De economie van een
vergrijzende beroepsbevolking
Economische en medische ontwikkelingen en institutionele veranderingen hebben in de
westerse wereld geleid tot lagere geboorten- en sterftecijfers, met als gevolg een
vergrijzing van de bevolking. Deze vergrijzing zien we ook terug in de beroepsbevolking.
In dit artikel wordt ingegaan op de gevolgen die dit heeft op zowel nationaal als
bedrijfsniveau. De auteur constateert dat overheidsbeleid, personeelsbeleid en de
werking van de arbeidsmarkt in staat moeten worden geacht de te verwachten
problemen voor een groot deel op te vangen.
PROF. R.L. CLARK*
Vergrijzing
In alle landen van de ontwikkelde wereld is de bevolking
de laatste kwarteeuw aan het vergrijzen. Een maatstaf voor
de veroudering van de bevolking is de stijging van de mediane leeftijd. label 1 laat zien dat de mediane leeftijd van
de bevolking in ontwikkelde landen tussen 1950 en 1985
is gestegen van 28,2 naar 32,5 jaar. Verwacht wordt dat de
vergrijzing zich zal voortzetten; volgens de projectie zal de
mediane leeftijd in ontwikkelde landen verder stijgen tot
38,6 jaar in 2025. De laatste tijd is ook de bevolking van
ontwikkelingslanden begonnen te vergrijzen.
label 1 laat zien hoe de mediane leeftijd in enkele afzonderlijke landen is toegenomen. De cijfers tonen aan dat
de mediane leeftijd in Nederland tussen 1950 en 1985 ongeveer overeenkwam met het gemiddelde voor de ontwik-
kelde wereld: de verwachting is echter dat de mediane leeftijd in Nederland in de komende 40 jaar veel sneller zal stijgen, van ongeveer het gemiddelde van de ontwikkelde wereld in 1985 tot meer dan 7 jaar boven dat gemiddelde in
2025. Een andere aanwijzing dat de Nederlandse bevolking sterk vergrijst is dat het aandeel van 65-plussers in de
totale bevolking is gestegen van 7,7% in 1950 tot 11,8% in
1985. Volgens de projectie zal dit aandeel snel blijven stijgen en zal het in 2025 zijn opgelopen tot 22,2% van de totale bevolking1.
Bij het bespreken van de economische gevolgen van het
verouderen van de beroepsbevolking richt ik mij op drie
hoofdpunten. Eerst gaan we na welke factoren de leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking van een land bepalen.
Vervolgens trachten we de gevolgen van de vergrijzing van
de beroepsbevolking voor de nationale economie te achterhalen. Ten slotte bezien we hoe het vergrijzen van de
beroepsbevolking uitwerkt op het personeelsbeleid en de
arbeidskosten van afzonderlijke bedrijven.
Tabel 1. Mediane leeftijd van de bevolking
1950
Australia
Belgie
Canada
Denemarken
Frankrijk
Duitsland
Italie
Japan
Nederland
Zweden
Verenigd Koninkrijk
Verenigde Staten
Ontwikkelde landen
Ontwikkelingslanden
30,4
35,6
1970 1985 2000
2025
27,7
31,8
34,5
34,6
29,0
22,3
28,0
34,3
34,6
30,2
27,6
34,5
26,0
32,5
32,3
34,3
32,7
29,0
28,6
35,4
33,7
27,9
30,6
35,1
31,4
35,9
33,6
37,7
35,5
35,0
33,0
37,5
35,4
31,3
34,2
38,9
36,7
39,6
37,3
41,1
38,5
38,7
38,7
40,6
37,7
35,6
38,4
42,0
39,8
46,4
41,6
45,9
43,0
41,4
46,2
45,1
41,1
37,8
28,2
21,2
30,2
19,0
32,5
21,0
36,1
24,5
38,6
29,9
Bron: United Nations, World demographic estimates and projections, 19502025, United Nations, New York, 1988.
ESB 2-11-1988
Determinanten van de vergrijzing
De omvang en leeftijdsopbouw van een bevolking worden bepaald door vruchtbaarheid, sterftecijfer en migratieverhoudingen. De vruchtbaarheidsgraad naar leeftijd van
de bevolking is de belangrijkste factor voor de opbouw van
de totale bevolking. Hoe hoger de vruchtbaarheid, hoe groter de bevolking is en hoe sneller ze groeit. Een vruchtbare bevolking zal jong zijn, met een lagere gemiddelde leeftijd en een kleiner percentage in de oudste leeftijdsgroep.
