Ga direct naar de content

De toekomst in retrospectief

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 8 1984

De toekomst in retrospectief
Over de voorspelkwaliteit van de
Macro Economische Verkenning
DRS. J.L. VAN DER LEEUW

Elk jaar op de derde dinsdag van September verschijnt samen met de Miljoenennota ook de Macro
Economische Verkenning (MEV) van het Centraal Planbureau. In de MEV worden voorspellingen
gepresenteerd van het verloop van de belangrijkste economische grootheden in het komende jaar.
Daarop worden vele beslissingen op sociaal-economisch terrein gebaseerd. Maar wat is de
betrouwbaarheid van deze voorspellingen? In dit artikel voert de auteur een soort
,,consumentenonderzoek” uit naar de betrouwbaarheid van de voorspellingen van de MEV. Aan de
hand van verschillende ongelijkheidsmaatstaven gaat hij ten aanzien van de kerngegevens hoe groot
de verschillen tussen de voorspelde en de gerealiseerde waarden zijn geweest. Zijn conclusie is dat de
voorspellingen, over de gehele periode gezien, aan de zwakke kant waren. De laatste tien jaar zijn zij
echter duidelijk beter, ook al vertoonde de economische ontwikkeling zelf een stormachtiger verloop.

Inleiding

Samen met de Miljoenennota verschijnt op de derde dinsdag
in September de Macro Economische Verkenning, wellicht beter
bekend onder het acroniem MEV. In de eropvolgende weken en
maanden mag de MEV zich in een brede belangstelling verheugen. Vele beslissingen op sociaal-economisch terrein worden
(mede) gebaseerd op de label met kerngegevens. Bij gebrek aan
alternatieven krijgt de MEV daarmee de status van autoriteit,
een status die de MEV niet pretendeert gezien zijn titel, en wellicht ook niet verdient.
Deze verkenning is nu tweeentwintig maal gepubliceerd, zij
het dat deze publikatie van 1962 tot en met 1965 de naam Macroeconomische Ramingen droeg. Nu de MEV ruim twintig maal
verschenen is, lijkt het mogelijk na te gaan in hoeverre de kerngegevens uit de MEV de nog onzekere toekomst hebben voorspeld. Het zal blijken dat dat nogal tegenvalt. De algemene conclusie moet luiden dat de kerngegevens met terughoudendheid
bekeken moeten worden. Wellicht is het beter de kerngegevens
over te slaan, maar de rest eens te lezen. Overigens, maar dit ter
zijde, duidelijk en helder is de MEV genoeg, maar de leesbaarheid zou beter kunnen: bijzinnen blijven bijzinnen, ook al beginnen ze met een hoofdletter.
Voor zover ons bekend is de kwaliteit van de MEV nimmer
hier of elders besproken. Dit is wel het geval met het Centraal
Economisch Plan. We wijzen daarbij op het artikel van H.C. Elte, R.F. Hochheimer, W. Kuipers en C.L. Worms in ESB (augustus 1978) en het meer recente artikel van A.L. Hempenius in
het januarinummer van Slatistica Neerlandica. Deze auteurs
noemen de kwaliteit van het CEP redelijk, zonder evenwel stringente kwaliteitseisen te formuleren. Meten van de voorspelkwaliteit blijft uiteraard een hachelijke onderneming. Het eindoordeel zal mede afhankelijk zijn van de gekozen maatstaven en de
variabelen die in de beschouwingen betrokken worden. Daarbij
dient een min of meer arbitraire keuze te worden gemaakt. De
gehanteerde maatstaven zullen verderop besproken worden;
eerst een enkel woord over de variabelen.
Lang niet alle variabelen kunnen in de evaluatie worden opgenomen, en wel om eenvoudige redenen. Van een aantal, zoals
werkgelegenheid, wordt eerst sinds enkele jaren een voorspelling
gegeven. Het financieringstekort heeft lange tijd politick, noch
160

