haalt de BRD overigens de middelen vandaan om niet
alleen de DDR er binnen de kortste
keren bovenop te helpen4, maar ook
tijdens het intermezzo van de omgekeerde J-curve alle rendabele investeringsmogelijkheden in Oost-Europa weg te kapen?
1. Daardoor kent de BRD geen dr. Clavan.
2. Uit een overzicht van recente samenwerkingsovereenkomsten van Westerse bedrijven in Oost-Europa en de Sovjelunie komt
ook geen bijzondere positie van de BRD
naar voren. Zie: Annemieke Roobeek, Ondernemen met Oost-Europa, NRC Handelsblad, 21 februari 1990, supplement economie, biz. 6.
3. Zo karakteriseer ik het model van Heertje
en Van der Ploeg omdat ik begrijp dat in de
eerste periode de kaarten worden geschud
voor een in beginsel eindeloos lange tweede
periode en dat de winst van de een (min of
meer) het verlies van de ander is. Overigens
heeft het model veel weg van een zwarte
doos waaruit een duiveltje spring! dat er
eerst in is gestopt (zie ook mijn volgende
vragen).
4. Ambtenaren van de Europese Commissie
schatten dat de jaarlijkse overdrachten die
nodig zijn om de inkomenskloof tussen de
BRD en de DDR significant te verminderen
en om de infrastructuur en het milieu in de
DDR te verbeteren wel 4-5% van het bbp van
de BRD zouden kunnen bedragen. Zie: Europe Documents, nr. 1595,14 februari 1990.
In een binnenkort te verschijnen werkdocument gaat het CPB uit van een overdracht
ter grootte van 2% van het bnp van de BRD
voor het gedeeltelijk dicchten van de inkomenskloof..
3. Voorziet de door Heertje en Van der
Ploeg gestipuleerde J-curve wel in
een aanpassingsproces van een jaar
of tien? Zou de J-curve niet doorkruist worden door binnenlandse
overwegingen en ontwikkelingen,
zoals verkiezingen? Meer concreet:
is Kohl bereid tot “een inkrimping van
de Duitse werkgelegenheid” en tot
het opofferen van zichzelf voor een
monetair masterplan? De kost gaat
wel erg lang voor de baat uit.
4. Waarom zouden Westduitse bedrijven in hun expansie naar het Oosten
niet gehinderd worden door de hoge
rentestand en Nederlandse bedrijven wel? Beschikken Nederlandse
bedrijven niet meer over eigen vermogen? Kunnen ‘onze’ bedrijven
trouwens door de liberalisatie van het
kapitaalverkeer niet op voet van gelijkheid met bedrijven uit de BRD een
beroep doen op de Westduitse kapitaalmarkt?
5. En Japan dan? Op grand waarvan
zou de BRD ervan uit mogen gaan
dat Japan met zijn geweldige spaaroverschotten en zijn grate industriele
potentieel zich niet in ‘de slag om
Oost-Europa’ zal storten en het plan
in duigen zal laten vallen?
6. Zou de BRD echt de Westeuropese
integratie en de goede economische
betrekkingen met de EG-landen op
het spel willen zetten voor gewin in
Oost-Europa? In Oost-Europa (zonder de DDR en de USSR) wonen 96
miljoen mensen; in de 11 lidstaten
van de EG exclusief de BRD zo’n 265
miljoen. De som van de nationale
inkomens van de vijf Oosteuropese
landen (zonder de DDR) bedraagt
niet meer dan 15% van het totale
inkomen van de EG-landen minus de
BRD.
7. Ten slotte: ook al zou het verhaal tot
zover kloppen, wat dan nog? Nu het
Duitse masterplan is blootgelegd zal
geen enkele ondernemerdie de ESB
leest zich meer in de luren laten leggen. Wij weten nu immers dat die
rentestijging tijdelijk is. Welke ondernemer zal zich nu door wat monetaire
‘Spielerei’ laten afhouden van het investeren in wat kennelijk een goudmijn is?
In plaats van te vechten tegen monetaire windmolens en hersenschimmen
lijkt het mij nuttiger te onderzoeken hoe
West-Europa de Oosteuropese landen
het best kan steunen in het huidige
moeilijke aanpassingsproces. Voor een
land als Tsjecho-Slowakije staan de
kansen er relatief goed voor, maar voor
Polen is het dit jaar erop of eronder.