Geringere vruchtbaarheid leidttot een kleinere, langzamer
groeiende bevolking. Een bevolking met geringe vruchtbaarheid bevat een groter percentage ouderen.
* De auteur is hoogleraar aan North Carolina State University te
Raleigh, North Carolina.
1. Alle bevolkingscijfers in dit artikel zijn ontleend aan informatie
in: United Nations, World demographic estimates and projections,
1950-2025, United Nations, New York, 1988.
1021
Een belangrijke conclusie van de wiskundige demografie is dat er een nauw verband bestaat tussen de groeivoet
en de leeftijdsopbouw van een volk. Vergrijzing van de bevolking en afnemende bevolkingsgroei houden verband
met elkaar. Bij het beoordelen van de kosten en opbrengsten van verschillende leeftijdsstructuren moet dat verband
voortdurend in het oog worden gehouden.
Er bestaat een direct verband tussen de omvang en leeftijdsopbouw van de bevolking en de sterftecijfers naar leeftijd. Het is duidelijk dat afnemende sterfte de omvang van
elke bevolking doettoenemen, maar hoe afnemende sterfte uitwerkt op de leeftijdsopbouw van de bevolking hangt
ervan af welke bevolkingsgroep aan het inkrimpen is. Vermindering van de zuigelingensterfte zal bij voorbeeld net
als verhoogde vruchtbaarheid het vergrijzen van de bevolking afremmen, terwijl minder sterfte onder de oudste leeftijdsgroepen uiteraard de vergrijzing zal stimuleren. In ontwikkelde landen is de vermindering van de sterfte in de afgelopen jaren voor een groot deel bij de oudere leeftijdsgroepen tot stand gebracht, en nun verhoogde levenskansen hebben bijgedragen tot de vergrijzing van de bevolking. In ontwikkelingslanden zien we juist vaak een afname van de zuigelingensterfte, waardoor de vergrijzing juist
wordt afgeremd.
Een positief immigratiesaldo doetde bevolking groeien,
terwijl een emigratiesaldo de bevolking doet krimpen. De
uitwerking van immigratie op de leeftijdsopbouw van de bevolking hangt af van de leeftijd van de immigranten en van
hun vruchtbaarheids- en sterftecijfers. De invloed van migratie op de nationale bevolking hangt af van de omvang
van de jaarlijkse migratie in verhouding tot de eigen bevolking. Op lange termijn kan migratie slechts effect hebben
op de leeftijdsopbouw van de bevolking als het niet om een
eenmalige gebeurtenis gaat maar om een verschijnsel van
lange duur.
De vergrijzing van de bevolking van de ontwikkelde landen komt voort uit de afnemende vruchtbaarheid in die landen en de hogere levensverwachting op hoge leeftijd. Economische en demografische analyses hebben aan het licht
gebracht dat er een nauw verband bestaat tussen die demografische factoren en het proces van economische ontwikkeling. Stijging van het reele inkomen, veranderingen in
de economische structuur als gevolg van ontwikkeling en
veranderingen van maatschappelijke instituties scheppen
samen een omgeving waarin zowel vruchtbaarheid als
sterfte verminderen. Wanneer de economische ontwikkeling in de derde wereld sneller zal gaan, zal de bevolking
ook daar met vergrijzing te maken krijgen.
Vergrijzing van de beroepsbevolking
Brengt vergrijzing van de bevolking altijd vergrijzing van
de beroepsbevolking met zich mee? Veroudering van de
bevolking van een land houdt in dat ook de potentiele beroepsbevolking gemiddeld ouder wordt. Niet alle mensen
in de actieve leeftijd wensen evenwel tot de beroepsbevolking toe te treden. De leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking hangt daarom niet alleen af van de leeftijdsopbouw
van de bevolking maar ook van de participatiegraden van
de verschillende leeftijdsgroepen2.
