Ga direct naar de content

De marktpositie van de openbare arbeidsbemiddeling

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 24 1990

De marktpositie van de
openbare arbeidsbemiddeling
In dit artikel beschrijven de auteurs aan de hand van een aantal indicatoren de
marktpositie van arbeidsbureaus. Het blijkt dat de arbeidsbureaus in de loop van de jaren
tachtig terreinverlies hebben geleden als intermediair op de arbeidsmarkt.

DRS. G.S.H. JANSSEN – DRS. M. WEGERIF*
Er is een duidelijke tendens in het politieke en maatschappelijke krachtenveld naareen verderedemonopolisering van
de openbare arbeidsbemiddeling. De WRR pleit er in zijn
eind 1987 verschenen rapport Activerend arbeidsmarktbeleidvoor om op korte termijn commercieel bemiddelingsinitiatief toe te staan. In overeenstemming daarmee wordt in de
nieuwe Arbeidsvoorzieningswet, die onlangs door de Tweede Kamer is aanvaard, het bestaande categorische verbod
op commercieel bemiddelingsinitiatief losgelaten en vervangen door een vergunningenstelsel.
De term demonopolisering suggereert dat de overheid
tot op heden met zijn arbeidsbemiddelingsapparaat de
arbeidsmarkt ook in feite goeddeels in handen heeft. Dat
beeld staat echter ver af van de werkelijkheid. Ook nu is
het bemiddelingsapparaat van de overheid slechts een van
de vele intermediairs op de arbeidsmarkt. Andere wervingskanalen zijn onder meer de personeelsadvertentie,
spontane sollicitaties, externe relaties van de werkgever en
het uitzendbureau. Arbeidsovereenkomsten kunnen dus
ook zonder de bemoeienis van derden tot stand komen.
Het toekomstige tripartite Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening (CBA) dat met de uitvoering van de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet wordt belast, zal een soepel vergunningenbeleid moeten voeren, wil het niet al gauw de verdenking op zich laden van ‘detournement de pouvoir’1.
Tegelijkertijd wordt, zowel binnen de Arbeidsvoorziening
als in politieke kring onderkend, dat een ‘redelijke’ marktpositie een randvoorwaarde is om de aan het CBA in de nieuwe
wet toegedachte taken naar behoren te kunnen uitvoeren.
Het zal tegen deze achtergrond geen verwondering
wekken dat er binnen (en buiten) de Arbeidsvoorzieningsorganisatie een groeiende interesse is voor de prestaties
van het uitvoerende apparaat, de marktpositie waar die in
uitmonden en voor het ontwikkelen en hanteren van indicatoren om die te meten.

Indicatoren
De ontwikkeling van de marktpositie van de arbeidsbureaus zullen wij beschrijven met behulp van drie indicatoren:
– marktbereik: het aantal aan een intermediair in een bepaalde periode toevertrouwde vacatures gedeeld door het
totaal aantal in die periode vrijgekomen vacatures;
84

— vervullingsquote: het aantal door een intermediair in een
bepaalde periode vervulde vacatures gedeeld door het
aan dat intermediair in die periode toevertrouwde aantal
vacatures;
– marktaandeel: het aantal door een intermediair in een
periode vervulde vacatures gedeeld door het totaal aantal in die periode vervulde vacatures.
Het marktbereik geeft een indicatie van de mate waarin
een intermediair wordt ingeschakeld bij de personeelsvoorziening. Opgemerkt hierbij dient te worden dat het marktbereik van alle intermediairs te zamen meer dan 100% kan
bedragen (namelijk 100% x het gemiddelde aantal ingeschakelde intermediairs van alle vacatures) en dat, indien
het gemiddelde aantal ingeschakelde intermediairs in de
loop van de tijd verandert, het marktbereik van een intermediair verandert zonder dat sprake hoeft te zijn van een
relatieve verbetering of verslechtering van de marktpositie
van het betreffende intermediair. Voor de vervullingsquote
geldt hetzelfde maar dan in omgekeerde richting.
Onder een vacature verstaan wij in dit artikel een openstaande betrekking waarvoor personeel wordt geworven
en waarbij externe bekendmaking plaatsvindt. Deze definitie impliceert dat de gehele uitzendmarkt (en dus ook het
openbare uitzendbureau, de stichting START) buiten beschouwing blijft en ook al die vacatures die intern worden
vervuld. Voor zover echter uitzendcontracten leiden tot een
vaste arbeidsovereenkomst, worden ze wel meegenomen.
Het begrip ‘bij het arbeidsbureau geregistreerd’ duidt op
een opdracht voor het arbeidsbureau of op het vervullen
van een intermediaire rol bij het zoeken van kandidaten om
te kunnen voorzien in een vacature. Registratie kan het
gevolg zijn van het al dan niet spontaan door de werkgever
melden van een vacature of kan voortvloeien uit (actieve)
acquisitie van het arbeidsbureau.