economisch in de belangstelling gestaan en werd dan ook voor
1972 niet opgenomen. Voor andere grootheden zijn niet direct
de realisaties terug te vinden. Waar mogelijk zijn deze alsnog
berekend.
Een exercitie als deze wordt verder bemoeilijkt door definitiewijzigingen. Men kan zich afvragen in hoeverre de statistische
methodenom – zeg — deinvesteringentebepalenthansnogdezelfde zijn als tien, vijftien jaar geleden. Of dergelijke definitiewijzigingen van belang zijn in het evalueren van verschillen tussen voorspellingen en realisaties is praktisch niet te beantwoorden. Wel is het voor ons reden geweest om zo veel als doenlijk
ons onderzoek te baseren op de cijfers van voor herziening van
de Nationale Rekeningen.
Een duidelijk onderscheid tussen endogene en exogene variabelen zullen we niet aanbrengen. Het is de vraag of dat zinvol is.
Het is immers ondoenlijk nu nog vast te stellen in hoeverre fouten in endogene ramingen het gevolg zijn van fouten in exogenen. Dat kan alleen indien men zou kunnen beschikken over de
gehanteerde modellen. Daarmee zou de discussie in feite verschoven worden naar de kwaliteit van de modellen. Evenmin is
na te gaan hoe endogeen de endogene variabelen zijn. Immers, er
zijn genoeg redenen te bedenken waarom een endogene modeluitkomst achteraf nog enigszins wordt bijgesteld. Trouwens, het
mag bekend zijn dat de kerngegevens uit de MEV niet uitsluitend
met behulp van een enkel model tot stand komen. Ten slotte
geldt dat ook de exogene variabelen geen dei ex machina zijn.
Kort samengevat: er is gekeken naar de geloofwaardigheid van
de label met kerngegevens als geheel — voor zover dit uiteraard
mogelijk was gegeven de beschikbare gegevens.
Een andere reden waarom voorspelling en realisatie van elkaar afwijken kan uiteraard het feit zijn dat de voorspellingen
zich logenstraffen. De MEV wordt immers gepubliceerd op een
ogenblik dat beleidsbijstellingen nog in meer of mindere mate
mogelijk zijn. Zo zou een hoge werkloosheidsraming aanleiding
kunnen geven tot maatregelen die de voorziene werkloosheid
verminderen. Het verleden, en het heden, hebben echter laten
zien dat hiervan nauwelijks sprake is geweest. De invloed van het
beleid op korte termijn lijkt marginaal ten opzichte van onvoorzienbare gebeurtenissen, zoals exceptionele weersomstandigheden en internationale politieke spanningen. Daarnaast zijn uiteraard de hoofdlijnen van het sociaal-economische beleid, zoals
neergelegd in de Miljoenennota, al in de raming verdisconteerd.

Beoordelingsmaatstaven

tal maatstaven geconstrueerd. Getracht is deze aan een statistische toets te onderwerpen. Deze maatstaven zijn in een drietal

veronderstellen dat zowel teller als noemer kwadratensommen
zijn van normaal verdeelde variabelen en dat beide onafhankelijk van elkaar zijn. In een aantal gevallen – b.v. de gangbare
Theil-coefficient voor een positieve niveaugrootheid – zal deze
vooronderstelling niet te handhaven zijn. In de tabellen wordt

categorieen te onderscheiden, te weten:

het resultaat van deze toets aangegeven met een + en een – . Is

– de voorspelkracht ten opzichte van een nai’eve methode;

de MEV significant beter dan de nai’eve voorspelling dan wordt

– over- c.q. onderschatting;

de ongelijkheidscoefficient gevolgd door een of meer plusjes, in

Ten einde voorspelling en realisatie te vergelijken zijn een aan-

– het correct voorzien van stijging resp. daling.

het tegenovergestelde geval door minnetjes. Het aantal geeft de
graad van significantie aan.