De vergrijzing van de beroepsbevolking kan worden afgezwakt doordat oudere personen minder actief zijn op de
arbeidsmarkt. In de gehele ontwikkelde wereld zijn de deelnemingspercentages in de 20ste eeuw omlaaggegaan. label 2 toont de deelnemingspercentages voor mannen van
65 jaar en ouder in enkele ontwikkelde landen. Het percentage oudere mannen in de beroepsbevolking verschilt van
land tot land, maar is overal sterk gedaald tussen 1950 en
1985. In Nederland is de deelneming van mannen van 65
jaar en ouder gedaald van 31,5% in 1950 naar 4,2% in
1985. Die verminderde deelneming van oudere mensen in
1022
label 2. Deelneming van mannen van 65 jaar en ouder in
de arbeidsmarkt, in %
1950
Australie
Belgie
Canada
Denemarken
Frankrijk
Duitsland
Italie
Japan
Nederland
Zweden
Verenigd Koninkrijk
Verenigde Staten
1960
1970
1980
1985
32,7
19,4
40,9
28,2
9,4
30,4
32,4
26,1
21,4
27,5
54,5
20,4
27,7
26,6
33,9
21,8
6,2
21,7
26,9
15,0
16,7
14,5
54,5
11,4
19,0
18,8
25,5
13,5
4,6
14,6
15,3
6,0
4,9
7,5
45,8
4,5
10,3
11,0
19,1
12,7
4,4
13,8
14,2
5,6
4,7
6,8
42,7
4,2
9,7
10,6
18,2
38,0
37,2
27,5
46,6
54,5
31,5
36,4
34,4
45,0
Bron: United Nations, World demographic estimates and projections, 19502025, United Nations, New York, 1988.
de beroepsbevolking heeft het aantal bejaarde werknemers doen afnemen.
Doordat het aandeel van oudere mannen in de beroepsbevolking afneemt heeft de toeneming van hun aandeel in
de totale bevolking minder effect. Vandaar dat de beroepsbevolking in de landen van de tabel over het algemeen minder snel is vergrijsd dan de totale bevolking. Of men besluit
met pensioen te gaan hangt ervan af of er pensioen beschikbaar is, hoe hoog de loonvoet is, welk beleid het bedrijfsleven en de regering voeren met betrekking tot verplichte pensionering, en hoe men zelf tegenover de pensionering staat. De stijging van het werkelijke inkomen en
het pensioenbeleid dat de regeringen zijn gaan voeren
houden verband met de ontwikkeling van de economie. De
factoren die tot de vergrijzing van de bevolking hebben geleid liggen veelal ook ten grondslag aan de verkleining van
het percentage oudere mensen dat deel blijft uitmaken van
de beroepsbevolking.
Zelfs als de meeste oudere potentiele werknemers besluiten met pensioen te gaan kan de beroepsbevolking vergrijzen, namelijk als het aantal jonge werknemers in de
leeftijd van 20 tot 29 jaar afneemt en tegelijk het aantal
werknemers tussen 45 en 64 jaar toeneemt. Veroudering
van de beroepsbevolking tussen 20 en 64 jaar kan belangrijke economische consequenties hebben. In de meeste
ontwikkelde landen is het percentage vrouwen tussen de
20 en 54 jaar in de beroepsbevolking sterk toegenomen.
Deze ontwikkeling is een rem geweest op de vergrijzing
van de beroepsbevolking. Zo is in Nederland het deelnemingspercentage van vrouwen tussen de 30 en 45 jaar in
de periode van 1950 tot 1985 gestegen van ongeveer 20%
tot 40%, dus ten naaste bij verdubbeld. In de Verenigde
Staten is het deelnemingspercentage van vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep gestegen van ongeveer 35% tot 65%.
Al met al kan men stellen dat Veroudering van de bevolking in elk geval ook tot vergrijzing van de potentiele beroepsbevolking leidt. Of de actieve beroepsbevolking ook
vergrijst hangt ervan af hoe sterk de deelnemingspercentages naar leeftijd en geslacht veranderen. In de afgelopen
20 jaar hebben de stijgende deelneming van jonge vrouwen en de afnemende deelneming van mannen op leeftijd
de invloed van bevolkingsvergrijzing op de leeftijdsopbouw
van de beroepsbevolking sterk verminderd. Deze veranderingen kwamen voort uit de veranderde economische omstandigheden en uit maatregelen van de overheid om oudere mensen tot vervroegde uittreding te bewegen.
2. Dit onderscheid wordt belicht in: S. Cantrell en R. Clark, Individual mobility, population growth and labor force participation, Demography, nr. 19, 1987, biz. 147-160.
Verdere verlaging van het deelnemingspercentage van
ouderen in de beroepsbevolking zal nog maar een geringe
uitwerking hebben op de leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking, omdat er in Nederland en de meeste andere ontwikkelde landen nog maar een klein percentage ouderen
aan het arbeidsproces deelneemt. Bovendien is het eerder
te verwachten dat de pensioengerechtigde leeftijd in de
toekomst zal stijgen, om regelingen als de AOW betaalbaar
te houden. Het valt te verwachten dat als gevolg hiervan
de beroepsbevolking in de nabije toekomst zal verouderen.
Het is dus van belang de economische gevolgen van een
vergrijzing van de beroepsbevolking onder ogen te zien.