Durven wij het risico te nemen dat een
buitengewoon moedig en ingrijpend
hervormingsprogramma stuk loopt op
onvoldoende schuldverlichting en de
frustraties van een bevolking die de af-
ESB 14-3-1990
gelopen twaalf jaar niets anders heeft
gedaan dan inleveren? Het zou niet
alleen bijzonder wrang zijn als externe
financiering nu zou uitblijven omdat in
de jaren zeventig al te kwistig leningen
zijn verstrekt ter ondersteuning van een
centraal geleide economie, die nu door
de toenmalige oppositie wordt ontmanteld. Het is bovendien gevaarlijk omdat
na deze democratische regering de
chaos dreigt. Als er nog een Duits gevaar bestaat, dan is dat het risico van
een door een Pools vacuum aangezogen expansionisme.
Marko Bos
Werkzaam bij het secretariaat van de SER
te Den Haag. Deze reactie is op persoonlijke
titel geschreven. Met dank aan enkele college’s voor hun stimulerende commentaar.
Naschrift
Ons artikel over het recente monetaire beleid van West-Duitsland heeft veel
stof doen opwaaien. Onze visie, dat er
ernstige twijfel bestaat over de traditionele onafhankelijkheid van de Westduitse centrale bank wordt niet door
iedereen gedeeld. Toch menen wij
staande te kunnen houden dat de recente uitspraken van Kohl en Pohl erop
duiden dat de president van de Westduitse centrale bank thans wordt opgejaagd door de politieke gebeurtenissen.
In ons artikel werd nader betoogd dat
het rente- en valutabeleid in zijn concrete uitwerking niet alleen wordt gedragen
door het oogmerk van het bestrijden
van de inflatie, maar veeleer door de
politieke overweging van West-Duitsland om een sterke uitgangspositie te
verwerven en te benutten bij de exploitatie van Oost-Europa. Daarbij is het
annexeren van Oost-Duitsland een essentiele springplank. Uiteraard gaat het
in onze beschouwing om het recente
verleden. Het gehanteerde model is
eenvoudig en beoogt in het licht te stellen dat West-Duitsland in de positie is
de monetaire hegemonie in het kader
van het EMS te benutten met het oog
op eigen politieke oogmerken. Het model lijkt op het eerder door Van der
Ploeg ontwikkelde model in het artikel
in het Economic Journal, maar het gaat
thans om een inhoudelijk andere interpretatie. Dit is met name door Garretsen over het hoofd gezien.
Reactie van Garretsen
Voor zover de reactie van Garretsen
van analytische aard is, berust deze op
het uitgangspunt dat onder de variabele
e iets anders moet worden verstaan
dan wij in ons artikel nebben geschreven (zie zijn voetnoot 2). Welnu, er is
geen sprake van een verschrijving. De
variabele e geeft de koers van de DM
aan ten opzichte van niet-EMS valuta’s,
in het bijzonder Oosteuropese valuta’s.
Als de Bundesbank e omhoog stuwt
dan gaat met de rente in West-Duitsland ook de rente in de andere EMSlanden omhoog. Dit remt de investeringen in deze andere landen af en geeft
West-Duitsland de kans zich in OostEuropa te wortelen en de rest van het
EMS op een achterstand te zetten. Desgewenst kan e ook worden opgevat als
de EMS-rente die dan door West-Duitsland wordt gemanipuleerd. De concurrentiepositie van Duitsland ten opzichte
van de rest van het EMS wordt in de
tweede periode beter. De interpretatie
van de J-curve in dit artikel is dus heel
anders dan die van het artikel in het
Economic Journal. Wij spraken al van
een omgekeerde J-curve. Garretsen
heeft de kern van het artikel helaas niet
begrepen en meent ten onrechte dat de
vergelijkingen (1)-(4) kunnen worden
afgeleid uit de eerdere publikatie van
Van der Ploeg. De door Garretsen vermelde empirische gegevens zijn niet
van belang uit het oogpunt van ons
betoog, dat immers de recente gebeurtenissen tot onderwerp heeft.
Als Garretsen stelt dat binnen het
EMS een agressieve appreciatie van
de Duitsers niet zinvol is, doet zich hetzelfde misverstand voor, daar e, indien
opgevat als de prijsrelatie van bij voorbeeld West-Duitsland en Nederland, inderdaad vastligt. Maar e ligt niet vast
indien opgevat als een prijsrelatie van
West-Duitsland en de niet-EMS-landen. In de laatste zin is sprake van een
beleidsvariabele, op grond waarvan het
spel kan worden gespeeld.