Ongelijkheidscoefficien ten

Over- c.q. onderschatting
De meest gangbare maatstaf om de kwaliteit van voorspellingen te beoordelen is de Theil-coefficient, gedefinieerd als de
wortel uit het quotient van de kwadratensom van de voorspel-

fouten en de kwadratensom van de realisaties, of wel 1):

Dit quotient kan men interpreteren als de verhouding van twee
voorspelfouten. In de teller staat de fout, gebaseerd op v, en in

de noemer de fout, die resulteert als men als alternatieve voorspelling (te schrijven als v*) v* = 0 hanteert. Deze interpretatie
laat zich eenvoudig generaliseren. Immers, als alternatieve voorspelling kan men eveneens v,* = r,_, (,,alles blijft zoals het is”)
gebruiken of enige andere methode.
Daarmee kan men tevens het belangrijkste bezwaar dat aan de
Theil-coefficient kleeft, te weten de niveaugevoeligheid, onder-

vangen. Niveauvariabelen als werkloosheid en arbeidsinkomensquote (aiq) zullen op grond van de Theil-coefficient goed

scoren, gezien de grootte van de noemer ten opzichte van de teller. Een andere manier om deze niveaugevoeligheid te neutraliseren is het berekenen van de Theil-coefficient met behulp van de

mutatie in de desbetreffende variabele. Zoals eenvoudig valt in
te zien is deze correctie equivalent met de berekening waarbij de
alternatieve voorspelling v,* = r,_,luidt.
Naast de zojuist genoemde alternatieve voorspelling zijn tevens een aantal andere voorspellingen gehanteerd, te weten:

Aangezien ongelijkheidsmaatstaven alle gebaseerd zijn op gekwadrateerde verschillen blijven over- en onderschatting voiledig buiten beeld. Om te achterhalen of grootheden systematisch
onder- of overschat worden zullen dus andere wegen moeten
worden bewandeld. Zo men wil zou men de mate van overschat-

ting kunnen interpreteren als optimisme (voor volumevariabelen) of als pessimisme (voor prijsvariabelen), uitgaande van het

idee dat de groei niet fors genoeg en de inflatie niet laag genoeg
kan zijn.
De door ons gevolgde benadering is eenvoudig: als maatstaf is
gekozen voor de gemiddelde fout over de beschouwde periode.
Dit kan men ook opvatten als een regressie van v op r, onder de
restrictie dat de coefficient van v een is. De (zuivere) schatter van
de constante is dan gelijk aan de gemiddelde fout. Ten einde te

toetsen of deze constante significant van nul verschilt, dient men
deze te delen door zijn standaarddeviatie 2). De resulterende t-

waarde kan dan uitsluitsel geven of de overschatting of de onderschatting significant is.
Op basis van de gekozen maatstaf zullen we concluderen dat

de MEV-cijfers in de jaren zestig aan de — significant – lage
kant waren en in de jaren zeventig her en der te hoog zijn
geweest.

Omslagpunten
Aangezien elke lezer van de MEV doordrongen is van de onze-

kerheid die nu eenmaal inherent is aan dit soon prognoses, zal
r,_ 3 )/3

r N

Deze alternatieve voorspellingen zijn gebaseerd op de realisaties uit een meer of minder recent verleden. Nu is de meest recente realisatie, nl. r, M , in vele gevallen slechts bij benadering bekend op het moment dat de MEV verschijnt. Daarom is voor de

berekening van de alternatieve voorspelling niet uitgegaan van
het definitieve cijfer, zoals vermeld in het Centraal Economisch
Plan 1982, maar van het voorlopige cijfer uit de overeenkomsti-

ge MEV. De overige realisaties zijn daarentegen afkomstig uit
het CEP 1982.