Economische gevolgen
De economische gevolgen van de vergrijzing van de beroepsbevolking zijn te bepalen doorte kijken naar de effecten van vergrijzing voor een individu, naar de mate waarin
sprake is van vergrijzing en naar synergetische effecten
waardoorde totale uitwerking op de economie de som van
individuele effecten te boven gaat. We zullen eerst bekijken welke economische veranderingen zich tijdens het
werkzame leven van de enkeling voordoen, om vervolgens
in te gaan op het totale effect van de vergrijzing van de beroepsbevolking.
De vergrijzing van het individu
Bij het ouder worden doorlopen individuen een reeks
persoonlijke en economische levensstadia. De produktiviteit, het vermogen om inkomen te verwerven en de economische werkkracht veranderen tijdens de loopbaan. In de
eerste jaren van hun werkzame leven wisselen mensen vaker van baan om een betrekking te vinden die bij hun vaardigheden en voorkeuren past. Mensen willen een bepaalde functie alleen voor langere tijd vervullen wanneer die
functie wat eisen en beloning betreft overeenkomt met hun
capaciteiten. In die eerste periode hebben jonge werknemers meer de neiging om van werkgever te veranderen.
Die veranderingen kosten hun betrekkelijk weinig, omdat
ze zelf nog niet veel in hun baantjes hebben gestoken. Wel
jaagt een groot verloop onder het personeel de onderneming op kosten.
Belangrijke oorzaken van de hoge jeugdwerkloosheid
zijn behalve dat het zo moeilijk is een eerste baantje te vinden, ook de frequente functiewisselingen van jongeren. Die
flexibiliteit heeft overigens wel weer als gevolg dat jeugdwerkloosheid vaak minder langdurig is dan werkloosheid
onder ouderen. De jeugdwerkloosheid is een van de oorzaken van de omvangrijke overheidsuitgaven aan sociale
zekerheid.
Tijdens de eerste jaren van deelneming aan het arbeidsproces investeren werknemers veel menselijk kapitaal
door vaardigheden te verwerven die bij hun werk te pas komen. Door de vergroting van menselijk kapitaal stijgen hun
produktiviteit en hun verdiensten. In hun jeugd kunnen
werknemers gemakkelijk inspelen op veranderingen in de
technologie doordat ze hun tijd besteden aan het aanleren
van de nieuwe technologie in plaats van aan het leren van
oude produktieprocessen.
Met het vorderen van de leeftijd nemen vaardigheden,
produktiviteit, verantwoordelijkheden en verdiensten in het
algemeen toe. De netto investering in nieuwe vaardigheden neemt af met de leeftijd, evenals de bereidheid om van
baan te veranderen of te verhuizen omwille van een nieuwe taak. Met het toenemen van de leeftijd moet er meer
worden afgeschreven op de vaardigheden. Ten slotte kan
de netto waarde van een werker afnemen. Dat gebeurt
vooral in banen waar lichamelijke kracht en handigheid van
belang zijn. Oudere werknemers kunnen die achteruitgang
ESB 2-11-1988
soms goedmaken door minder ziekteverzuim, een betere
arbeidsmoraal, meer aandacht voor hun taak en grotere
trouw aan de onderneming.
Overal ter wereld zijn beloningsstelsels in zwang die berusten op het aantal dienstjaren. Zulke beloningsstelsels
houden in dat de relatieve kosten per eenheid produkt van
oudere werknemers hoger zijn dan die van jongere werknemers, tenzij de oudere werknemers produktiever zijn dan
de jongere. Het is goed dat nog eens duidelijk te stellen.
Bij loonstelsels naar leeftijd moeten oudere werknemers
produktiever zijn dan jongeren om met hen te kunnen concurreren.
In het algemeen investeren oudere werknemers minder
in de verwerving van nieuwe vaardigheden dan jongere.
Dat betekent dat oudere werknemers wellicht meer moeite hebben om zich aan veranderingen in de produktietechniek of aan een nieuwe technologie aan te passen. In veel
gevallen hebben die waarneembare nadelen van oudere
werknemers ondernemingen en overheden aanleiding gegeven tot een beleid gericht op vervroegde pensionering.
