Ga direct naar de content

Achterstallig onderhoud II

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 26 1987

TAchterstallig onderhoud II

:

Enige tijd geleden heb ik op deze
plaats beweerd dat achterstallig onderhoud aan het arbeidsvermogen een
verklaring vormt voor het feit dat zoveel werknemers voortijdig het arbeidsproces verlaten 1). Onder achterstallig onderhoud moeten we in dit verband onder andere verstaan: een
tekort aan maatregelen om fysieke en
psychische slijtage in en door het arbeidsproces tegen te gaan en onvoldoende inspanning om relatieve veroudering van beroepskennis en werkervaring te voorkomen. Daarnaast is
zeker ook sprake van leeftijdsdiscriminatie. Werknemers die de leeftijdsgrens van de VUT naderen worden niet
meer lastiggevallen met pogingen om
hun arbeidsvermogen op peil te houden. Eerder is er sprake van enige morele druk om het bijltje er maar bij neer
te leggen zodra dat kan. Men hoeft niet
meer, moet niets meer en krijgt ook de
kans niet meer.
De omvang van uittreding uit het arbeidsproces kan in beeld worden gebracht door de instroom in en de bestanden van AAW/WAO en VUT te meten. Maar dat geeft geen zuiver beeld.
Het vervallen van de inschrijvingsplicht (de facto) voor werklozen van
571/2 jaar en ouder bij voorbeeld komt
in feite ook neer op een vorm van definitieve uittreding. En in het algemeen
wijzen de uiterst geringe plaatsingsmogelijkheden van oudere werklozen
op gebreken in hun arbeidsvermogen
en/of op het bestaan van leeftijdsdiscriminatie. Bovendien zeggen de instroom- en bestandsgegevens weinig
of niets over de oorzaken.
Het CPB heeft onlangs een poging
ondernomen om de omvang van de uittredingviade VUTteberekenen. Daaraan werd een raming toegevoegd van
de mogelijke toekomstige ontwikkeling
en de kosten daarvan. Het aantal deelnemers aan een VUT-regeling nadert
op dit moment de 90.000. Daarmee is
een uitkeringslast gemoeid van ca.
1,2% van het netto nationale inkomen
(nni). Het aantal deelnemers in het jaar
2000 wordt door het bureau geraamd
op 142.000 (lage raming) en 196.000
(hoge raming), waarmee een uitkeringslast van 1,8 resp. 2,5% van het
nni zal zijn gemoeid 2). Ef is overigens
een uitruil met WAO- en WW-uitkeringen die in de toekomst nog omvangrijker kan worden als de VUT blijft
groeien. Voor een juiste interpretatie
van de kostenontwikkeling is het van
belang hiermee rekening te houden.
Wat ik de afgelopen jaren in mijn dagelijkse werk aan VUT-regelingen onder ogen heb gekregen en de populari-

P.J. Vos

teit ervan bij zowel werkgevers als
werknemers geven me de indruk dat
het bureau een realistische beschrijving geeft van de omvang en de mogelijke verdere groei. Het CPB denkt dat
er vanwege de toenemende uitkeringslast op enige termijn een goede kans is
op beperking of afschaffing van de
VUT. Maar hoe ‘goed’ is die kans
eigenlijk? Mede onder invloed van de
VUT is de leeftijdsnorm voor uittreding
verlaagd. Deze ligt inmiddels dichter
bij de 55 dan bij de 65 jaar. Het is de
vraag of dat zonder meer ongedaan
kan worden gemaakt. En als dat al zou
kunnen, zou een uitruil met andere regelingen plaatsvinden, maar dan in
omgekeerde richting, waardoor de
eigenlijke besparingen beperkt zouden zijn.
Terwijl het CPB de VUT onderzocht,
liet de Sociale Verzekeringsraad de
WAO bekijken. In het rapport Arbeidsverleden en uitkeringshoogte als determinanten van WAO-toetreding worden de condities voor uittreding uit het
arbeidsproces onderzocht en de rol
daarbij van individuele afwegingen,
onder andere met betrekking tot de inkomensconsequenties. Met behulp
van de onderzoeksresultaten is vervolgens geprobeerd een verklaring te vinden voor de afname van de WAO-instroom van 2,35% in 1980 tot 1,40% in
1985. Met de nodige voorbehouden
concluderen de onderzoekers, L. Aarts
en Ph. R. de Jong van de Rijksuniversiteit Leiden, dat ca. een derde van de
feitelijke daling van de WAO-instroom
kan worden toegerekend aan het saldo
van de werkloosheidsgroei enerzijds
en de besnoeiing op de uitkerings-

hoogte anderzijds. Daarbij wordt overigens de kanttekening gemaakt dat een
zelfde bezuinigingsdoelstelling waarschijnlijk ook had kunnen worden bereikt zonder korting op de uitkeringen.
Dat neemt niet weg dat, terwijl de groei
van de VUT in zekere zin kan worden
gezien als een streep door de rekening
van het bezuinigingsbeleid, de beperking op de WAO-instroom als een succesje kan worden gemeld. Maar de
vraag rijst wat we met die verplaatsing
van volumes dan per saldo hebben gewonnen.
De
echte
arbeidsongeschikten hebben er alleen maar
aan verloren en of de groei van de VUT
veel mensen gelukkig zal maken, moet
nog worden afgewacht.
De aandacht zou zich daarom niet
alleen moeten richten op de omvang
van de uittreding en de zwaarte van de
uitkeringslast, zoals het CPB doet,
maar ook op wat daarachter zit, zoals
in het determinantenonderzoek gebeurt. Het zijn niet de WAO en de VUT
die bns op kosten jagen, maar het produktieverlies en de gedwongen nonactiviteit die uit aantasting van het arbeidsvermogen voortvloeien. En dat
proces begint al op jeugdige leeftijd.
Als dat vanaf vandaag zou worden tegengegaan, kunnen we morgen misschien de VUT vervangen door een
stelsel van flexibele pensionering en
de werkelijk arbeidsongeschikten op
een redelijk uitkeringsniveau terugbrengen. Maar dat vraagt van overheld, werkgevers en vakbonden minder aandacht voor pijnloze oplossingen voor bedrijfsreorganisaties en
meer voor maatregelen gericht op het
behoud van arbeidsvermogen.

1) ESB, 10 juni 1987, biz. 547.
2) ESB, 7 augustus 1987, biz. 726-728.

77Q

Auteur