De mening van Garretsen dat de
wens van de Duitsers om te apprecieren vooral uit binnenlandse inflatoire
overwegingen moet worden verklaard,
wordt door ons derhalve op goede gronden bestreden. Wij voegen daar nog het
feitelijke gezichtspunt aan toe dat een
reele integratie van West-Duitsland en
Oost-Duitsland door de toevloed van
Oostduitse werknemers een druk op
het loonniveau met zich zal brengen. Dit
maakt de noodzaak van een sterke monetaire politiek van de Bundesbank nog
minder klemmend.
259
Reactie van Bos
Bos heeft volkomen gelijk dat een
mogelijk antwoord op het Westduitse
agressieve beleid bestaat in een cooperatief optreden van een geihtegreerd
West-Europa. Uiteraard hopen wij ook
dat de andere landen voldoende economische en politieke macht kunnen ontwikkelen. Aan hoop gaat echter inzicht
vooraf. Wij krijgen de indrukdat Bos niet
erg kan geloven in kwade Westduitse
bedoelingen. Geven de uitspraken van
Kohl over de grens met Polen hem dan
niet te denken, zo vragen wij ons af? Of
ligt de geschiedenis al weer te ver achter ons?
Wij hebben al duidelijk gemaakt hoe
West-Duitsland als ‘first mover’ het eigen bedrijfsleven helpt aan een voorsprong in Oost-Europa. De problemen
die er in Oost-Europa zijn onderkennen
wij wel, maar die zijn geen belemmering
gebleken voor het Westduitse optreden. Per slot van rekening is thans in
Nederland sprake van een uitzonderlijk
hoge reele rente van ruim 8%.
Een en ander neemt niet weg dat een
verdere verf ijning van de analyse denkbaar is, waarbij meer aspecten van de
spelsituatie in beschouwing worden genomen. Er kan rekening worden gehouden met strategisch gedrag van de andere partijen, terwijl ook meer partijen
in ogenschouw kunnen worden genomen dan wij bij wijze van eerste opzet
hebben gedaan. Ook voor het aantal
perioden is een nadere, meer gedifferentieerde analyse denkbaar. Naar ons
oordeel zal echter de eerste periode
aanzienlijk korter zijn dan de tien jaren,
waarvan Bos spreekt. Het tempo van
verandering is hogerdan hij aanneemt.
De Westduitsers hebben ook in dit opzicht een voorsprong genomen, die alleen maar tenietgedaan kan worden
door het type discussie dat thans in
deze kolommen wordt gevoerd.
Besluit
Of men in West-Duitsland hogere inflatie moet verwachten of niet, is niet
duidelijk. Als er een monetaire unie
komt waarbij een Oost-mark evenveel
waard is als een D-mark, dan zal het
bedrijfsleven in de DDR heel slecht kunnen concurreren, zal er een ware uittocht van werknemers van de DDR naar
de Bondsrepubliek plaatsvinden, zal
niemand in de DDR willen investeren en
zal het spaargeld van de DDR veel
meer waard zijn dan vroeger. OostDuitsland wordt dan geplaagd door
hoge werkloosheid en West-Duitsland
door hoge inflatie. Men zou het huidige
gedrag van de Bundesbank dan kunnen verklaren als een poging de inflatie
260
zoveel mogelijk te beperken. Zo eenvoudig is het echter niet.
De president van de Bundesbank
heeft laten blijken een voorkeur te hebben voor een ruilvoet van een D-mark
tegen 5 a 10 Oost-marken. Het gevaar
van inflatie is dan veel minder groot,
terwijl de produktiecapaciteit van het
herenigd Duitsland aanzienlijk groter is.
Tegen die achtergrond is er geen enkele orthodoxe, apolitieke reden voor de
Bundesbank de rente te verhogen. Wel
is er een politieke reden. Door handig
gebruik te maken van de verplichtingen
die de rest van Europa in het kader van
het EMS op zich heeft genomen, kan
West-Duitsland de monetaire politiek
benutten voor het bewerkstelligen van
een voorsprong bij de exploitatie van
Oost-Europa. De andere landen kunnen tegenspel leveren door niet onder
alle omstandigheden de regels stringent te volgen of door te dreigen met
een minder slaafse strategie. Zodoende wordt echter de monetaire discipline
in West-Europa op het spel gezet. Ook
zo beschouwd wordt door de Westduitse monetaire autoriteiten met vuur gespeeld.
A. Heertje
F. van der Ploeg