Macro-economische gevolgen
Hoe het verouderen van de beroepsbevolking uitwerkt
op de algehele arbeidsproduktiviteit hangt af van verscheidene factoren. Zoals hierboven is aangegeven neemt de
produktiviteit van een individu gedurende een groot deel
van zijn werkzame leven toe, totdat hij de top bereikt en het
verval inzet. Enige veroudering van de beroepsbevolking
zal daarom gepaard gaan met stijging van de produktiviteit. Op de lange duur zal evenwel het toenemen van het
aantal werknemers in de oudere leeftijdsgroepen waarschijnlijk tot verlaging van de gemiddelde produktiviteit leiden. Hoe groot deze produktiviteitseffecten zijn zal van de
industriele opbouw van de economie afhangen.
In het algemeen wordt veroudering in verband gebracht
met lichamelijk verval, zodat het werk dat een maximum
aan lichamelijke inspanning vereist het meest te leiden
heeft van de vergrijzing van de beroepsbevolking. Welk
verband er bestaat tussen geestelijke bekwaamheid en
creativiteit en het verouderingsproces is minder duidelijk.
Op bepaalde gebieden komt de creativiteit pas laat op gang
en worden de belangrijke prestaties pas laat geleverd, terwijl in andere vakgebieden de belangrijke doorbraken
meestal op rekening komen van jonge mensen.
Oudere beroepsbevolkingen kunnen meestal minder
gemakkelijk inspelen op economische veranderingen. Het
gaat daarbij om het ontwikkelen van nieuwe produkten en
het voortbrengen van bestaande produkten met nieuwe
technieken. Oudere werknemers zijn meer aan hun huidige betrekking gebonden wegens hun specifieke vaardigheden, omdat ze een contract hebben dat is gebaseerd op
uitgestelde beloning, met het oog op hun status of positie
in de bestaande hierarchic, en wegens hun gevoel van
trouw aan de zaak waar ze werken. Oudere werknemers
zijn minder geneigd om over te stappen van stagnerende
naar expansieve bedrijven. Een jongere beroepsbevolking
is daarom beter in staat in te spelen op veranderende patronen van economische groei. Kortom, oudere mensen
hebben duidelijk andere bekwaamheden dan jongere.
Maar de verschillen hoeven niet allemaal negatieve economische gevolgen te hebben.
Het verouderen van de totale bevolking kan indirect van
invloed zijn op de beroepsbevolking doordat het de kosten
van bepaalde overheidsvoorzieningen doet oplopen. Als er
door de groei van de bejaarde bevolkingsgroepen meer
moet worden uitgegeven aan sociale zekerheid en gezondheidszorg, dan moet ook de belastingopbrengst omhoog.
Als de overheid haar inkomsten met name haalt uit inkomstenbelastingen stijgen de kosten van de produktiefactor
arbeid, hetgeen leidt tot substitutie van kapitaal voor arbeid. Het is mogelijk de hogere kosten van voorzieningen
1023
voor een groeiende bejaarde bevolkingsgroep op te vangen door vermindering van het aantal kinderen, waardoor
de vraag naar overheidsvoorzieningen voor jonge afhankelijke persorcen zou verminderen. Deze macro-economische gevolgen van de vergrijzing van de bevolking zijn gedetailleerd onderzocht door Clark en Spengler3.
De micro-economische gevolgen __
__
Bedrijven nemen werknemers in dienst uit het bestand
aan kandidaten dat op een bepaalde arbeidsmarkt voorhanden is. Naarmate de nationale beroepsbevolking veroudert krijgen bedrijven te maken met vergrijzing van de in
aanmerking komende werknemers. Door het vergrijzen
van de nationale beroepsbevolking komen er minder jonge nieuwkomers op de arbeidsmarkt op zoek naar nun eerste betrekking. Daardoor zou verhoudingsgewijs de prijs
van jonge werknemers moeten stijgen. Tegelijkertijd neemt
het aantal oudere werknemers toe, waardoor hun marktloon de neiging heeft te zakken. Daardoor kunnen bedrijven zich genoodzaakt zien hun personeelsbeleid wat betreft aannemen, bevorderen, belonen en pensioneren te
herzien. In deze paragraaf wordt ingegaan op de factoren
die leeftijdsopbouw van het personeelsbestand van een
onderneming bepalen, en op de mate waarin de leeftijdsopbouw afhangt van het personeelsbeleid van het bedrijf
enerzijds en van de nationale economische en demografische omstandigheden anderzijds.
Determinanten van de leeftijdsopbouw
De leeftijdsopbouw van het personeelsbestand van een
onderneming wordt bepaald door de oorspronkelijke leeftijdsopbouw, de netto groeivoet van de beroepsbevolking
en de personeelsmutaties per leeftijdsgroep. De personeelsmutaties worden bepaald door het personeelsbeleid,
dat op zijn beurt weer wordt bemvloed door de economische omstandigheden. Aangezien de arbeidskosten en de
produktiviteit een functie zijn van de ervaring van de werknemer, staan ondernemingen niet onverschillig tegenover
de leeftijdsopbouw van hun personeelsbestand. Daarom
moeten zij vaststellen wat de optimale omvang en leeftijdsopbouw van hun personeelsbestand is4.