Tevens zijn twee alternatieve voorspellingen berekend op basis van een kleinste-kwadratenaanpassing vanaf 1951 :
v,* = «r,_,

men eerder geneigd zijn te letten op de richting van de ontwikkeling dan op de exacte omvang ervan. Daartoe is nagegaan hoe

vaak een toename resp. afname voorspeld werd en inderdaad
ook uitkwam.

De vraag is nu wanneer er sprake is van een goede voorspelling
en wanneer niet. Een score van 50% zou, grof gezegd, ieder die
over een zuivere munt beschikt, gemiddeld moeten kunnen ha-

len. De Fransman die adverteerde het geslacht van nieuw-geborenen (tegen vergoeding) te voorspellen onder het beding ,,niet
goed, geld terug”, is niet voor niets opgepakt wegens oplichterij
3). Dus waar ligt dan wel de grens? Allereerst dit: een score onder

de 50% is zonder meer slecht. Is de score hoger, dan wordt het
pas interessant. Hiervoor heben we voor de volgende aanpak
gekozen.
Getoetst wordt of de hypothese dat een zuivere munt aan het
werk is geweest, moet worden verworpen ten gunste van de hypothese dat de scoringskans groter is dan een half. Dit impliceert

dat we er van uitgaan dat het correct voorspellen van het al dan

v,* = ft, + & r , _ ,

waarbij a, c.q. /?, en /?2 berekend zijn op basis van de realisaties
die bekend zijn op het moment van het verschijnen van de desbetreffende MEV.

Er zal overigens blijken dat geen van de genoemde naieve me-

1) Met r duiden we de realisatie aan, met v de (ME V-)voorspelling en met
e (= v – r) de voorspelfout.
2) £ , ! ( Â¥ , – Â¥ ) – (r,-F) | 2 /|T(T-l)]).Meestentijds wordt over- c.q.
onderschatting gebaseerd op de coefficient E ,Â¥,!-,/E,r, 2 , de kleinste-

kwadratenschatter van v op r, zonder constante. Is deze coefficient klei-

thoden voor alle variabelen er als beste uitkomt. Bovendien zal

ner dan een dan is er sprake van onderschatting, anders van overschat-

blijken dat de MEV-voorspellingen in de regel beter zijn dan de

ting. Dit is evenwel alleen juist indien voorspelling en realisatie paarsge-

nai’eve voorspellingen, enkele uitzonderingen daargelaten. Het

wijs hetzelfde teken hebben! Zouden alle voorspellingen positief en alle

zal duidelijk zijn dat de MEV-voorspelling beter is dan de naieve
voorspelling in het geval de ongelijkheidscoefficient kleiner is
dan een. Het omgekeerde geldt uiteraard indien deze coefficient
groter is dan een. De vraag die zich aandient is wanneer de MEVvoorspelling significant beter of slechter is dan de nai’eve voorspelling. Om deze vraag te beantwoorden interpreteren we het

realisaties negatief zijn (dus overschatting), dan wordt de te schatten
coefficient negatief en dus zou men tot onderschatting moeten concluderen. Ook ingeval slechts enkele paren een tegengesteld teken vertonen,
deugt deze coefficient nog niet. Naarmate deze overschatting groter is,
zal er eerder van onderschatting sprake zijn, omdat de methode geba-

quotient van teller en noemer als F-waarde. Dit betekent dat we

3) Se non e vero, e ben trovato.

ESB 15-2-1984

seerd is op het minimaliseren van de loodrechte afstand tussen lijn en

waarneming.

