Internationaal
Olieraf finage en petrochemie
in de Golfstaten en in de EG
J. BOERS – G. EISENLOEFFEL – C. VAN DER LINDE
Inleiding
De oliecrisis van 1973- 1974 had grote
gevolgen’voor de ontwikkelingsdynamiek
in de Golfstaten 1). In de eerste plaats was
de oliecrisis het eerste voorbeeld van een
collectieve actie van een groep grondstofproducerende landen, bedoeld om hun positie ten opzichte van de gei’ndustrialiseerde
landen te verbeteren. Het politieke succes
van de boycot leeg gevolgd te zullen worden
door concessies van de Westerse landen in
het overleg over de internationale verhoudingen, dat zou moeten uitmonden in een
Nieuwe Internationale Economische Orde
2). In de tweede plaats had de oliecrisis
grote financiele gevolgen. De prijs van ruwe olie steeg in korte tijd met 320% 3) terwijl de producerende landen tegelijkertijd
een groter percentage van de opbrengst
voor zich zelf opeisten.
In de periode 1974-1978, hier de eerste
fase van industriele planning genoemd,
leidden bovengenoemde factoren tot ambitieuze ontwikkelingsplannen in de Golfstaten. Er werd gestreefd naar volledige ontwikkeling
van
,,down-stream”activiteiten, d. w.z. de verwerking van ruwe
olie tot de diverse eindprodukten. De industrialisatieplannen besteedden echter
weinig aandacht aan diversificatie buiten
de oliesector. Bovendien ondernamen de
Golfstaten, die vrijwel gelijktijdig geconfronteerd werden met de industrialisatiemogelijkheden, geen initiatieven om de
ontwikkelingsplannen op regionaal niveau
te coordineren of samenwerkingsverbanden af te sluiten.
In de periode na 1978, hier verder de
tweede fase van industriele planning genoemd, wordt de nadruk verlegd naar de
activiteiten die min of meer complementair
zijn aan de activiteiten in de geindustrialiseerde landen. Deze wijziging in het beleid
van de Golfstaten werd noodzakelijk door
problemen bij de opbouw van het produktieapparaat als gevolg van het ontbreken
van een toereikende sociale, technische en
economische infrastructuur. Daarnaast
kwam er in de Westerse landen een herstructureringsproces op gang, veroorzaakt
door de economische wereldcrisis, waardoor ook de Golfstaten hun afzetverwachtingen aan de nieuwe marktverhoudingen
aan moesten passen.
De oorzaak en achtergronden van deze
190
koerswijziging zijn het onderwerp van dit
artikel 4).
De eerste fase van industriele planning
Al voor de oliecrisis hadden de Golfstaten industrialisatieplannen om de afhankelijkheid van de export van ruwe olie te verminderen. Door zelf een gedeelte van de
ruwe olie te gaan verwerken konden ze een
groter dee! van de toegevoegde waarde
toeeigenen. Dit was noodzakelijk omdat
ondanks de gestegen olieprijzen de ruilvoet
tussen de olie-opbrengsten en de import
van produkten uit de OECD-landen verslechterde (zie label 1). Door de NIEO zou
de ruilvoet moeten verbeteren en het zou
mogelijk worden verwerkte produkten uit
de ontwikkelingslanden in de gei’ndustrialiseerde landen af te zetten. Hierop baseerde
men de versnelde uitvoering van de industrialisatieplannen. De olieprijsverhogingen maakten het opzetten van grootschalige kapitaalintensieve industrie financieel haalbaar. De nadruk lag hierbij op de
verwerking van olie en gas (raffinage, petrochemie en kunstmest) en op energieintensieve industrieen zoals staal en aluminium 5).
Het grootste deel van de geplande produktie zou geexporteerd moeten worden.
Dit betekende dat er zou worden geconcurreerd met de traditionele olieverwerkende
industrie in de gei’ndustrialiseerde landen.
Men verwachtte dat met de komst van de
NIEO voldoende voorwaarden geschapen
zouden zijn om hierbij succesvol te zijn.
Daarom legde men zich in deze fase nauwelijks beperkingen op. leder land wilde zelf
het hele scala van energieverwante industrieen ontwikkelen. De eerste fase kende geen regionale coordinate van de
planning.
De Golfstaten wilden een maximum aan
schaalvoordelen behalen en van de
nieuwste produktietechnieken gebruik maken. Daarom kregen de geplande fabrieken een zeer grote capaciteit, wat bij de
nieuwe produktietechnieken ook een voorwaarde is voor een goed rendement. In veel
gevallen is het produkt van de ene industrie
noodzakelijk als grondstof voor een andere, waardoor een sterke locatiegebondenheid ontstaat. De meeste industrieen zijn
dan ook bij elkaar ondergebracht in in-
dustriecomplexen zoals Yanbu en Jubail in
Saoedi-Arabie, Sitra in Bahrein en Shuaiba in Koeweit 6).
In deze fase was de verwachting dat de
Golfstaten hun produkten van raffinage en
petrochemie in de EG konden afzetten,
wijd verspreid. De verwachtingen van de
Golfstaten waren gebaseerd op de grote
concentratie van chemische industrie in de
EG, de liberalere handelspolitiek van de
EG in vergelijking met de VS en Japan, en
de mogelijkheid de levering van ruwe olie
te koppelen aan de afname van gerede produkten. Bovendien waren de vooruitzichten om de produkten buiten de EG af te
zetten niet hoopgevend. Landen als de VS
en Canada beschikten over eigen oliebronnen en sterk ontwikkelde ,,down-stream”activiteiten, terwijl in de meeste andere
landen de vraag naar dat soort produkten
nog niet voldoende ontwikkeld is. In de
groep ontwikkelingslanden is een mogelijke uitzondering hierop de groep die men de
,,Newly Industrializing Countries” (NICs)
noemt.
Uit dit alles blijkt duidelijk het belang
van de EG-markt voor de Golfstaten. In
het boek Middle East industrialization
(1979) zeggen de auteurs dan ook nadrukkelijk: ,,Als er een markt in de wereld is,
waartoe het Midden-Oosten toegang moet
krijgen, is het wel de Westeuropese” 7).