De leeftijdsopbouw van het personeelsbestand van een
bedrijf wordt in principe bepaald door dezelfde factoren als
de leeftijdsopbouw van de landsbevolking. Het aannemen
van jonge werknemers is te vergelijken met geboorten in
een bevolking. Pensionering, hoewel niet noodzakelijkerwijs even definitief als sterven, betekent het verlaten van
het bestand op gevorderde leeftijd. Vertrek en aannemen
op andere leeftijden spelen een rol die te vergelijken is met
die van migratie bij de bevolking. Aan de hand van een
theoretisch model op die grondslag kunnen we het effect
van alternatieve vormen van personeelsbeleid op de leeftijdsopbouw van afzonderlijke personeelsbestanden illustreren.
In de meeste landen volgt men bij het in dienst nemen
van industrieel personeel de lijn dat een betrekkelijk hoog
percentage nieuwe werknemers wordt aangenomen op het
laagste niveau, waarbij de al aanwezige werknemers worden gepromoveerd om open plaatsen op hogere niveaus
te bezetten. In zo’n stelsel heeft een snel groeiend bedrijf
een jong personeelsbestand, terwijl een langzamer groeiende onderneming een groter percentage oudere werknemers in haar bestand zal hebben. Tot op zekere hoogte
kan dat effect worden afgezwakt door het pensioenbeleid
zodanig te veranderen, dat de overgangspercentages voor
oudere werknemers worden verhoogd, bij voorbeeld door
hogere uittredingspercentages van werknemers van middelbare leeftijd.
1024
Net als bij de landsbevolking houdt de groeivoet van de
beroepsbevolking nauw verband met de leeftijdsopbouw
van het personeelsbestand. Een onderneming heeft echter meer greep op de percentages van in- en uittreding dan
de landsoverheid. Door het personeelsbeleid en daarmee
de overgangspercentages te wijzigen kan de onderneming
de leeftijdsopbouw van haar personeelsbestand naar wens
veranderen.
Als de werkgelegenheidsgroei afneemt heeft dat ook invloed op de mate van doorstroming naar hogere posities
binnen de personeelshierarchie. Bij een verouderende beroepsbevolking zijn er naar verhouding meer werknemers
met veel dienstjaren en minder met een gering aantal
dienstjaren. Er is minder kans op bevordering en er zijn
meer gegadigden voor elke open plaats. Als een baan weinig kans op promotie biedt doet dat afbreuk aan de waarde van die baan in de ogen van de werknemers, en dat kan
aanleiding geven tot meer verloop.
De optimale leeftijdsopbouw
De economische theorie stelt dat ondernemingen ernaar
streven een gewenste produktie te leveren tegen de geringst mogelijke kosten. Beslissingen over de produktie
worden genomen op grond van de bestaande technologic,
eventuele restricties van overheidswege, de relatieve produktiviteit van de benodigde inputs en de prijs van de input. Als de jonge werknemers de oudere niet ten voile kunnen vervangen, kan men de werknemers van verschillende leeftijd voorstellen als verschillende inputs in het produktieproces. Oudere werknemers hebben bij voorbeeld
meer ervaring met en kennis van de produktietechnologie
en kunnen dienst doen als opzichters en opleiders van jonge werknemers. Dejongere werknemers zijn misschien beter in het verrichten van bepaalde taken aan de lopende
band, of andere produktietaken. Wegens deze verschillen
in vaardigheid zullen ondernemingen graag zowel jonge
als oude werknemers in dienst hebben. Het optimale aantal jonge en oude werknemers hangt af van hun relatieve
kosten en produktiviteit.
Stel, een bedrijf maakt een produkt waarnaar de vraag
door de tijd constant is en dat bedrijf heeft te maken met
constante relatieve prijzen voor jonge en oude werknemers. Dan moet dat bedrijf zelf de omvang en de leeftijdsopbouw van zijn personeelsbestand kunnen bepalen. Om
de gewenste leeftijdsopbouw van het personeelsbestand
te bereiken zal het bedrijf een passend belonings- en personeelsbeleid moeten voeren. Dat beleid kan het aannemen van nieuw personeel op het aanvangsniveau omvatten, en een stelsel van salarissen, pensioenen en andere
oudedagsregelingen op basis van dienstjaren. Het beleid
op het gebied van aannemen, ontslaan en pensionering
kan uiteraard onderhevig zijn aan overheidsregelingen.