* De heer Janssen is thans werkzaam bij de Directie Planning,
Financien en Control van het Ministerie van Financier. De heer
Wegerif is verbonden aan de sector Onderzoek Arbeidsmarktvraagstukken van het Directoraat Generaal voor de Arbeidsvoorziening. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven. De auteurs
danken mevr. K. Pilgram en dr. ir. J.C. van Ours en drs. G.J.L
Snelting voor hun commentaar op een eerdere versie.
1. Vergelijk bij voorbeeld P.A. Heij.en J.W. van Ulden, Het paard
van Troje op de arbeidsmarkt, ESB, 9 november 1988.

Er is sprake van het Vervullen van een vacature door
het arbeidsbureau’ indien het arbeidsbureau met succes
een gericht contact heeft gelegd tussen een ingeschrevene
en een werkgever waarvan een vacature is geregistreerd.
De volgende bronnen bevatten relevante gegevens, die
wij nader in beschouwing hebben genomen: de vacatureenquete van het CBS2, de enquete Hoe werven bedrijven?3 (HWB) en (interne) gegevens van de arbeidsbureaus.
De vacature-enquete van het CBS geeft inzicht in het
aantal openstaande vacatures en het daarvan bij het arbeidsbureau geregistreerde aantal. Nadere analyse heeft
uitgewezen dat de duurverdeling van standcijfers van vacatures in de loop van de tijd niet constant is. Belangrijker
is nog dat de duurverdeling van de ‘bij het arbeidsbureau
geregistreerde vacatures’ niet overeenkomt met die van
het totaal aantal vacatures. De hierdoor noodzakelijke
omrekening van standcijfers naar stroomgrootheden heeft
plaats gevonden met behulp van een door Van Ours en
Hagens ontwikkelde berekeningswijze4. Bij deze berekeningen wordt rekening gehouden met de duurverdeling van
openstaan van de vacatures en wordt een tweedeling in
het vacaturebestand aangebracht, te weten ‘moeilijk1 en
‘eenvoudig’ te vervullen vacatures. Veronderstellingen bij
deze methode zijn een stationair vacaturebestand en afwezigheid van duur-afhankelijkheid tussen de vacatures.
De enquete Hoe werven bedrijven? verschaft direct
stroomcijfers over alle relevante grootheden.
Gegevens over het aantal door het arbeidsbureau geregistreerde en vervulde vacatures kunnen onder andere
worden ontleend aan het geautomatiseerde werkzoekenden-registratiesysteem van de arbeidsbureaus (ISVA). Nadere analyse wijst echter uit dat de betrouwbaarheid van
deze cijfers met name de laatste jaren zeer gering is. In dit
artikel worden dan ook alleen hieraan ontleende gegevens
over aantallen vervulde vacatures gebruikt voor de periode
1980 t/m 1983.