161

niet optreden van omslagpunten in het ene jaar onafhankelijk is

daaraan voorafgaande realisaties – voor zover nodig – zijn af-

van het daaropvolgende jaar. Dat zal lang niet altijd het geval
zijn. Tijden van opgaande of neergaande conjunctuur zijn
meestal langer dan een jaar, lets dat het voorspellen van omslagpunten eerder makkelijker dan moeilijker maakt. Daartegenover staat dat – zeker in tijden van een neergaande beweging „wishful thinking” de score negatief be’invloedt. Deze argumenzen aanpak eerder MEV-vriendelijk dan -onvriendelijk is.

komstig uit bovengenoemde CEP’s. Daarmee is naar we hopen,
de invloed geelimineerd van latere definitiewijzigingen en het
voorlopige karakter van de recentste realisatie. Er zij overigens
opgemerkt dat gebruikmaking van realisaties die uitsluitend afkomstig zijn uit het CEP, het beeld niet fundamenteel wijzigt.
Een tweede opmerking betreft de mutatievariabelen. Door de
gekozen aanpak zal de nai’eve voorspelling van de overeenkomstige niveau variabele, gebaseerd op r , _ , , niet langer gelijk

ten tegen elkaar afwegend komen we tot de slotsom dat de gekoDe hypothese dat MEV-cijfers correct het al dan niet optreden

zijn aan de Theil-coe’fficie’nt van de mutatievariabele.

van omslagpunten voorspellen, kan pas geaccepteerd worden als
er voldoende punten zijn gescoord. Hoeveel staat in onderstaand staatje 4):

Ongelijkheidsmaatstaven

(1)

(2)

(3)

(1)

()
2

(3)

(1)

(2)

(3)

6

5
5
6

5
5
6
6

13
14
15

9
10
11
11

17
18
19

20
21
22
23
24
25

14
14
15

7

9
9
10
11
1]
12
12

13
13
14
15
15
16

Meet men de kwaliteit van de voorspellingen af aan de Theilcoe’fficient (tabel 1), dan blijken alleen niveaus van de aiq en de
werkloosheid ,,goed” voorspeld te worden. Zoals in het voorgaande beargumenteerd is, berust dit uitsluitend op technische

7

8
9
10
11

7

8
8

12

9

8
8

16

12
12
13

15
16
17

gronden. Beschouwt men de Theil-coe’fficient als de verhouding

van twee voorspeilingsmethoden (nl. de MEV en de nai’eve
methode,,v* = 0″), dan blijken de meeste variabelen zeer significant beter voorspeld te worden. Alleen het volume van de
investeringen, de in- en uitvoerprijs, het saldo van de lopende
rekening en de mutaties in werkloosheid en aiq zijn niet of nau-

welijks significant. Dit beeld verandert echter complect als we de
Toelichting:

(1) = aantal waarnemingen;
(2) – minimaal aantal correcte scores waarbij de hypothese dat uitsluitend het tocval een rol speelt, word! verworpen bij een significamieniveau van 5 B /o;

MEV-ramingen bekijken ten opzichte van iets minder naieve

methoden (kolom 2 t/m 7). Dan blijkt dat met name het consumptievolume, de loonsom en de mutatie in de aiq slechter

is om omslagpunten te voorspellen. Wel blijkt dat degeen die hen

voorspeld worden dan met vrijwel alle nai’eve methoden. Wat
daarentegen wel opvalt, is dat het weerbarstige investeringsvolume significant beter uit de MEV te voorschijn komt.
Nogmaals zij benadrukt dat we hier geen uitspraak doen over
de (absolute) kwaliteit van de MEV. Het is zelfs de vraag of een
dergelijke absolute norm te vinden valt. Er wordt alleen gekeken
of de MEV al dan niet beter is dan een nai’eve methode. Dat is inderdaad vrijwel steeds het geval: de MEV wint het van elke nai’eve methode, al is die zege niet erg overtuigend. Slechts in een

van stuivertje gooien zou beschuldigen, niet veroordeeld mag

beperkt aantal gevallen scoort de MEV significant beter. Tevens

worden. Kort en goed: voor slechts weinig variabelen geldt dat
omslagpunten vaak genoeg correct voorspeld zijn.

valt uit de tabel te lezen dat geen der nai’eve methoden als de beste
is aan te merken. Mocht een keus moeten worden gemaakt, dan
kiezen we voor de methode die gebaseerd is op r, _,, al was het alleen maar om haar eenvoud.