Problemen in de eerste fase van planning
De industriele planning en de toekomstige winstgevendheid van de industrieen waren gebaseerd op de beschikbaarheid van
goedkope grondstoffen, met name ruwe
olie en gas. Door de goedkope grondstof
zouden de hogere kosten op andere terreinen teniet moeten worden gedaan, zodat er
toch voor een concurrerende prijs zou kunnen worden geproduceerd. De industrieen
in de Golfstaten kregen op bijna alle fronten te maken met hogere kosten dan industrieen in de gei’ndustrialiseerde landen.
Het gaat hier bij voorbeeld om constructiekosten, vaste produktiekosten, personeelskosten en transportkosten. De bouw-
1) Saoedi-Arabie, Koeweit, Bahrein, Qatar en
de Verenigde Arabische Emiraten.
2) In de Zesde Speciale Zitting van de Algemene
Vergadering van de VN in april 1974, gewijd aan
het thema ,,Raw Materials and Development”,
werd een Verklaring en Actieprogramma over de
vestiging van een Nieuwe Internationale Economische Orde (NIEO) aangenomen.
3) In de periode 1-6-1973 tot 1-1-1974; zie SAMA, Annual report 1975, biz. 21.
4) Dit onderzoek vindt plaats in het kader van
het Voorwaardelijke Financierings Project ,,Internationale Arbeidsdeling en Integratie”, vakgroep Internationale Betrekkingen en Volkenrecht, FSW-A, Universiteit van Amsterdam.
5) De planning van de Golfstaten wordt hier in
algemene termen besproken.
6) Development through cooperation, Seminar
between OAPEC and South European Countries, deel 2, april 1981, biz. 159.
7) J. Bedore en L. Turner, Middle East industrialization, 1979.
kosten vallen hoger uit omdat alle produk-
schien helemaal geen zware investeringen
liemiddelen moeten worden geimporteerd
zouden willen vastleggen in export-
evenals reserve-onderdelen. Ook de kosten
van de technische infrastructuur zijn zeer
georienteerde raffinageprojecten” 12).
De vertragingen bij de bouw en de onzekerheid over de rentabiliteit van de projecten, maar vooral de onzekere afzetver-
zichtige industrialisatiepolitiek. De uitvoer
Westen op het gebied van technologie, management en marketing is met name in de
,,down-stream”-industrie onontbeerlijk.
wachtingen, leidden tot een herorientering
in de planning, die rond 1978 vastere vormen aannam. Men ging nauwer samenwerken met de multinationale ondernemingen, wat tot uitdrukking kwam in het aangaan van joint-ventures met deze ondernemingen, waardoor ook management en
marketing van de produkten gedeeltelijk
van ruwe olie begon al in 1932 en de olievoorraden raken uitgeput. Met het oog op
het verminderen en uiteindelijk wegvallen
van de inkomsten uit olie-export, wordt gewerkt aan een alternatieve basis voor het
nationaal inkomen. De belangrijkste functie die Bahrein binnen de arbeidsdeling tussen de Golfstaten naar zich toe weet te trek-
Vooral de petrochemie maakt gebruik van
werd samengevoegd. Daarnaast kwam er
ken, is die van bank- en dienstencentrum
zeer geavanceerde produktietechnieken,
in de planning meer aandacht voor de landbouwsector – in de eerste fase nogal verwaarloosd — en voor regionale samenwerking en specialisatie.
voor de andere Golfstaten. Dit is een van
de manieren om een alternatieve in-
hoog. Dit alles kan de bouwkosten van een
petrochemisch complex in de Golf 50 tot
80% hoger maken dan in het Westen het
geval zou zijn 8).
De plannen gingen er van uit dat de benodigde technologische kennis kon worden geimporteerd. De know-how van het
die veel onderzoeks- en ontwikkelings-
inspanningen vergen. In samenhang met
de raffinage zijn de speciale tankers van
Bahrein wordt een belangrijk dienstencentrum, Saoedi-Arabie legt zich meer toe op
de petrochemie en Koeweit op de raffina-
gesector.
Bahrein voert al geruime tijd een voor-
komstenbron te creeren, zeker nu de
Golfstaten het centrum zijn geworden van
belang die nodig zijn om de produkten te
In de eerste fase was de planning van de
vervoeren.
Het scholingspeil van de autochtone bevolking sluit helemaal niet aan bij de personeelsbehoeften van de nieuwe industrieen. Daarom moeten op bijna alle niveaus buitenlandse werknemers worden
aangetrokken, waardoor de variabele
verschillende landen puur nationaal (in het
geval van de Verenigde Arabische Emiraten zelfs per lidstaat) georienteerd geweest.
Er was daardoor met name op het gebied
van de infrastructuur veel dubbel gedaan.
Zo werden er op korte afstand van elkaar
verschillende droogdokken, havencom-
36,6% uit buitenlanders bestaat is de in-
kosten hoger uitvallen dan in de Westerse
landen 9). Bovendien geeft de aanwezig-
plexen en internationale vliegvelden ge-
schakeling van autochtone arbeidskrach-
bouwd, die elkaar boconcurreerden. In deze periode probeerde Bahrein al samenwer-
ten in de Industrie en de dienstensector be-
heid van relatief grote aantallen buitenlandse werknemers mogelijk aanleiding tot
sociale onrust 10).
Infrastructurele werken en enkele raffi-
kingsprojecten aan te gaan met andere
Golfstaten. Het voerde vanwege de geringe
naderijen werden als ,,turn-key”projecten door Westerse ondernemingen
uitgevoerd 11). Voor de grote industrie-
oliereserves een voorzichtig economisch
beleid, waarin internationale samenwerkingsverbanden een belangrijke plaats innamen. Zo werd een droogdok als geza-
complexen, waarin de petrochemie cen-
menlijk project van de OAPEC-lidstaten
traal stond, wilden de Golfstaten jointventures aangaan met Westerse ondernemingen. Deze ondernemingen hadden echter vanwege de problemen als gevolg van
13) in Bahrein gebouwd, terwijl de al
bestaande aluminiumfabriek voor deelna-
me van andere Golfstaten werd opengesteld.
de economische recessie geen belang bij
snelle operationalisatie van de projecten,
maar ze hielden wel een vinger aan de pols.