Marktbereik___________________
In tabel 1 zijn de resultaten bijeengebracht van de metingen van het marktbereik van de arbeidsbureaus door het
CBS sinds 1980 en door het Instituut voor Longitudinaal
Beleidsonderzoek (ILBO) sinds 1984.
Uit tabel 1 blijkt dat de schattingsresultaten in stroomgrootheden op basis van de CBS-enquete en die gebaseerd op
een directe meting bij de enquete Hoe werven bedrijven?
elkaar niet veel ontlopen. De uitkomsten van de CBS-enquete in standgrootheden liggen aanzienlijk hoger dan de resultaten gemeten in stroomgrootheden. Dat hangt samen met
het feit dat de vacatures die bij de arbeidsbureaus worden
aangemeld aanzienlijk langer openstaan dan gemiddeld.

Tabel 1. Marktbereik van de arbeidsbureaus, in %
Jaar
1980
1981
1982
1983
1984
1985
1986
1987
1988

CBS

CBS

standcijfer

stroomcijfer

63

43
32
27
37
36

52
45
39
41
43
33
36

ESB 24-1-1990

31
21
24

HWB

HWB

Figuur. Marktbereik en spanning op de arbeidsmarkt
marktbereik (%)

vacatures/100 werkl.

_

advertenties
_ arbeidsbureau

16
14

12
10

1980

1981

1982

1983

1984

1985

1986

1987

Bran: CBS, bewerkt m.b.v. methode Van Ours/Hagens.

Over de gehele periode bezien is sprake van een forse daling
van het marktbereik van de arbeidsbureaus.
Staat het arbeidsbureau daarin alleen of heeft een dergelijke daling zich ook voorgedaan bij een ander traditioneel belangrijk intermediair als de personeelsadvertentie?
Ter illustratie hiervan geeft de figuur een beeld van de
ontwikkeling van het bereik van het arbeidsbureau te zamen met die van de personeelsadvertenties.
Voor een beoordeling van de ontwikkeling van het marktbereik is het nuttig een onderscheid te maken tussen
algemene factoren die het marktbereik van alle intermediairs gezamenlijk be’i’nvloeden en specifieke factoren, die van
invloed zijn op het bereik van de diverse intermediairs
afzonderlijk.
Het marktbereik van alle intermediairs gezamenlijk vertoont in het algemeen een cyclisch verloop, samenhangend met de spanning op de arbeidsmarkt. Naarmate de
spanning op de arbeidsmarkt toeneemt, wordt het moeilijker om vacatures vervuld te krijgen en gaan arbeidsorganisaties ertoe over om, hetzij direct al, hetzij na uitblijven
van succes een tweede en eventueel een derde en vierde
wervingskanaal in te schakelen. Het gemiddeld aantal
ingeschakelde intermediairs varieert dus met de spanning
op de arbeidsmarkt. In de enquete Hoe werven bedrijven?
wordt het gemiddeld aantal ingeschakelde intermediairs
direct gemeten, zodat het mogelijk is de uitkomsten ten
aanzien het bereik voor veranderingen daarin te corrigeren
(zie tabel 1).
Tussen 1980 en 1982 daalde het marktbereik van beide
intermediairs, samenhangend met de sterk afnemende
spanning op de arbeidsmarkt. Als indicatie voor de spanning op de arbeidsmarkt hanteren we het aantal vacatures
per 100 werklozen. Na 1982 herstelde het marktbereik van
de personeelsadvertentie zich onder invloed van de geleidelijk terugkerende spanning op de arbeidsmarkt tot in
1986 het niveau van 1980 weer was bereikt.
Het marktbereik van het arbeidsbureau geeft na 1982 een
minder plausibel verloop te zien. In 1983 doet zich een
opmerkelijk herstel voor. In de jaren 1984 en 1985, waarin
op grand van de toeneming van het aantal vacatures per 100
werklozen toeneming naar het oude niveau verwacht mocht
worden, doet zich daarentegen juist een daling voor. De

gecorr.
2. De vacature-enquete van het CBS wordt vanaf 1980 jaarlijks
(m.u.v. 1985) door het CBS gehouden bij ruim 20.000 bedrijven
en instellingen. Het onderzoekstrekt zich uittot alle bedrijfstakken,
exclusief overheid, onderwijs, uitzend- en uitleenbedrijven en
33
31
27
21
19

33
33
27
25
26

sociale werkplaatsen.
3. Deze enquete wordt in opdracht van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, Directoraat Generaal voor de Arbeidsvoorziening, vanaf 1984 jaarlijks uitgevoerd door het Instituut
voor Longitudinaal BeleidsOnderzoek (ILBO), te Amsterdam.
4. J.C. van Ours en J.S. Hagens, Vacatures in beweging (een
verkennende analyse van de doorstroming in het vacaturebestand), OSA-werkdocument nr. W 35, mei 1987.

