Instabiliteit
Sinds het midden van de jaren zeventig is de financiële bovenbouw van
de westerse economie veel sneller
gaan groeien dan haar materiële onderbouw. Aangezien geld, kapitaal en beleggingspapier mobieler en elastischer
zijn dan produktiefactoren en goederen
in de reële sfeer is ook de instabiliteit
van het systeem als geheel toegenomen. In deze toenemende financiarisering van de internationale economie kan
men twee fasen onderscheiden, namelijk de OPEC-fase en de fase van de
grote OESO-economieën.
Het terugsluizen van de oliedollars
die zich na de olieprijsexplosie in de jaren zeventig ophoopten in enkele woestijneconomieën met een lage binnenlandse consumptie, bracht een eerste
stroom van internationaal kapitaalverkeer van overschot- naar tekortlanden
in de derde wereld op gang. Hierbij vervulden de grote banken van de belangrijkste OESO-landen de rol van intermediair. Opmerkelijk is dat een aantal
Amerikaanse en Europese banken ook
met eigen middelen in deze recycling
van financiële stromen deelnam en zich
te diep in de kredietverlening stak. Medio 1982 was de maat vol, vooral in
Mexico en enkele andere nieuw industrialiserende landen. Er kwam een saneringsoperatie op gang, die echter niet
afdoende was en tot op heden voortsleept.
In de hierop volgende fase verschoven de betalingsbalansonevenwichtigheden naar de grote OESO-economieën. Na de afmars van de OPEC-landen (olieprijsdaling) en de schuldenkater van enkele banken deed zich een
belangrijke verschuiving van overschoten tekortlanden voor, met verstrekkende gevolgen. De Verenigde Staten ontpopten zich als een gretige afnemer van
buitenlands kapitaal, terwijl Japan en
West-Duitsland zich aandienden als de
grote verschaffers van middelen. De financiële intermediairs in de overschotlanden waren echter niet te vergelijken
met de relatief passieve geldplaatsers
die de sjeiks waren. Zij waren niet bereid zich te onderwerpen aan de vaste
regels (vaste normen inzake betalingstermijnen, interestvoeten e.d.) van het
traditionele bankkrediet.
De geschiedenis leert ons dat wie
van de nood een deugd wil maken, zijn
toevlucht neemt tot innovatie. Sinds het
begin van de jaren tachtig zijn de financiële innovaties dan ook legio. Zij zijn
erop gericht om het wisselkoers- en renterisico te spreiden of af te wentelen.
Ter verduidelijking zij opgemerkt dat de
financiarisering niet alleen het gevolg is
van externe onevenwichtigheden.
De
aanhoudende hoogconjunctuur van de
Amerikaanse economie gekoppeld aan
ESB 21-9-1988
L.
Baeck
een te lage spaarquote zorgden voor
een tekorteconomie,
waarin de overheid en ondernemingen op de nationale en internationale kapitaalmarkt direct
op zoek gingen naar zo risicoloos mogelijke financieringsmiddelen.
Aangezien het monetaire beleid de
geld(krediet)creatie
in toom hield, beschikten de commerciële banken over
een beperkte manoeuvreerruimte
wat
betreft het verstrekken van traditioneel
bankkrediet.
De investeringsbanken
stapten in het gat met directe financiële
middelenverschaffing
op basis van
nieuwe obligaties en aandelen. De golf
van effectisering (‘securatization’) ging
van start met als gevolg dat na enige tijd
de koersen van aandelen en obligaties
omhoogschoten.
Medio 1987 konden
de meeste aandelenbeurzen een haast
rimpelloos ‘lustrum van de stier’ vieren.
De beurskrach van 19 oktober 1987
bracht op hardhandige wijze in herinnering dat langdurige onevenwichtig heden mettertijd financiële instabiliteit veroorzaken. Wijs geworden door de crisis
van de jaren dertig vierden de centrale
banken de monetaire teugels om de recessieve gevolgen van de steile koersval te voorkomen. De sombere voorspellingen van najaar 1987 ten spijt herstelden de financiêle markten zich vlug
van de ontsporing .. De monetaire versoepeling bracht de inflatieverwaohtingen echter weer op drift. Om deze té beteugelen wordt nu overal het middel van
discontoverhogingen
gehanteerd, W’St
omvangrijke substitutieprocessen in de
financiële markten oproept tussen aandelen, obligaties. en ander beleggingspapier. Alle variiibelEm van het financi~
ele systeem zijn nu netveus aan het
fluctueren: wisselkoersen, rentevoettn
en beurskoersen.:
‘
Komt er een’ tweede beurskrach?
Mijns inziens wel als de fundarréntele
onevenwichtigheden
niet worden weggenomen. De economie van de Verenigde Statén bevindt zich al jaren in
een consumptieroes
met een te lage
spaarquote van gezinnen zowel als van
bedrijven, met de bekende tekorten als
gevolg. Internationale kapitaalstromen
dichten vooralsnog het gat. Opmerkelijk
is dat de Amerikaanse invoer relatief
ongevoelig is gebleven voor de koersdaling van de’dollar. De Amerikaanse
consument heeft meer plezier gekregen
in buitenlandse produkten. De Améri~aanse bourgeoisie van de grote steden vertoont zich nu bij voorkeur in Mercedes, BMW en Volvo. Belangrijk is dat
de consumptie van statusgoederen zich
nu voor een deel richt op buitenlandse
produkten. De kleine burgerij bootst dat
gedrag na, zij het met goedkopere Japanse wagens, hifi-installaties e.d. Voor
de Amerikaanse industrie is dit afbrokkelen van sociaal bepaalde voorkeuren
en van het concurrentievermogen
op de
eigen markt een trend die niet alleen
door daling van de dollarkoers is te keren. Het naoorlogse klimaat van ‘the
first and the best’ heeft bij de maatschappelijke trendsetters een deuk gekregen.
Hiertegenover staat het mercantilisme van de overschotlanden. Japan en
West-Duitsland ontplooien zich als industriële economieën die op externe
groei uit zijn. Het militarisme van de vorige generatie is omgezet in het mercantilisme van de huidige generatie. Op
deze
fundamentele
ontwikkelingen
hebben veranderingen van de monetaire variabelen zoals wisselkoersen en
rentevoeten weinig vat. Zij werken vaak
marktverstorend. Zo zal de verhoging
van de Amerikaanse rentevoeten misschien wel inflatiedempend
werken,
maar ook de buitenlandse beleggingen
in de VS weer een impuls geven. Die
zorgen dan weer voor een stijging van
de dollar, die de vermindering van het
betalingsbalanstekort
tegenwerkt. De
onevenwichtigheid en de daaruit voortvloeiende instabiliteit zitten dus dieper:
met name in de bestedings- en spaarneigingen.
De grote westerse
economieën
staan wat deze fundamentele gedragsvariabelen betreft diametraal tegenover
elkaar. Stimulering van de consumptie
komt bij de overschotlanden moeilijk op
gang. En in de Verenigde Staten is afremming van de bestedingen, bij voorbeeld langs fiscale weg, electoraal taboe. Deze paradox is een voedingsbodem voor nog minder wenselijke ingrepen, namelijk die van protectionistische
aard.
L.Baeck
867