De Golfstaten konden door de afhankelijkheid van Westerse technologie deze bedrijfstak niet op eigen kracht van de grond
krijgen.
De produktie in de Westerse landen
kreeg door de economische crisis te maken
met structurele overcapaciteit, waardoor
de verwachtingen voor afzet van de produktie van de Golfstaten in met name de
EG niet realistisch waren. Bovendien bleken de mogelijkheden om de afzet in de EG
Koeweit en Saoedi-Arabie
De eerste belangrijke ontwikkeling in de
tweede fase van industriele planning is de
vergrote aandacht voor samenwerking op
regionaal niveau. De nationaal gerichte industriele planning uit de eerste fase wordt
omgezet in een regionaal gecoordineerde
planning om nodeloze concurrentie te
voorkomen. Ten behoeve van regionale
coordinate zijn enkele instanties in het leven geroepen. De belangrijkste daarvan is
schok van de oliecrisis was uitgewerkt.
de in 1976 opgerichte ,,Gulf Organization
for Industrial Consulting” (GOIC, gevestigd in Doha) 14). In 1979 werd door de
lidstaten van de GOIC, met uitzondering
van Irak, besloten de nationale industrialisatieplannen op elkaar af te stemmen 15).
voor de Golfstaten ontmoedigende geluiden. De subcommissie voor raffinage en
petrochemie van de Euro-Arabische Dialoog (BAD) kwam in 1977 tot de conclusie
dat er tot 1982-1985 weinig mogelijkheden
zijn voor de Arabische geraf fineerde en petrochemische produkten. Ook de commissaris voor energie van de EG, Guido Brun-
1975 – 1976 en de nog steeds voortgaande
strijd in Libanon, moest er een alternatief
gevonden worden voor Beiroet als traditioneel bankcentrum van het Midden-Oosten.
Hoewel de bevolking van Bahrein voor
ter verdeeld dan in de andere Golfstaten.
Dit komt voornamelijk omdat Bahrein al
zo lang olie exporteert en de eigen bevolking van het begin af aan in het produktie-
proces was ingeschakeld. Bahrein probeert
die voorsprong in scholingspeil te behou-
den door veel aandacht te besteden aan
trainingsprogramma’s voor midden- en
hogere-kaderfuncties 16). Het belang van
scholing van de autochtone bevolking mag
niet onderschat worden. In Saoedi-Arabie
was in 1975 slechts 40% van de beroepsbevolking in de moderne sectoren werkzaam.
Hiervan blijkt dan weer meer dan de helft
Regionale arbeidsdeling tussen Bahrein,
af te dwingen nauwelijks aanwezig toen de
Vanuit de EG kwamen er na enige tijd
de industriele inspanningen in het MiddenOosten. Sinds de burgeroorlog van
Terwijl enkele projecten die reeds in het
bouwstadium verkeerden in capaciteit werden aangepast aan de nieuwe marktverwachtingen, werden andere geschrapt.
in de publieke sector en het leger actief te
zijn 17).
In Bahrein is een aluminiumfabriek gevestigd die vooral dank zij de deelname
van Saoedi-Arabie sinds 1979, en Qatar,
sinds 1980, winst maakt. Een ander samen-
8) Idem, biz. 87.
9) P. Aarts, De betrekkelijkheid van monetaire
rijkdom, in: P. Aarts en B. van Heyningen
(red.), De Arabische uitdaging, Rotterdam,
1982, biz. 113.
10) De percentages buitenlanders op de totale
bevolking zijn: Saoedi-Arabie 20,4%; Bahrein
36,6%; Koeweit 52,5%; Qatar 57,6%; VAE
69,5%. Bron: Development through cooperati-
on, op.cit., biz. 131.
11) Saudi Arabian Oil and Gas Directory
1977-1978, in: L’Arabie Saoudite d’hier a demain, Louvain-la-Neuve, Cahiers 8-9-10-11-12,
biz. 172-178.
12) The Middle East, januari 1979, biz.
126-127.
ner, was op een OPEC-seminar in Wenen
Nieuw waren de joint-ventures tussen
(eind 1978) niet enthousiast over de plan-
Golfstaten onderling. Zo werd door
nen voor ,,down-stream”-activiteiten in
het Midden-Oosten. Hij meende dat de EG
niet voorop zou lopen om petrochemicalien uit het Midden-Oosten af te nemen en
Exporting Countries.
het gebrek aan winstgevendheid op de we-
Saoedi-Arabie, Koeweit en Bahrein een petrochemische fabriek gebouwd in Sitra,
Bahrein.
De successen van de GOIC liggen vooral
in de samenwerking tussen Koeweit, Bahrein en Saoedi-Arabie. Tussen deze drie
reldmarkten, producerende landen mis-
landen ontwikkelt zich een arbeidsdeling.
Londen, 1981, biz. 393-394.
voegde er aan toe dat ,,gegeven de slapte en
ESB 22-2-1984
13) OAPEC: organization of Arab Petroleum
14) Lidstaten zijn Irak, Oman, Saoedi-Arabie,
Koeweit, Bahrein, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten.
15) The Middle East, September 1980, biz. 65.
16) The Economist, 13-12-1980, biz. 46.
17) D. Holden en R. Johns, The house ofsaud,
191
Tabel 1. Raffinagecapaciteit
in procenten van de ruwe olieproduktie
1974
Koeweit
Saoedi-Arabie
Venezuela
1978
1980
1982
11
8
50
10
9
43
10
67
64
16
70
67
Problemen in de olieverwerkende industrie
1983 (eerste kwartaal)
66
25
66
Bron: OPECBulletin, augustus 1983, biz. 15.
werkingsproject in Bahrein is het droog-
er reserves ten aanzien van de penetratie
dok van de OAPEC.