85

daling najanuari 1986 meet, zoals blijkt uit tabeM waarinook
urtkomsten worden gepresenteerd die zijn gecorrigeerd voor
veranderingen in het gemiddeld aantal ingeschakelde intermediairs, worden toegeschreven aan de algemene terugloop in het inschakelen van intermediairs.
Waar moet het opmerkelijke herstel van het marktbereik
van het arbeidsbureau in 1983 en de teleurstellende ontwikkeling in 1984 en 1985 aan worden toegeschreven?
Sluitende verklaringen daarvoor liggen helaas niet voor het
grijpen. Wel kan aan de ontwikkeling van de marktpositie
van de Arbeidsvoorziening enig relief worden gegeven
door deze te plaatsen tegen de achtergrond van enkele
belangrijke keerpunten in het beleid.
Relevant lijkt ten eerste de aankondiging in September
1983 door de Directeur-Generaal voor de Arbeidsvoorziening van de zogenoemde vraaggerichte benadering door
de arbeidsbureaus. Dat wil zeggen, dat de benadering van
werkgevers vanuit het arbeidsbureau, onder meer door
middel van bedrijfsbezoeken, een veel omvangrijker accent moest krijgen: “Een duidelijke prioriteit moet worden
gelegd bij het vergroten van de instroom van vacatures.
Het moet mogelijk zijn dat arbeidsbureaus zich ten doel
stellen in 1984 25% meer vacatures te verkrijgen dan in
1983hetgevalis”.
Wordt nu het verloop van het marktbereik bezien tegen
de achtergrond van deze beleidsombuiging, dan kan worden vastgesteld dat in het jaar, voorafgaande aan de
beleidsombuiging (1983), het aantal geregistreerde vacatures is gestegen met ruim 110%, waardoor het marktbereik toenam van 27% tot ruim 36%. In 1984 nam het aantal
geregistreerde vacatures verder toe met ruim 22% – de
doelstelling werd dus vrijwel gehaald – maar, omdat het
totaal aantal vacatures met hetzelfde percentage toenam,
bleef het marktbereik in 1984 vrijwel onveranderd.
In het daarop volgende jaar nam het aantal door de
arbeidsbureaus verkregen vacatures met circa 40% toe,
maar aangezien het totaal aantal vacatures met ongeveer
65% steeg, Hep het marktbereik niet onbelangrijk terug. Het
bovenstaande illustreert de enorme fluctuaties die op de
arbeidsmarkt kunnen optreden en die het formuleren van
taakstellingen ten aanzien van het absolute aantal te acquireren vacatures tot een hachelijke zaak maken. In een
aantrekkende markt kan dat ertoe leiden, dat er niet uitgehaald wordt wat er in zit, terwijl in een inkrimpende markt
onnodige frustraties worden opgeroepen.
De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat de beleidsombuiging naar een vraaggerichte benadering zijn doorwerking
in de organisatie en in de vacature-acquisitie heeft gehad
in die zin dat de werkgever als client sindsdien weer meer
aandacht krijgt van de arbeidsbureaus. De effecten daarvan op het marktbereik zijn echter niet te traceren, omdat
ze zijn overschaduwd door de enorme expansie van de
vraagsinds 1984.
Een tweede relevante factor betreft de gang van zaken
rond de wet Verplichte vacaturemelding. Na een lange
periode van voorbereiding is in de loop van 1983 de wet
Verplichte vacaturemelding door de Kamer aanvaard. Desondanks is vooralsnog afgezien van implementatie van
de wet in verband met uitvoeringsproblemen. Op het moment dat de wet werd aanvaard was het informatiesysteem
van de vraag (vacatures) bij de arbeidsbureaus nog niet
geautomatiseerd. Voorzien werd dat een verplichting van
de vacaturemelding een enorme administratieve belasting
zou gaan betekenen voor zowel het bedrijfsleven als de
arbeidsbureaus. Een extra belasting, die de dienstverlening door het arbeidsbureau aan het bedrijfsleven wellicht
eerder afbreuk zou kunnen doen dan ten goede zou komen.
Hoewel niet kwantificeerbaar lijkt het aannemelijk dat, als
gevolg van in de jaren zeventig in een groot aantal cao’s
opgenomen meldingsbepalingen (te zamen ongeveer de
86

