Voorspellen
,,Wie de toekomst wil voorspellen, maakt slechts de duivel aan het lachen”. Deze oosterse wijsheid heeft economen niet weerhouden. Nadat Tinbergen in de jaren dertig
een macro-economisch model ontwierp waarmee de effecten van economisch-politieke maatregelen konden
worden berekend, zijn vele duizenden in zijn voetspoor getreden. Talloze modellen zijn sindsdien ontwikkeld om uitspraken te doen over het toekomstige verloop van economische grootheden. Wat is het resultaat van al die inspanningen? Beschikken we thans over een instrumentarium
om de economische ontwikkeling en de effecten van economisch beleid met een redelijke mate van zekerheid te
voorspellen? Of tasten we ondanks alles omtrent de economische toekomst nog steeds in het duister?
Vooral in de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig kende het optimisme over de mogelijkheden om
met behulp van wetenschappelijke methoden de toekomst
te voorspellen, geen grenzen. In lijvige rapporten werd minutieus uiteengezet hoe de maatschappelijke ontwikkeling in de komende decennia zou verlopen. Wanneer de
ontwikkeling van het gewenste pad zou afwijken, kon dank
zij de vooruitgang van de sociale wetenschappen de gang
van zaken worden bijgestuurd. In de ogen van velen was
de toekomst niet alleen kenbaar, maar ook maakbaar geworden. De jaren zeventig en tachtig verstoorden de illusie
ruw. Er voltrokken zich gebeurtenissen die door niemand
waren voorzien of gewenst. De resultaten van de wetenschappelijke voorspelkunde bleken in de praktijk fors tegen te vallen. Het beeld van de maakbare samenleving
viel in diggelen.
Ook binnen de economie is het tijdperk waarin men
dacht dat de overheid het economische proces met wat
trekken en duwen nauwkeurig kon sturen, definitief afgesloten. Uit een uitvoerig onderzoek van het American
Enterprise Institute naar de betrouwbaarheid van macroeconomische voorspellingen blijkt onverbiddellijk dat het
met de voorspelkracht niet best is gesteld 1). Hoe verfijnd
de modellen en geavanceerd de rekenmethoden ook zijn,
het is geen uitzondering dat de afwijking tussen raming en
realisatie onaanvaardbaar groot is. Alleen op de zeer korte
termijn (minder dan een jaar) blijken de prognoses enigszins trefzeker. Zodra het gaat om een termijn van twee jaar
of meer, zijn de (on)betrouwbaarheidsintervallen van de
voorspellingen meestal zo groot, dat in feite geen zinvolle
uitspraken meer mogelijk zijn. De economische voorspelkunde lijkt weer terug bij af. ,,Economische voorspellingen, wat heb je er aan?”
Het is duidelijk dat de geringe trefzekerheid van de economische voorspellingen de gebruikers van deze voorspellingen niet is ontgaan. In de praktijk van de beleidsvoorbereiding bij overheid en bedrijfsleven wordt dan ook
uiterst behoedzaam met de prognoses omgesprongen.
Dat dit het geval is, wordt in enkele artikelen in deze ESB
geTllustreerd. Zo zet de secretaris-generaal van het Ministerie van Economische Zaken, prof. Rutten, uiteen,
waarom de uitkomsten van de economische modellen van
het Centraal Planbureau voor de voorbereiding van het
macroeconomische beleid slechts een beperkte waarde hebben.
Ook Fase (Nederlandsche Bank), Van Duijn (Robeco) en
De Jong (Philips) laten er geen twijfel over bestaan dat zij
voor het monetaire beleid, het beleggingsbeleid resp. de
ondernemingsplanning een zeer selectief gebruik van de
beschikbare prognoses maken. Alien achten het noodzakelijk dat de beleidsmaker een eigen visie op het toekomstige verloop van de economie ontwikkelt in plaats van
klakkeloos de voorspellingen van anderen over te nemen.