De inspanningen van Koeweit concen-
van de KPC (en van andere staatsoliemaatschappijen) in de “down-stream”activiteiten in de gei’ndustrialiseerde lan-
treren zich met name op het raffineren van
ruwe olie. De oude raffinaderijen worden
gemoderniseerd, terwijl daarnaast bij Mina al Ahmadi een nieuwe wordt gebouwd.
in de EG, 1973-1978
Een tweede belangrijke invloed op de industrialisatieplanning in de Golfstaten
vormden de ontwikkelingen in de olieverwerkende industrie in de EG. De problemen waarmee deze sector in 1973 – 1978 te
maken kreeg, leidden ertoe dat de afzetverwachtingen voor de industrieen in de
Golfstaten moesten worden bijgesteld. De
herstructureringswedloop die vervolgens
in de EG op gang kwam, bepaalde de richting die de gewijzigde planning in de
Golfstaten op kon gaan.
aanbod van olie worden deze op stapel
den uit angst voor sterke concurrentie.
Koeweit is bij machte haar eigen raffinaderijen in de gei’ndustrialiseerde landen te
voorzien van goedkope olie.
Ook in de chemie heeft Koeweit toegang
gekregen tot de Europese markt, hoewel
staande raffinaderijen voorzien van de
meest geavanceerde technieken. De con-
het hier niet gaat om een overname of een
meerderheidsbelang. Koeweit verkreeg een
grondstof voor de chemische industrie
voordeliger dan steenkool. Daarom werd
centratie op raffinage van olie in Koeweit
belang van 24,9% in Hoechst, het grootste
de Europese steenkoolproduktie in de ja-
is goed te zien als we kijken naar het percentage van de raffinagecapaciteit afgezet
chemische en farmaceutische concern in
ren zestig in EGKS-verband 28) versneld
West-Duitsland 21). Over deze aankoop
gesaneerd.
tegen de produktie van ruwe olie voor enkele olieproducerende landen (zie label 1).
De ratio raffinage/totale olieproduktie
is van 11% in 1974 tot 66% in 1983 voor
Koeweit snel toegenomen, zodat men nu al
werd gemeld:
op hetzelfde niveau zit als Venezuela. Op-
de ervaring van Hoechst op het gebied van
lie) neemt af door de overschakeling van
vallend is de geleidelijke groei in SaoediArabie, die te maken heeft met specialisatie op de petrochemie. Saoedi-Arabie heeft
de beschikking over grote hoeveelheden
de petrochemie” 22). Een ander voordeel
particulieren en industrie op gas, terwijl de
is de mogelijkheid geraffineerde en petro-
vraag naar lichtere oliefracties, met name
chemische produkten te leveren aan
Hoechst en zo de export van verwerkte
nafta, toeneemt 29). Nafta is grondstof
geassocieerd gas, een van de grondstoffen
produkten veilig te stellen. Een voorbeeld
voor de petrochemie. Koeweit beschikt
niet over voldoende hoeveelheden van dit
gas om zich te kunnen specialiseren op de
hiervan is de levering van ammonia aan
Hoechst 23).
Saoedi-Arabie probeert maximale
schaalvoordelen te behalen in de petrochemische industrie. Juist de concentratie op
de petrochemische industrie, die technolo-
de petrochemische industrie veroorzaakt
de toegenomen vraag naar lichtere geraffineerde produkten 30).
gisch hoogontwikkeld is, betekent voor
vraag te kunnen blijven voldoen werden er
Saoedi-Arabie dat steun moet worden ge-
voor 1973 uitbreidingsinvesteringen gedaan. Omdat dit niet voldoende zou zijn
werden er bovendien leveringscontracten
met Oostbloklanden en Noordafrikaanse
landen afgesloten 31). De capaciteitsbe-
Om te kunnen inspelen op de herstructurering in deze sector en op de verandering in
petrochemie. Deze Industrie wordt dan
ook bevroren op het huidige niveau 18).
Koeweit legt duidelijk limieten bij de uitbreiding in eigen land. De aandacht gaat
vooral uit naar investeringen in het buiten-
Met het toenemende gebruik van olie als
de partijen. Er zijn echter enorme investeringen mee gemoeid, terwijl de meeste grote bedrijven verwikkeld zijn in rationalisa-
De investeringen van Koeweit in de gei’ndustrialiseerde landen concentreren zich
op raffinage, petrochemie en distributie.
Koeweit heeft lange tijd onderhandeld met
Gulf Oil over de overname van delen van
het raffinage- en distributie-apparaat van
wachtingen in de petrochemie zorgden ervoor dat de onderhandelingen over jointventures veel tijd kosten. De onderhandelingen met Shell en Mobil hebben b.v. 5
deze maatschappij. De onderhandelingen
jaar geduurd 24). Saoedi-Arabie heeft
tieprocessen elders. Ook de lage winstver-
verliepen dermate stroef dat de uiteindelij-
voor de ontwikkeling van de petrochemie
ke overeenkomst tussen Gulf Oil en de
KPC (Kuwait Petroleum Corporation) in
de ,,Saudi Basic Industries Corporation (SABIC) opgericht. Onder SABIC
februari 1983 toch nog als een verrassing
ressorteren tien bedrijven, waarvan acht in
Jubail, een in Yanbu en een in Jeddah. Deze bedrijven voeren samen met Exxon,
nestations in de Benelux. Hoewel het niet
gaat om een complete overname van Gulf
Oil Benelux (in de overeenkomst zijn niet
betrokken de handelsactiviteiten, zeescheepvaart, smeerolie, de aanvoer van ru-
Olie was zowel als energiedrager en als
energiedrager en als grondstof in de chemische industrie verschuift ook de vraag naar
de verwerkte produkten. De vraag naar
zwaardere oliefracties (stookolie en gaso-
ge Golfstaten, in derde-wereldlanden als in
in Europoort te Rotterdam en 750 benzi-
de overschakeling van steenkool op olie.