helft van het aantal werknemers omvattende) en vooruitlopend op het wetsvoorstel Verplichte vacaturemelding, een
deel van de vacatures in de periode tot en met 1983 uitsluitend pro forma bij de arbeidsbureaus werd aangemeld.
Het besluit om vooralsnog af te zien van de ten uitvoerlegging van de wet Verplichte vacaturemelding, zou de
meldingsdiscipline – voor zover die niet vanuit een welbegrepen eigen belang plaatsvond – kunnen hebben aangetast. Met het gevolg dat het aantal pro forma aanmeldingen
vanaf 1984 geleidelijk is gaan teruglopen. Dit zou de daling
van het marktbereik in 1984 en 1985 naar ons oordeel
mede kunnen verklaren.

Vervullingsquote_________________
De vervullingsquote geeft een indicatie van de mate
waarin een intermediair erin slaagt de binnengekomen
vacatures te vervullen. De vervullingsquote is te zien als
de verbindende schakel (ook in rekenkundige zin) tussen
de begrippen marktbereik en marktaandeel: marktbereik x
vervullingsquote = marktaandeel. De vervullingsquote is
evenals het marktbereik afhankelijk van het gemiddeld
aantal ingeschakelde intermediairs per vacature.
label 2 laat zien dat de vervullingsquote van het arbeidsbureau in de jaren 1985 en 1986 op een stabiel niveau is
gebleven. De laatste jaren is sprake van een duidelijke
verbetering van het percentage vacatures dat door het
arbeidsbureau wordt vervuld.
Deze verbetering moet weliswaar ten dele worden toegeschreven aan een daling in het gemiddeld aantal ingeschakelde intermediairs per vacature sinds 1986, maar ook wanneer daarvoor wordt gecorrigeerd, resteert nog een stijging
van de vervullingsquote van 36% in 1986 tot 46% in 1988.
Toch verhoudt de vervullingsquote van het arbeidsbureau zich nog steeds ongunstig tot die van andere intermediairs, zoals uit tabel 2 blijkt. Met name bij de personeelsadvertenties ligt de vervullingsquote zeer hoog. Blijft overeind dat de vervullingsquote van het arbeidsbureau in de
jaren 1986 t/m 1988 aanzienlijk sneller is gestegen dan
gemiddeld. In samenhang met de daling van het marktbereik in diezelfde periode wijst dat op een meer selectieve
inschakeling van het arbeidsbureau bij de werving.
Vacatures worden steeds meer alleen dan aangemeld
bij het arbeidsbureau, wanneer de werkgever om hem
moverende redenen de intentie heeft van de diensten van
het arbeidsbureau gebruik te maken. Het element van
loonkostensubsidie of financiele steun bij scholing kan
daarbij uiteraard een rol spelen.