Kortom, het personeelsbeleid van het bedrijf is erop gericht
een personeelsbestand op te bouwen dat het bedrijf in
staat stelt de vastgestelde produktie te leveren tegen de
laagste kostprijs.
Als er eenmaal een leeftijdsopbouw is bereikt die overeenkomt met een evenwicht op lange termijn, hoe kunnen
ondernemingen dan inspelen op veranderingen in de economische en demografische omstandigheden? Laten we
aannemen dat het bedrijf dat we net hebben bekeken te
maken krijgt met een tijdelijke vermindering in de vraag
naar haar produkt, die naar verwachting vijf jaar zal duren.
De bedrijfsleiding komt tot het besluit de omvang van het
3. R. Clark en J. Spengler, The economics of individual and population aging, Cambridge University Press, New York, 1980.
4. De verhouding tussen het personeelsbeleid van een onderneming en de leeftijdsopbouw van een beroepsbevolking wordt behandeld in: R. Clark en S. Cantrell, Personnel policies and the age
structure of an occupation, Population research and policy review,
nr. 5, 1986, biz. 64-82.
personeelsbestand gedurende die tijd met 10% te verminderen; men voorziet evenwel dat na die vijf jaar de vraag
op het vroegere peil zal terugkeren. Tegen die tijd zal de
onderneming opnieuw een personeelsbestand willen hebben van de oorspronkelijke omvang en leeftijdsopbouw.
Het bedrijf kan kiezen uit verscheidene typen personeelsbeleid om de gewenste grootte te bereiken: geen jonge werknemers meer aannemen, oude werknemers dwingen met pensioen te gaan, of de netto uittredingspercentages door de hele leeftijdsopbouw heen vergroten. Hoewel elk van deze methoden tot het gewenste aantal werknemers zou leiden, zijn de leeftijdspatronen die ze opleveren zeer verschillend. Daarom moeten ondernemingen die
zich geplaatst zien voor tijdelijke vermindering van de
vraag naar hun produkten, zich niet alleen afvragen hoe zij
de omvang van hun personeelsbestand kunnen bemvloeden, maar ook hoe het beleid dat zij voeren zal uitwerken
op de huidige en toekomstige leeftijdsopbouw van het personeelsbestand. Zo kan een onderneming die lange tijd
geen jonge werknemers meer aanwerft in de toekomst voor
moeilijkheden komen te staan bij het uitbreiden van de
werkgelegenheid, als er betrekkelijk weinig werknemers
tussen de 30 en 40 zijn overgebleven om de nieuwkomers
in de werkwijze van het bedrijf in te wijden5.
Het vergrijzen van de totale bevolking en daarmee ook
van de landelijke beroepsbevolking zal van invloed zijn op
het optimale personeelsbestand van een firma door de gewijzigde verhouding tussen aanbod en prijs van oude en
jonge werknemers. Door het verouderen van de bevolking
zullen er minder jonge nieuwkomers zijn op de arbeidsmarkt. Het loon van die jonge werknemers zal dan stijgen
in vergelijking met dat van de oudere werknemers, waarvan het aanbod dan ruimer is. Als gevolg van die veranderingen in de prijsverhouding zullen ondernemingen de gewenste leeftijdsopbouw van hun personeelsbestand zo
herzien dat er meer oudere werknemers in worden opgenomen.
In de Verenigde Staten doen zich belangrijke veranderingen voor in industrieen die van oudsher vooral op jongeren steunden. Een opmerkelijk voorbeeld is de fast-food
sector. Veel van de grootste ondernemingen in deze sector hebben gereageerd op de afname van het aanbod van
jongeren door het bieden van loonsverhogingen en secundaire arbeidsvoorwaarden zoals betaalde scholing. Bovendien hebben ze oudere, gepensioneerde werknemers direct opgeroepen te solliciteren. De schaarste aan jongeren
leidt dus tot hogere jeugdlonen en als gevolg daarvan tot
substitutie van ouderen voor jongeren.