,,Samenwerking tussen
zocht bij Westerse landen en bedrijven. De
overeenkomsten bieden voordelen aan bei-
kwam. De KPC verkreeg een raffinaderij
wereld 7,8% 27). Ook in West-Europa
groeide de olieconsumptie snel, mede door
Hoechst en Koeweit is van voordeel voor
beide partijen. De chemische onderneming
kan profiteren van de oliereserves van
Koeweit, terwijl Koeweit voordeel heeft bij
land in landbouw, commerciele projecten
en Industrie. Dit gebeurt zowel in de overide gei’ndustrialiseerde landen.
Voor 1973 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse toename van de olieconsumptie in de
Mobil, Shell, Mitsubishi en de Taiwan Fertilizer Company de projecten uit 25).
De petrochemische industrie is een voorbeeld voor de aanpak van andere industrie-
takken. Zolang er kapitaal aanwezig is,
voor zowel benzine als voor de petrochemie. De groei van het autogebruik en van
In de periode voor 1973 was de groei van
de raffinage-industrie 8% en van de petrochemie zelfs 15%. Om aan de toenemende
18) The Economist, special survey The Gulf, de-
cember 1980, biz. 25.
19) NRCHandelsblad, 2-2-1983.
20) Idem.
21) Idem, 21-4-1982.
22) Idem.
23) The Middle East, augustus 1983.
24) The Middle East Review, World Information, Essex, 1980, biz. 37.
25) The Economist, special survey Saudi Arabia, 13-2-1982, biz. 29.
26) Idem.
27) Idem, biz. 16.
28) EGKS = Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
29) Financieel
Economisch
Magazine,
8-4-1982, biz. 21.
30) De eerste fase van raffinage bestaat uit
destillatie (= door verhitting scheiden). Ruwe
olie wordt dan in verschillende fracties gesplitst.
we olie en de chemische activiteiten) 19), is
wordt er gei’nvesteerd in exportgeorienteer-
deze overeenkomst een doorbraak te noe-
de, kapitaalintensieve industrie in de hoop
men. De KPC heeft verder een bod gedaan
dat deze industrie consumptiegoederenin-
op de Britse raffinage-activiteiten van Gulf
Oil en een principe-akkoord bereikt over
dustrie zal aantrekken 26). Het is wel de
bedoeling dat deze industrieen door parti-
de overname van een raffinaderij in Ko-
culier initiatief tot stand komen en wat
31) J. Bedore en L.Turner, The trade politics of
penhagen en verkooppunten in Denemarken en Zweden 20). Lange tijd bestonden
aandelenbezit en personeel betreft volledig
Middle Eastern Industrialization, Foreign Affairs, winter 1978/1979, biz. 317.
192
Saoedisch zijn.
Van licht naar zwaar zijn dit nafta, gasolie en
stookolie. De tweede fase bestaat uit het z.g. kraken. Door het kraken kunnen er meer lichte en
middeldestillaten uit de oliefracties worden
gehaald.
Tabel 2. Waarschijnlijke
1982-1984
reductie van de raffinagecapaciteit
in West-Europa,
overcapaciteit in raffinage en petrochemie
Capaciteits-
te beperken. Vanwege de concentratie op
het verwerken van vooral lichtere oliesoorten moeten er naast verandering van capaciteit kwalitatieve veranderingen plaats-
Huidige totale
Capaciteits-
capaciteit
reductie
reductie
in vaten/dag
in vaten/dag
in procenten
Verenigd Koninkrijk
2.482
619
211
175
174
28
31
Isle of Grain (BP)
Shell Haven (Shell)
Milford Haven (Exxon)
Ellesmere Port (Burmah)
Belfast (BP)
Italic
3.291
Garbenville (Elf)
Valenciennes (Elf)
Hauconcourt (joint)
Herrlisheim (joint)
Dunbek (BP)
1.707
Rotterdam (Chevron)
Rotterdam (BP-part)
lerland
Whitegate (joint)
West-Duitsland
ontwikkeld. Deze vernieuwingen houden
12
15
320
260
60
Bartonica (Gulf)
Nederland
kunnen verwerken is een nieuwe generatie
kraakinstallaties (secundaire raffinage)
506
139
85
104
92
86
Porto Torres (Agip)
19
514
121
Dinslaken (BP)
Vohburg (BP)
Ingolstadt (Shell)
Rauheim (Caltex)
Zweden
45
471
Nynashamna (A. Johnson)
lijke veranderingen zeer ingrijpend zijn.
den gesloten (zie label 2) zijn er enorme in17.5
vesteringen noodzakelijk om de resterende
capaciteit aan te passen. De saneringen bij
Shell maken goed duidelijk op welke
schaal er wordt ingekrompen. De raffinagecapaciteit van Shell in West-Europa (22
mln. ton/jaar) zal met 19% worden ver-
10
300
Totaal
eigen gebruik van de olieproducerende landen de zwaardere olie goedkoper zal maken 36).
Het mag duidelijk zijn dat de noodzake-
Terwijl bestaande installaties, sommige
nog lang niet afgeschreven, moeten wor-
45
Belgiefest. total)
riaties in prijs en aanbod op te kunnen vangen. Het aanbod zal steeds meer verschuiven van lichte naar zwaardere olie, terwijl
ook het reserveren van lichte olie voor
102
30
115
56
90
Speyer (BP-share)
Cologne (Exxon)
verband met de noodzaak om uit de zwaardere olie toch zoveel mogelijk lichtere produkten, zoals nafta en middeldestillaten te
raffineren.
Er zijn ook veranderingen nodig om va-
56
56
2.937
vinden. De resterende capaciteit moet aan-
gepast worden aan de ,,chemistry of supply” 35). Om de zwaardere oliesoorten te
483
103
200
100
80
4.003
La Spezia (Agip)
Gaeta, Volpiano (Agip)
Frankrijk
25
2.843
minderd. In de chemische sector is de capaciteit aan op ethyleen gebaseerde produkten (81.000 ton/jaar) met 38% verminderd. Volgens president-directeur L.C.
van Wachem van de Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij is deze sa-
nering noodzakelijk geworden door de
concurrentie van goekope produkten uit
Bron: Opec Bulletin, augustus 1982.
het Midden-Oosten 37).