Het zijn niet zozeer de voorspellingen die waardevol worden geacht, als wel de redeneringen die er aan ten
ESB 26-11-1986
grondslag liggen. Die immers bevatten de bouwstenen
waaruit de gebruiker een eigen toekomstbeeld kan opbouwen.
Hoewel bij de presentatie van voorspellingen de nadruk
dus meer zou moeten liggen op de argumenten voor een
bepaalde prognose dan op de prognose zelf, is het in de
praktijk meestal andersom. Het verwachte groeicijfer van
een economie of het verwachte winstcijfer van een onderneming krijgt in het algemeen veel meer aandacht dan de
manier waarop de regering of de ondernemingsleiding dit
cijfer denkt te bereiken. Het is te simpel om de schuld voor
deze gang van zaken uitsluitend bij de media te leggen,
die slechts op zoek zouden zijn naar eenvoudig te verkopen boodschappen. De overtrokken aandacht voor quasiexacte cijfers wordt ook in de hand gewerkt door de manier
waarop voorspelinstituten nun voorspellingen zelf naar
buiten brengen. In het algemeen wordt er slechts een
puntschatting gegeven van een bepaalde grootheid in
plaats van een betrouwbaarheidsinterval waarbinnen de
desbetreffende voorspelling zich bevindt. Zo wordt het
b.v. voorgesteld alsof de economische groei volgend jaar
21/2% bedraagt, terwijl men in werkelijkheid op grond van
de modelresultaten niet meer kan zeggen dan dat er b.v.
68% kans is dat de groei tussen 11A en 3%% ligt en 95%
kans dat hij tussen 0 en 5% ligt. Natuurlijk lijkt het bij de
laatste presentatie alsof men maar weinig aan de voorspelling heeft. Men dient echter te beseffen dat de schijnbare nauwkeurigheid van de puntschatting geen enkele
extra zekerheid verschaft. Zij levert slechts schijnzekerheid op. En uiteindelijk teleurstelling over de onbetrouwbaarheid van de voorspellingen.
Wanneer er meer begrip ontstaat voor de grote onzekerheidsmarges waarmee voorspellingen zijn omgeven,
wordt tevens duidelijk hoe gebrekkig onze kennis is en
hoeveel werk er nog moet worden verzet om de doeltreffendheid van de voorspellingen te vergroten. Een eerste
vereiste daarvoor is dat de oorzaken van de voorspelfouten worden opgespoord. De artikelen van Fase, Van den
Berg (CPB) en Voorhoeve (Grecon) in deze ESB bevatten
hiertoe interessante aanzetten. Het onderzoek naar de
oorzaken van de verschillen tussen raming en realisatie
zou echter veel systematischer dienen plaats te vinden
dan nu gebeurt. Alleen op die manier immers kunnen de
zwakke plekken van de gebruikte modellen worden opgespoord en gerepareerd. Daarnaast is het zinvol zich niet
op een theorie of een voorspelmethode te verlaten. Er is
niet een manier die het altijd beter doet dan alle andere. In
het artikel van Kloek in deze ESB wordt een heel scala van
verschillende voorspeltechnieken besproken.
Ondanks alle verbeteringen die er op het voorspelfront
nog zijn te bereiken en waarvoor in deze ESB suggesties
worden gedaan, zullen we er rekening mee moeten houden dat het met de trefzekerheid van economische voorspellingen altijd behelpen zal blijven. Zoals Van Vught in
zijn artikel uiteenzet, is de sociale werkelijkheid te complex om in enkele simpele verbanden te vangen. De betekenis van voorspellingen is in zijn visie dan ook niet zozeer
gelegen in het doen van uitspraken over de toekomst, als
wel in het laten zien van fouten en het ontmaskeren van
onwaarheden in de theorieen die we er thans op na houden. Zo opgevat is voorspellen onthullen. Niet van de toekomst, maar van het heden.
L. van der Geest
1) W.A. Spivey en W.J. Wrobleski, Surveying recent econometric
forecasting performance, American Enterprise Institute, Washington D.C., 1980.
1133