Marktaandeel__________________
Het marktaandeel van de arbeidsbureaus kan worden
bepaald door het aantal door de arbeidsbureaus vervulde
vacatures (plaatsingen) te relateren aan het totaal aantal
vervulde vacatures.
Tabel 2. Vervullingsquote personeelsadvertentie, arbeidsbureau en alle intermediairs te zamen (in procenten)

Jaar
1985
1986
1987
1988

Advertentie

88
81
83
85

Arbeidsbureau

37
36
55
63

Alle intermediairs

59
56
68
80

Tabe/3. Marktaandeel van net arbeidsbureau, in %a
Jaar

80 81 82 83 84 85 86 87 88

Marktaandeel

23 26 26 17 14 11 10 12 12

a. 1980 t/m 1983 op basis van ISVA-plaatsingsgegevens; 1984 t/m 1988 op

basis van de enqu&e Hoe wen/en bedrijven?.

label 3 geeft aan dat het marktaandeel van de arbeidsbureaus in de periode van 1982 t/m 1985 sterk is teruggelopen om vervolgens de laatste jaren redelijk stabiel te
blijven op een niveau van ongeveer 12%5.
De vraag dient zich aan of van een structurele daling van
het marktaandeel in de eerste helft van de jaren tachtig
sprake is geweest. Denkbaar is immers ook dat het marktaandeel in het verleden lager is geweest dan in het begin
van de jaren tachtig en dat het f luctueert al naar gelang de
ontwikkeling van de conjunctuur en de hoeveelheid beschikbare middelen voor arbeidsmarktbeleid die doorgaans toeneemt wanneer de werkloosheid oploopt.
Vergelijking met gegevens over de jaren vijftig en zestig
die betrekking hebben op de Industrie6 bevestigt het vermoeden, dat het marktaandeel van het arbeidsbureau conjunctuurgevoelig is. Ook in die jaren fluctueerde het marktaandeel sterk. Het bereikte een maximum in het recessiejaar 1958. Tevens blijkt dat het marktaandeel in de jaren
zestig niet hoger was dan thans. In 1988 was het marktaandeel van het arbeidsbureau in de Industrie evenals in
de jaren zestig circa 15% (zie tabel 4).
De verklaring voor het anticyclische verloop van het
marktaandeel van het arbeidsbureau moet ons inziens
worden gezocht in de mogelijkheden die het arbeidsbureau
heeftom in perioden van laagconjunctuuradditionele werkgelegenheid te creeren, bij voorbeeld in de bouw (aanvullende werken, later terugploegregelingen) en in de collectieve sector (tijdelijke arbeidsplaatsenregeling en werkgelegenheidsverruimende maatregelen) en daar geregistreerde werklozen te plaatsen.
In 1982 werden mede dankzij deze subsidie-instrumenten
circa 45.000 vacatures door het arbeidsbureau vervuld, terwijl de totale markt ineenschrompelde tot circa 175.000
vacatures (marktaandeel ruim 25%). In 1988 was het aantal
vervulde vacatures door het arbeidsbureau ruim verdubbeld,
maar het totale aantal vacatures was ruim verviervoudigd.
Dit betekende een halvering van het marktaandeel tot 12%.
Vanaf 1986 is volgens de metingen van het onderzoek
Hoe wen/en bedrijven? een licht herstel van het marktaandeel van de arbeidsbureaus opgetreden (zie tabel 3). Dat is
te danken aan de verbetering van de vervullingsquote, die
ruimschoots compensatie heeft geboden voor de verdere
daling van het marktbereik van 27% in 1986 tot 19% in 1988.
Aangrijpingspunt voor een verder herstel van het marktaandeel is naar ons oordeel de vervullingsquote. De vervullingsquote van het arbeidsbureau blijft zoals we hebben gezien
nog steeds achter bij die van de andere intermediairs. Wanneer de arbeidsbureaus erin slagen door een vlotte en
kwalitatief goede dienstverlening het percentage van de
aangemelde vacatures dat door hun toedoen wordt vervuld,

op te voeren, zal dat de animo om vacatures (opnieuw) aan
te melden ten goede komen. De dalende tendens van het
marktbereik zal daardoor op den duur worden omgebogen.
De subsidiemogelijkheden voor de arbeidsbureaus op het
gebied van plaatsingsbevordering en scholing zijn de laatste
jaren aanzienlijk verruimd. De arbeidsbureaus zullen het van
een goede benutting van die mogelijkheden moeten hebben;
door rechtstreekse ondersteuning van de bemiddeling, of als
eerst een voortraject moet worden doorlopen (scholing), door
te anticiperen op de te verwachten vacatures.