De Europese raffinaderijen gaan zich
nutting van de Europese raffinageindustrie lag in 1973 bove,n de 80% en gezien de groeiverwachtingen voor de jaren
zeventig werd de totale capaciteit onvoldoende geacht. Gezien de grote vraag naar
lichte oliefracties werden de capaciteitsuitbreidingen gericht op de raf finage van lich-
ger en de importafhankelijkheid van
OPEC-olie te verminderen, De pogingen
om in EG-verband een energiepolitiek te
formuleren leidden ertoe dat de groeiverwachtingen voor de jaren zeventig verder
daalden.
specialiseren in hoogwaardige produkten.
Voor de Golfstaten ontstaat ruimte voor
nun produkten door zich toe te leggen op
eenvoudige produkten en halffabrikaten.
De sluitingen in de petrochemische sector
betreffen vooral onderdelen van grote
complexen. Het zijn juist de niet renderen-
te oliesoorten, die technisch eenvoudiger
Terwijl er nauwelijks meer groei van de
consumptie te verwachten viel, kwamen er
en goedkoper te raffineren zijn.
in 1973 nog een aantal nieuwe raffinaderij-
tie die ervoor in aanmerking komen om
De beslissing om de raffinagecapaciteit
en in bedrijf. Dit kwam doordat er veel tijd
volledig te worden gesloten. Op de
te baseren op lichte olie bleek een misreke-
verstrijkt tussen de oorspronkelijke in-
weerstanden die dat kan oproepen komen
ning. Met de olievondsten van de laatste
vesteringsbeslissing en de operationalisatie
we in de volgende paragraaf terug.
tien jaar meegerekend bestaan de bekende
oliereserves nu voor ongeveer 85% uit de
zwaardere oliesoorten 32). Het aanbod van
lichtere olie wordt dus relatief steeds klei-
van een modern produktiecomplex. Doordat de omstandigheden intussen drastisch
waren gewijzigd veroorzaakte de vergrote
capaciteit een sterke stijging van de overcapaciteit. Omdat de vraag naar de produkten nauwelijks meer toenam was er hiermee sprake van structured overcapaciteit.
Naast de sluiting van complexen of onderdelen daarvan vindt er ook ruil plaats.
Deelprocessen worden door bedrijven geruild zodat door schaalvoordelen en verbe-
ner 33). De oliecrisis zorgde ervoor dat de
groei in de olieverwerkende industrie veel
kleiner werd dan voorzien. Op wereldschaal was de groei van de olieconsumptie
de complexen met maar een kraakinstalla-
tering van de marktpositie beide onderde-
len rendabel blijven. Een voorbeeld hiervan
is de ,,ruil” tussen British Petroleum (BP)
en Imperial Chemical Industries (ICI). BP
tussen 1973 en 1978 nog maar l,4°7o, terwijl in 1980 de consumptie zelfs met 8%
Herstructurering in raffinage en petro-
daalde 34).
chemie
32) OPEC Bulletin, maart 1982, biz. 1.
De hogere prijzen voor ruwe olie veroor-
zaakten voor de meeste landen van de EG
problemen met de betalingsbalans. Daar-
Rond 1978 wordt duidelijk dat de econo-
rekend in de prijzen van de verwerkte pro-
mische crisis haar dieptepunt nog niet heeft
bereikt. Daarnaast zorgt de tweede oliecrisis in 1979 voor verdere verhogingen van
dukten. De totale olieconsumptie vermin-
de olieprijzen.
derde en er werden plannen ontwikkeld om
de afhankelijkheid van olie als energiedra-
De olieverwerkende industrie begint nu
verregaande maatregelen te nemen om de
naast werden de prijsverhogingen doorbe-
ESB 22-2-1984
33) De samenstelling van het aanbod van oliesoorten noemt men ook wel ..chemistry of
supply”.
34) The Economist, survey Saudi Arabia,
13-2-1982, biz. 16.
35) OPEC Bulletin, juni 1980, biz. 9.
36) Idem.
37) NRC Handelsblad, 11-10-1982.
193
TabelS.
Energieafhankelijkheid, 1978
Netto invoer
Netto invoer
Engeland
Nederland
26%
5%
Luxemburg
Denemarken
99%
59%
87%
Frankrijk
Duitsland
Belgie
Italic
lerland
E.G.
87%
82 %
76%
84%
57%
ficiente vestigingen wordt door de rest van
de industrie gezien als concurrentievervalsing. J.H. Choufoer (voorzitter van de
Shell Internationale Chemie Mij BV) wees
in een rede voor de „Annual Meeting of
the European Section of Chemical Industry” op het feit dat ook de staatsbedrij-
ven zich moeten houden aan de EG-regels
met betrekking tot concurrentie 43).
Voor de staatsbedrijven is het dus niet
minder noodzakelijk om te herstructure-
Bron: EG en energie, 1980, biz. 24.
ren. Wat de raffinage betreft speelt de EG
ruilde haar produktiecapaciteit van PVC
(polyvinylchloride) voor de LDPE (lowdensity polyethyleen) produktie van ICI
door tussenkomst van de zeven grote oliemaatschappijen (zie label 3).
hierbij een coordinerende rol. Ze begon
hiermee op aandringen van de Franse Elf
en CFP, de Duitse Veba, de Italiaanse ENI
Deze verschillen kunnen we terugvinden
en het Belgische Petrofina 44). Onder be-
geleiding van de Europese Commissie
beeld is de overname van de raffinaderijen
in de verschillende reacties op het voorstel
tot een Euro-Arabische Dialoog. Italie en
Frankrijk waren er grote voorstanders
en verkooporganisatie van Chevron door
van, terwijl Engeland en Nederland het
werd er een overleg gestart tussen de
raffinage-industrien. Hierdoor konden
met behulp van een inventarisatie van de
Texaco 39). Een eerdere overname, die veel
publiciteit kreeg, was die van de raffinaderijen en het verkoopapparaat van Gulf in
de Benelux door KPC (Kuwait Petroleum
Corporation) 40).
meeste tegengas gaven, met name toen
Amerika het Internationaal Energie
Europese markt de rationalisatieplannen
op elkaar worden afgestemd 45).
