Ga direct naar de content

Friedman en Schwartz (II)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 25 1984

Ingezonden

Friedman en Schwartz (II)

beweringen met verstrekkende implicaties
voor het praktische economische beleid
ontbreekt.
Aldus resteren de conclusies van FS als
beweringen zander empirische onderbouwing. Dit is het belangrijke resultaat van
de Internationale discussie over het
invloedrijke werk van Friedman en
Schwartz.

DRS. J.J.M. KREMERS*
J.J.M. Kremers

Kortgeleden publiceerden M. Friedman
en A. Schwartz de resultaten van een uitgebreid empirisch onderzoek naar het verband tussen geld, inkomen, rente en prijzen 1). In december jl. verscheen in de serie
Panel of Academic Consultants van de
Bank of England een belangrijke kritiek op
dit invloedrijke boek 2). De discussie die
daarop in ESB over deze controverse is
ontstaan 3) getuigt van misverstanden op
hoofdpunten, en wekt daardoor de indruk
dat het hier gaat om de zoveelste woordenwisseling tussen monetaristen en keynesianen. Dat is echter niet het geval. Er is meer
aan de hand, en daarom is verduidelijking
geboden.
De meest fundamentele kritiek op Friedman en Schwartz (FS) is in de publikatie
van de Bank of England te vinden in de bijdrage van D. Hendry en N. Ericsson 4). Zij
stellen nadrukkelijk dat hun bijdrage geen
anti-monetaristische polemiek wil zijn,
doch veeleer een betoog voor gedegen empirische econometrie. Geheel en al los van
de opvattingen van FS over monetaire theorie, beweren Hendry en Ericsson dat alle
cijfermateriaal dat door FS ter verdediging
van hun theorie voor het Verenigd Koninkrijk wordt aangevoerd uiteindelijk geen enkele empirische onderbouwing van die theorie oplevert. Met andere woorden: de
ideee’n van FS mogen grote theoretische
waarde hebben, maar een verdediging van
hun praktische relevantie leveren FS niet.
Dit is de kern van Hendry en Ericssons betoog, en dit punt verdient de voile
aandacht.
FS analyseren jaarcijfers van 1867 tot
1975 betreffende nationaal inkomen, prijsniveau, lange en korte rente, geldhoeveelheid en bevolking. Deze jaarcijfers worden
eerst bewerkt tot z.g.,,phase averages” ofte wel conjunctuurgemiddelden. De gevolgen van deze bewerking voor de geldigheid
van FS’ statistische tests zijn onbekend om
de eenvoudige reden dat dit middelen van
jaarcijfers misschien wel ingenieus doch in
ieder geval niet statistisch-systematisch geschiedt. Aan deze procedure kleven vrij
technische doch belangrijke haken en
ogen, waarvoor verwezen zij naar Hendry
en Ericsson.
Daarbij komt nog dat de overgang van
jaarcijfers naar conjunctuurgemiddelden
veel informatie, die oorspronkelijk wel in
de cijfers aanwezig is, verloren doet gaan.
Dat is op zich zelf helemaal niet zo erg, indien deze zuivering van de data voor kortetermijnfluctuaties exact zo gebeurt dat alleen de lange-termijninformatie overblijft.
In alle andere gevallen weet de onderzoe438

ker domweg niet welke informatie wordt
verwijderd, en dus ook niet af juist de lange termijn overblijft. Welnu, om precies de
korte-termijnbewegingen uit de cijfers te
verwijderen moet men dus een goed beeld
van die korte termijn hebben. Het op een
hoop gooien van al die korte bewegingen
(korte-termijnvertragingen,
liquiditeitsaspecten,
onverwachte
schokken,
onevenwichtigheidsaanpassingen enz.), en
vervolgens alle cijferreeksen gelijkstellen
aan de door het National Bureau of Economic Research gei’dentificeerde conjunctuurcycli, levert vrij arbitraire ,,langetermijn”-cijfers en verbanden op!
Hendry propageert al jaren een minder
arbitraire aanpak: gebruik alle informatie
(hier dus de jaarcijfers), en formuleer een
econometrisch model dat in staat is om de
korte-termijneffecten van de lange-termijnbewegingen te onderscheiden. Hier
bevindt zich de oorsprong van het misverstand van Bomhoff. Hij signaleert dat
Hendry en Ericsson zich richten op jaarcijfers en leidt daaruit af dat ze zich dus tevens juist op de korte termijn richten, hetgeen echter niet het geval is. Dit alles duidt
op een fundamenteel misverstand met betrekking tot de gehanteerde methode, die
door Bomhoff vervolgens als ,,redenerend
vanuit een curieus methodologisch uitgangspunt” ter zijde geschoven wordt.
Bomhoffs constatering dat bij Hendry en
Ericsson ,,iedere observatie over de korte
termijn die anders is dan de langetermijnverbanden in het boek van FS daarmee automatisch geldig bewijsmateriaal
wordt tegen de monetaristische opvattingen”, is dan ook zonder enige grond.
Hendry en Ericssons conclusie dat FS
geen empirische onderbouwing voor hun
theoretische overtuigingen weten aan te
dragen, is onaangetast. Het zijn niet alleen
de econometrische resultaten volgens de
bovengeschetste superieure methodologie
van Hendry en Ericsson die tot deze conclusie leiden. Zelfs als men de conjunctuurgemiddelden van FS als ,,ware” langetermijncijfers accepteert, ontbreekt de empirische grond voor de belangrijkste empirische claims van FS. Twee voorbeelden uit
het artikel van Hendry en Ericsson zijn
voldoende ter illustratie. FS beweren nogal
wat over de exogeniteit van bepaalde variabelen zonder het centrale concept ,,exogeniteit” te definieren, laat staan te testen.
FS beweren tevens dat enkele van de door
hen gevonden relaties over een lange tijd
stabiel zijn, zonder dit ook maar ergens
formeel of zelfs informeel te testen. Een
moderne, kritisch testende benadering van

* Nuffield College, Universiteit van Oxford. De
auteur verleendc rekenassistentie bij de voorbereiding van het paper van Hendry en Ericsson
ten behoeve van de conferentie van de Bank of
England’s Panel of Academic Consultants.
1) M. Friedman en A. Schwartz, Monetary
trends in the United States and the United Kingdom: their relationship to income, prices, and
interest rates, 1867-1975, University of Chicago
Press, Chicago, 1982.

2) Monetary trends in the United Kingdom,
Bank of England’s Panel of Academic Consultants Paper, nr. 22, Bank of England, Londen,
1983.
3) L. van der Geest, Op zoek naar het eigen ge-

lijk, ESB, 22 februari 1984; E.J. Bomhoff,
Friedman en Schwartz, en L. van der Geest, Naschrift, ESB, 21 maart 1984.
4) D.F. Hendry en N.R. Ericsson, Assertion
without empirical basis: an econometric appraisal of “Monetary Trends in … the United Kingdom ” by Milton Friedman and Anna Schwartz,
in: Bank of England, op. cit.

Auteur