Met het oog op de veroudering van de beroepsbevolking
trachten ondernemingen meer van hun oude werknemers
te behouden of oudere sollicitanten aan te nemen. Dat gaat
in tegen de in de inleiding van dit artikel beschreven tendens van de laatste jaren om mensen vervroegd met pensioen te sturen. In de ontwikkelde landen zijn de oudere
werkkrachten zich, in het licht van het overheids- en ondernemingsbeleid ten gunste van vervroegd pensioen, minder
druk gaan maken. In de toekomst zouden zowel de nationale overheden als individuele ondernemingen wel eens
kunnen merken dat het in hun belang is om meer ouderen
te bewegen in de beroepsbevolking te blijven.
reikt als de bevolkingsgroei het nulpunt nadert. Maar als de
vruchtbaarheid zo laag is dat de bevolking in absolute cijfers daalt, dan kan zeer ernstige vergrijzing het gevolg zijn.
Daling van de bevolkingsomvang gepaard met snelle veroudering van de bevolking kan zeer zeker economisch verval inluiden. Sommige Westeuropese landen zien zich geplaatst voor een in absolute zin dalende bevolkingsomvang. In hoeverre vertraagde bevolkingsgroei gepaard
gaat met veroudering van de beroepsbevolking hangt af
van het pensioen- en personeelsbeleid van de overheid en
het bedrijfsleven, waarmee immers invloed kan worden uitgeoefend op de graad van deelneming in het arbeidsbestel. De afgelopen twintig jaar is het verouderen van de beroepsbevolking tegengegaan door een nationaal pensioenbeleid dat oudere werknemers motiveerde uit te treden.
Doordat oudere werknemers ertoe gebracht werden met
pensioen te gaan is de beroepsbevolking niet zo snel verouderd als het geval zou zijn geweest bij gelijkblijvende
deelnemingspercentages.
Wanneer de bevolking in de toekomst blijft vergrijzen
zullen de regeringen merken dat het beleid van vervroegd
pensioen steeds duurder wordt. Zullen de regeringen van
de ontwikkelde landen dan een beleid gaan voeren ter verhoging van de leeftijd waarop men voor sociale zekerheid
in aanmerking komt? Zo’n beleidsombuiging zou het voor
oudere werknemers minder aantrekkelijk maken om met
pensioen te gaan, zodat een groter percentage deel van
de beroepsbevolking zou blijven uitmaken. Andere overheidsmaatregelen, zoals het beperken of afschaffen van
verplicht pensioen, het toekennen van subsidies aan ondernemingen die oudere werknemers in dienst nemen, en
plafonds stellen aan de bedrijfspensioenen voor mensen
die met vut gaan, zouden het de ondernemingen moeilijk
maken oudere werkgevers tot uittreden te dwingen.
Zulke bepalingen leggen beperkingen op aan het personeelsbeleid waarmee ondernemingen het door hen gewenste personeelsbestand opbouwen, en zal het personeelsbestand verder doen vergrijzen. Zodoende kan een beleid
dat voordelig is voor een overheid die moet proberen de inkomensoverdracht aan bejaarden te bekostigen, negatief
uitwerken voor afzonderlijke ondernemingen. Uiteraard
zullen er oude mensen zijn die graag vervroegd met pensioen gaan; die mensen worden benadeeld door overheidsregelingen die erop uit zijn de mensen langer te laten
werken.
Samengevat komt het erop neer dat de beroepsbevolking veroudert doordat de totale bevolking veroudert; de
mate waarin dat gebeurt kan worden beTnvloed door het
overheids- en ondernemingsbeleid en door veranderende
economische omstandigheden. Om de economische gevolgen van de veroudering van de beroepsbevolking vast
te stellen moeten we de oorzaken van de veroudering onderzoeken. In de meeste gevallen hoeft matige veroudering van de landelijke beroepsbevolking en van het personeelsbestand van ondernemingen de produktiviteit van de
arbeid niet in belangrijke mate te verminderen, noch de arbeidskostente verhogen. In markteconomiee’n kunnen zich
aanpassingen voordoen in het stelsel van beloning en produktie die leiden tot gematigde negatieve effecten van de
veroudering van de beroepsbevolking.
Robert L. Clark
Effecten van vergrijzing
De vergrijzing van de bevolking heeft zowel positieve als
negatieve gevolgen voor de economische welvaart van
een volk. Op grond van huidig onderzoek meen ik dat een
oudere bevolking niet noodzakelijkerwijs per saldo een lager inkomen per hoofd hoeft te hebben. Het is eigenlijk ZQ
dat het laagste percentage van afhankelijkheid wordt be-
ESB 2-11-1988
5. Dit probleem wordt behandeld in: Cantrell en Clark, Individual
mobility, population growth and labor force participation, 1986, en
in: S. Cantrell en R. Clark, Retirement policies and promotional
prospects, The Gerontologist, nr. 20, 1980, biz. 575-580.
1025