38).
Verder vinden er verschillende overnemingen plaats. Het meest recente voor-
Ook voor de petrochemie geldt dat door
de saneringen de Golfstaten de gelegenheid
krijgen produkten in de EG te verkopen.
De petrochemie in de Golfstaten heeft ten
opzichte van de produktie in de EG een
Agentschap (IEA) wilde oprichten. Italie
In de petrochemische industrie is een
en Frankrijk waren ook de eerste om leveringscontracten tussen staten af te sluiten.
dergelijk overleg nog niet op gang geko-
In ruil hiervoor werd hoogwaardige technologic geleverd (zoals de kernreactor aan
Irak) of werden wapens geleverd.
De verschillende situaties waarin raffinage en petrochemie in Europa plaats-
men. Wel kwamen in juli 1982 negen Europese chemiebedrijven bij elkaar. Solvay uit
Belgie en Ato Chimie uit Frankrijk waren
voorstander van de oprichting van een
,,crisiskartel”. Maar ICI uit Engeland,
Shell uit Nederland/Engeland en Hoechst
uit Duitsland waren er tegen 46). Zij be-
kostenvoordeel omdat er voornamelijk op
vindt, heeft gevolgen voor de herstructure-
basis van geassocieerd gas wordt geprodu-
ring van deze industrien. In het herstructu-
ceerd. Dat gas komt vrij bij de oliewinning
en werd tot nu toe nauwelijks produktief
reringsproces lopen de multinational ondernemingen voorop. Zij zien de Europese
gebruikt. Dit gas is goedkoper dan de nafta
activiteiten in wereldwijd verband en zien
die in de Europese industrie hoofdzakelijk
de noodzaak van vermindering van de to-
de petrochemische bedrijven is dat de te-
wordt gebruikt.
tale capaciteit en modernisering. Bovendien hebben zij belangen in de nieuwe in-
genstanders van het kartel belangen hebben in de petrochemische industrie in de
Golfstaten. ICI en Shell hebben deelnemingen in Saoedi-Arabie 47). Hoechst is in
1982 voor 24,9% opgekocht door Petrochemical Industries Company uit Koeweit
48).
dustrien in de Golfstaten waardoor zij de
De scheidslijnen binnen de EG
produktie in Europa in verband zien met
hun joint-ventures in de Golfstaten. De
Tot hier toe hebben we de oliesector in
de EG als een geheel behandeld. Om het
beeld volledig te maken wordt in deze para-
graaf de organisatie van de sector in de EG
beschreven, waar verschillen bestaan tussen landen met grote staatsbemoeienis en
landen waar de sector wordt beheerst door
de grote oliemaatschappijen 41).
In het begin van de jaren zeventig gingen
de olieproducerende landen er door middel
van de z.g. participatieovereenkomsten toe
over zelf rechtstreeks ruwe olie te leveren.
Hiermee kwam een proces van verstatelij-
king op gang, waardoor het mogelijk leek
te worden om olie te importeren zonder
tussenkomst van de Amerikaanse en
Brits/Nederlandse
oliemaatschappijen
42). Van de Europese landen waren vooral
Frankrijk en Italic geinteresseerd in het afsluiten van bilaterale leveringscontracten.
Dit heeft te maken met het feit dat in deze
landen nationale oliemaatschappijen opereren. Deze maatschappijen hebben nauwelijks concessies in olieproducerende lan-
den. Italic en Frankrijk hebben ook maar
weinig eigen energiebronnen.
Tussen de EG-landen bestaan grote verschillen in energieafhankelijkheid, wat ge-
volgen heeft voor de politieke opstellingen.
Engeland en Nederland beschikken over
eigen reserves en zijn bovendien thuisbasis
van BP en Shell. Duitsland, Belgie, Denemarken, lerland en Luxemburg voorzien
voornamelijk in hun energiebehoeften
194
multinational ondernemingen zijn bovendien niet gebonden aan nationale staten,
wat hun houding ten aanzien van moderniseringen en capaciteitsbeperkingen in Europa bei’nvloedt. Protectie van de EGmarkt heeft voor hen geen zin nu het proces van reorganisatie op gang is gekomen.
Protectie zou dat proces alleen maar verstoren omdat zij deelnemen in de
raffinage- en petrochemische industrie in
de Golfstaten. Het herstructureringsproces is juist gericht op specialisatie van de
Europese vestigingen op technologisch
hoogwaardige produkten, terwijl in de
Golfstaten een specialisatie op bulkchemie aan de gang is.
De positie van de staatsolie en petrochemische bedrijven in Frankrijk en Italie is
geheel anders. Het verschil ligt niet zozeer
in de noodzaak tot reorganisatie – die is
onvermijdelijk — maar in de flexibiliteit.
Zij zijn veel meer gebaseerd op de nationale markt en hebben meestal alleen vertakkingen binnen Europa. Hun financiele
middelen, nodig voor de installatie van de
nieuwe generatie kraakinstallaties, zijn
veel geringer. Hier stuit de rationalisatie
tevens op politieke weerstanden omdat
werkgelegenheidsoverwegingen een belangrijke rol spelen. Daarnaast zijn in Italie en Frankrijk ook andere industrien in
staatshanden, zodat de oliesector niet alleen de prioriteit heeft.
Overheidssteun voor oude en minder ef-
schouwen protectionistische maatregelen
en overheidssteun aan minder efficiente
vestigingen als concurrentievervalsing.
Opvallend bij deze tegenstellingen tussen
De Franse en Italiaanse petrochemische
industrie is pas laat begonnen met het herformuleren van de strategie. In Frankrijk
startte de eerste reorganisatie in de staats-
chemische sector pas in 1980. De reorganisatie van de petrochemische sector wordt
vrijwel zeker gebaseerd op de oliemaatschappijen. Gedacht wordt om de belangen te concentreren rond de drie hoofd-
groepen Elf Aquitane, Rhone-Poulenc en
CDF-Chimie 49). In de raffinagesector
38) C. Kline, Surviving the petro-chemical collapse, Hydrocarbon Processing, februari 1983,
biz. 84.