Besluit________________________
Gemeten aan de gehanteerde indicatoren (marktbereik,
vervullingsquote en marktaandeel) kan niet anders worden
geconcludeerd dan dat de arbeidsbureaus als intermediair
op de arbeidsmarkt in de loop van de jaren tachtig terreinverlies hebben geleden.Daarbij moet worden aangetekend dat
het marktaandeel in het begin van de jaren tachtig uitzonderlijk hoog was als gevolg van het geringe aantal bewegingen
op de totale markt en dat de cijfers over de jaren 1980 t/m
1983 niet al te betrouwbaar zijn. Het marktbereik was vermoedelijk geflatteerd door pro forma aanmeldingen van vacatures op grond van cao-bepalingen en anticipatie op de
wet verplichte vacaturemelding. Vanaf 1986 is een licht
herstel van het marktaandeel opgetreden dank zij een verbetering van de vervullingsquote. De na 1986 nog voortgaande daling van het marktbereik is daardoor ruimschoots gecompenseerd. Toch blijft de vervullingsquote van de arbeidsbureaus nog duidelijk achter bij die van andere intermediairs.
Getracht is in de afgelopen jaren het tij te keren door de
arbeidsbureaus taakstellingen op te leggen ten aanzien
van aantallen te acquireren vacatures, hetgeen zou moeten resulteren in een vergroting van het marktbereik en
daarmee het marktaandeel. Dat heeft niet het beoogde
resultaat opgeleverd (en misschien zelfs een averechts
effect gehad), omdat de arbeidsbureaus onvoldoende in
staat waren de geacquireerde vacatures adequaat te vervullen. Primair zal de aandacht moeten uitgaan naar een
verdere verbetering van de vervullingsquote. Dat betekent
dat de arbeidsbureaus potentiele kandidaten zorgvuldiger
zullen moeten screenen en voorselecteren alvorens tot
verwijzing over te gaan. Voorts dienen de subsidie-instrumenten ter bevordering van de scholing en plaatsing van
zwakke groepen zoveel mogelijk direct ter ondersteuning
van de bemiddeling te worden ingezet.
Een relativerende opmerking is ter afsluiting op zijn plaats.
Vergroting van het marktaandeel mag geen doel op zichzelf
worden voor de arbeidsvoorzieningsorganisatie. Een redelijke marktpositie is een randvoorwaarde, niet meer en niet
minder, om de eigenlijke doelstelling van het arbeidsvoorzieningsbeleid naderbij te brengen. En die is het bevorderen van
een doelmatige en rechtvaardige aansluiting van vraag en
aanbod op de arbeidsmarkt.

G.S.H. Janssen
M. Wegeiif
5. De laatste tijd zijn uit twee andere brpnnen schattingen van het
marktaandeel van de arbeidsbureaus in de publiciteit gekomen:

het Jaarverslag Arbeidsvoorziening ’88 noemt een marktaandeel

Tabel 4. Marktaandeel arbeidsbureaus naar bedrijfstak in
1988
Industrie

Bouw

Handel

horeca

15

20

Dienst- Kwartair
verlenend

10

Bron: Hoe werven bedrijven?, maart 1988-maart 1989.

ESB 24-1-1990

Totaal

van 21% in 1988, waarbij kan worden aangetekend dat de gepresenteerde cijfers uitsluitend een functie hebben in het kader van
de prestatiebeoordeling en niet pretenderen de werkelijkheid getrouw te beschrijven. Het Trendrapport Arbeidsmarkt 1989 van de
OSA noemt een marktaandeel van 4% in 1988. Hierbij kan worden

opgemerkt dat deze informatie is ontleend aan een enquete onder

12

werkzoekenden, waarbij alle (interne en externe) functiewisselin-

gen worden meegerekend.
6. W. van Voorden Institutionalisering en arbeidsmarktbeleid, dissertatie, Samsom Uitgeverij, Alphen aan den Rijn, 1975, biz. 127
en 128.

87

Auteurs