Ga direct naar de content

Werkverschaffing

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 22 1987

Werkverschaffing
Mensen zijn niet snel tevreden. Ze zijn eerder geneigd te kijken naar wat ze (nog) niet hebben dan naar
wat ze wel hebben. Het opheffen van schaarste is dan
ook een van de belangrijkste drijfveren van het menselijk handelen. Dit uit zich in een niet aflatend streven de
produktiviteit te verhogen, hetgeen op individueel niveau leidt tot inkomensstijging en op maatschappelijk
niveau tot economische groei. Niet alle economische
groei betekent echter een toename van de welvaart. Uit
de literatuur is een aantal redenen voor het achterblijven van de welvaartsgroei bekend.
In de eerste plaats hoeft groei van het nationale inkomen niet te betekenen dat de maatschappelijke pro-‘
duktie is toegenomen. Het wil alleen zeggen dat de produktie voor de markt is toegenomen. Er kan heel goed
sprake zijn van commercialisatie van al bestaande activiteiten. Dingen die eerst gratis gebeurden, worden nu
betaald. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van
armenzorg tot welzijnswerk. Deze ontwikkeling heeft
niet alleen geieid tot groei omdat de omvang van de
sector is toegenomen, maar ook omdat sprake is van
professionalisering. Hetzelfde geldt op andere terreinen van de economie.
In de tweede plaats kan niet alle groei van de produktie worden beschouwd als winst voor de consument.
Groei van de produktie heeft negatieve bijwerkingen.
Deze worden vaak gecompenseerd door extra activiteiten die, eigenlijk ten onrechte, ook weer tot het nationale inkomen worden gerekend. Hierbij kan men denken aan de milieuvervuiling die de hedendaagse
industriele produktie met zich meebrengt. Deze maakt
het noodzakelijk zwembaden en waterzuiveringsinstallaties te bouwen en vergt nu en dan een forse inspanning om de bodem te saneren. Al deze activiteiten worden geregistreerd als produktiegroei, terwijl ze alleen
dienen om welvaartsverlies te compenseren.
In de derde plaats zijn maar in een beperkt aantal
sectoren produktiviteitsstijgingen mogelijk. Het extra
inkomen dat deze produktiviteitsstijgingen opleveren
leidt echter ook tot extra vraag naar goederen en
diensten waarvan het aanbod begrensd is. Dit zijn de
zogeheten positionele goederen. Bekende voorbeelden zijn natuurschoon en unieke kunstwerken.
Een stijging van het inkomen doet de vraag naar positionele goederen toenemen, maar omdat het aanbod
niet kan toenemen zal of de prijs ervan stijgen, of de
kwaliteit ervan verminderen. Economische groei is dus
ten dele een illusie; de groei van het inkomen doet de
bestedingsmogelijkheden niet evenredig toenemen.
Een waardevolle aanvulling op deze al langer bekende kanttekeningen bij de waarde van economische
groei is te vinden in een van de opstellen in het nieuwe
boek van Tibor Scitovsky, Human desire and economic
satisfaction 1). Scitovsky stelt dat het mensen niet alleen gaat om welvaart, maar ook om de positie die mensen in de maatschappij innemen, hun status. Status
kan worden beschouwd als een positioneel goed. De
beschikbaarheid ervan is beperkt en de strijd om status
is dus een nulsomspel. Er zijn alleen winnaars als er
ook verliezers zijn.
Het belangrijkste statussymbool is in onze maatschappij de baan die men bekleedt. De behoefte aan
status staat dus gelijk aan de behoefte aan een belangrijke baan. De meest voor de hand liggende manier
om hogerop te komen in de maatschappij is het volgen
van onderwijs. Een goede opleiding biedt perspectief
op een leidinggevende functie. Scitovsky ziet dan ook
in de behoefte aan status een belangrijke oorzaak van

de sterk toegenomen vraag naar onderwijs in de
westerse landen.
De toegenomen vraag naar scholing is in het verleden bijna geheel opgevangen door een toename van
het aanbod van opleidingen, met als gevolg dat het
aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking
sterk is toegenomen. De veranderde verhoudingen op
de arbeidsmarkt hebben geieid tot een aanpassing van
de beloningsverhoudingen. Het inkomen van hoger opgeleiden is in verhouding tot dat van minder geschoolden sterk afgenomen. Bovendien zijn in het produktieproces veel meer hoger opgeleiden ingeschakeld dan
vroeger. Wanneer we ervan uitgaan dat er geen sprake
is van overscholing blijven er twee verklaringen voor dit
verschijnsel over.
In de gebruikelijke visie op het economisch proces is
de arbeidsmarkt een afgeleide markt. Alle produktie
dient uiteindelijk de consumptie, en de vraag naar arbeid is dus afhankelijk van de afzet van eindprodukten.
In deze visie hebben de veranderde behoeften van de
consument en de technische ontwikkeling geieid tot
een toenemende complexiteit van het produktieproces. Hierdoor heeft de behoefte van het bedrijfsleven
aan geschoold personeel gelijke tred gehouden met
het aanbod.
Scitovsky stelt hier een alternatieve verklaring tegenover. Hij vergelijkt de arbeidsmarkt met de markt voor
eindprodukten. Zoals de markteconomie inspeelt op
een verandering van de vraag naar consumptiegoederen, zo speelt ze ook in op een verandering van de
vraag naar banen. De produktie dient dus niet alleen de
consumptie, maar ook de werkgelegenheid. In deze visie wordt de economie slechts ten dele geregeerd door
economische wetten in de traditionele zin van het
woord. Hiernaast geldt de Wet van Parkinson, die inhoudt dat ,,work expands so as to fill the time available
for its completion”.
De Wet van Parkinson geldt niet alleen voor de collectieve sector, zoals wel eens wordt gedacht, maar
ook voor de marktsector. Een steeds groter deel van de
activiteiten van het bedrijfsleven is niet gericht op eindprodukten, maar op intermediaire produkten, zoals management, informatie, financiele diensten, reclameactiviteiten en dergelijke. Het nut van deze activiteiten
voor de afzonderlijke bedrijven staat niet ter discussie.
Als ze niet nuttig waren zouden ze achterwege blijven.
De bijdrage die ze leveren aan de maatschappelijke
welvaart is echter beperkt 2).
Ook hierdoor is de groei van de welvaart dus minder
groot dan de economische groei doet vermoeden. Voor
economen is dat onprettig, omdat het onderwerp waarmee ze zich bezighouden steeds minder grijpbaar
wordt. Voor de economie lijkt het een minder groot probleem. Wanneer niet alleen de beschikking over produkten, maar ook het produceren zelf behoeften bevredigt, lijkt er geen reden economische efficiency tot
norm te verheffen. Werkverschaffing kan dan gelden
als doel op zich.
M.A. Langman

1) T. Scitovsky, The excess demand for job importance, in: Human desire and economic satisfaction, Wheatsheaf, Brighton,
1986.
2) Vgl. J.J. van Duijn, Witte-boordenproduktiviteit, ESB, 18 februari 1987.

349

Auteur