39) Provinciate ZeeuwseCourant, 24-9-1983.
40) NRCHandelsblad, 2-2-1983.
41) ,,De Zeven Zusters”: Exxon (Esso), Texaco, Mobil, Standard Oil (Chevron), Gulf, British Petroleum en Shell.
42) K. van der Fiji, Marxisme en Internationale
politick, Amsterdam, 1982, biz. 59.
43) J.H. Choufoer, The problems and implications of the International Restructuring of the
Petrochemical Industry, Brussel, 18-10-1982.
44) Bedore en Turner, op.cit., 1979, biz.
181-184.
45) J.H. Choufoer, 18-10-1982.
46) The Middle East, September 1983, biz. 55.
47) The Economist, survey Saudi Arabia,
13-2-1982, biz. 29.
48) NRC Handelsblad, 21-4-1982.
49) Idem, 16-6-1983.
wordt de primaire raffinagecapaciteit ingekrompen, terwijl de secundaire capaci-
EG. De herstructurering werd noodzake-
teit wordt uitgebreid zonder dat dit ten
raffinage en petrochemie. Bij de herstructurering liepen de multinationale onderne-
koste gaat van werkgelegenheid 50). In ieder geval wil de regering van Mitterrand de
lijk door de structurele overcapaciteit in
(afhankelijke) industrialisatie zelfs sterker
geworden. We kunnen dan ook constateren dat de Golfstaten deel-industrielanden
zijn geworden.
mingen voorop, omdat rationalisatie in de
De Golfstaten hebben wel kans gezien
raffinage en petrochemiebelangen beter op
Westerse landen en internationalisatie van
elkaar afstemmen. De Franse staat be-
de produktie in hun lange-termijnstrategie
heerst, mede door nationalisaties sedert
pastten. Ook de staatsoliemaatschappijen
het aantreden van Mitterrand, driekwart
van de petrochemische industrie 51). Erg
voortvarend verloopt de reorganisatie nog
niet door moeilijkheden bij de fusies en
doordat de prioriteiten van de regering bij
de arbeidsintensieve industrie liggen.
De positie van de Italiaanse industrie is
vergelijkbaar met die in Frankrijk. De Italiaanse regering heeft echter al een beslissing genomen over de wijze van reorganisatie. De reorganisatie concentreert zich op
in Frankrijk en Italie waren gedwongen dit
hun positie ten opzichte van andere ontwikkelingslanden structured te verbeteren. Met name in de regio gaan de Golfstaten een belangrijke economische rol spelen. Hierbij gaat het b.v. om financiering
van ontwikkelingsprojecten en de levering
herstructureringsproces op gang te brengen, maar de nationale orientatie van de
produktie zorgde hierbij voor grote pro-
van eenvoudige plastics en kunstmest in
blemen. Net zo als in andere sectoren
andere Arabische en in Afrikaanse landen.
wordt de produktie in de EG gespecialiseerd op hoogwaardige produkten, terwijl
in de Golfstaten de nadruk ligt op de
bulkproduktie.
Jan Boers
Gep Eisenloeffel
Coby van der Linde
Onze conclusie is dan ook dat de verhou-
ding tussen de Golfstaten en de gei’ndustri-
de staatsoliemaatschappij ENI. De eerste
aliseerde landen niet is veranderd in de
stap bestond uit de privatisering van Montedison in 1981. Montedison stoot enkele
niet winstgevende delen af naar ENI, die
deze delen betrekt in haar eigen reorganisatieplannen. Zo kocht ENI, met behulp van
staatssubsidies, de petrochemische com-
richting die in de onderhandelingen voor
een Nieuwe Internationale Economische
Orde was voorzien. De afhankelijkheid
van de Golfstaten van de ge’industrialiseerde landen is niet verminderd, maar door de
50) Petroleum Economist, february 1982;
Restructure Planned for Refining Industry.
51) G. Dupuy, The big changes in worldwide petrochemicals, in: Petrole Informations,
3-9-1981, biz. 29.
52) European Chemical News, 21-3-1983.
plexen van Montedison in Priolo, Brindisi
en Ferrara. Verder wordt ENOXY, voorheen een joint-venture van ENI en Occidental, een onderdeel van ENI Chemica
52).
In hoeverre de roep om protectie van enkele bedrijven gehonoreerd zal worden
door de EG-Commissie is nog niet duidelijk. Wel duidelijk is dat hoe dan ook de
Europese raffinage en petrochemie zich
zullen moeten aanpassen aan de nieuwe
marktomstandigheden. Verder voelt men
in andere bedrijfstakken niets voor protectionistische maatregelen. Alleen al in Nederland is er een groot aantal bedrijven die
belangen hebben bij projecten in de
Golfstaten: Boskalis, Volker Stevin, Philips, Ballast Nedam enz. Tegenstand zal
dus niet alleen van de Golfstaten zelf komen maar ook van de multinationale oliemaatschappijen en andere bedrijven met
belangen in de Golfstaten.
Conclusie
De Golfstaten hebben een belangrijke
rol gespeeld in de veranderingen in de olieverwerkende sector sinds 1973. Deze rol
wordt gemarkeerd door de eerste leverin-
gen van petrochemische produkten uit de
Golfstaten in 1983. De Golfstaten zijn er in
tien jaar in geslaagd de eerste verwerkingsprocessen van ruwe olie in eigen land
ter hand te nemen. Doelstellingen van de
eerste fase van planning zijn weliswaar niet
gehaald, maar de uiteindelijke resultaten
zijn niet te verwaarlozen. In de tweede fase
werd de samenwerking met de Westerse
ondernemingen ge’intensiveerd, waardoor
de industrieen in de Golfstaten een plaats
kregen in een nieuwe arbeidsdeling binnen
de oliesector.
Deze nieuwe arbeidsdeling werd aan de
ene kant bepaald door de industrialisatie in
de Golfstaten, teweeggebracht door de politieke overwinningen van het begin van de
jaren zeventig, aan de andere kant door de
herstructurering van de oliesector in de
ESB 22-2-1984
195