(3) = idem bij een significantieniveau van 10%.

Als slordige benadering kan men volstaan met de vuistregel
dat het aantal scores minstens gelijk moet zijn aan Vi (T + j/T),
waarin T het aantal waarnemingen representeert 5).

Uit de cijfers blijkt overigens dat de hypothese dat er met een
stuiver gegooid is lang niet altijd verworpen kan worden. Daaruit moet niet worden geconcludeerd dat het CPB niet bij machte

Cijfers en resultaten

Overschatting
Cijfers

Slechts enkele variabelen lijden aan een lichte mate van overVoordat er ingegaan wordt op de resultaten, eerst enige aandacht voor het gehanteerde cijfermateriaal. Voor de voorspellin-

schatting, het merendeel aan onderschatting. Significant onder-

gen zijn de meeste cijfers ontleend aan de tabel met kerngegevens

schat worden: het consumptievolume, de consumptieprijs, de
investeringsprijs, de loonsom, de aiq en de werkloosheid. Daar-

in de diverse MEV’s. Indien er meer dan een tabel met kerngegevens vermeld is (zoals voor de jaren 1965, 1971, 1973, 1974), is

bij dient te worden aangetekend dat prijzen sterker onderschat

voor die tabel gekozen die achteraf het nauwst aansloot bij de gerealiseerde ontwikkeling. Enkele grootheden, te weten de volumegroei van het bruto nominaal produkt en de prijs van de in-

worden dan volumen. Dat is verwonderlijk. Een beleid dat lange
tijd gericht was op het terugdringen van inflatie en het stimule-

ren van groei, zou eerder het omgekeerde doen verwachten. Het
beleid is klaarblijkelijk niet bij machte in voldoende mate op

vesteringen (incl. woningen), zijn ontleend aan de Staat van
Middelen en Bestedingen.
De lopende rekening van de betalingsbalans is, waar nodig,

omgerekend van procenten van het nationaal inkomen naar miljarden guldens. De werkloosheid betreft de Geregistreerde

4) In het geval het voorspellen van omslagpunten uitsluitend van het toeval afhangt, zal de corresponderende kansverdeling voor het aantal cor-

Arbeidsreserve, aangezien de werkloosheid in engere zin alleen

recte scores een binomiale verdeling volgen:

de laatste jaren gepubliceerd wordt. De gebruikte aiq betreft de
ongecorrigeerde versie om dezelfde reden. Waar nodig is zo goed

en zo kwaad als mogelijk rekening gehouden met de recente herziening van de Nationale Rekeningen. Tot zover de voorspel-

lingen.
De gerealiseerde waarden zijn ontleend aan de CEP 1982.
Aangezien hierin slechts cijfers vanaf 1963 zijn vermeld, is voor
voorgaande jaren CEP 1970geraadpleegd, dit omdat deze publikatiederecentsteis waarin nog de cijfers voor 1951 zijn vermeld.

De cijfers over de jaren 1951 tot en met 1961 zijn gebruikt bij enkele nai’eve methoden.
Zoals al eerder opgemerkt is, komen definitieve cijfers vaak
pas na enkele jaren beschikbaar. Alternatieve voorspellingen

x = 0, 1, . . . T

f(x) =

Indien we nu de hypothese dat p = 0,5 willen toetsen, tegen het alternatief dat p > 0,5, dan dienen we deze hypothese bij een significantieniveau

van a te verwerpen, voor die waarden van M waarvoor geldt dat
M

E

f (x) > 1 – a

x = 0

De resultaten van een dergelijke som staan, voor diverse waarden van T
en a, vermeld in de tweede en derde kolom.
5) Als T voldoende groot is, kan evenwel als benadering de normale verdeling genomen worden. De hypothese p = 0,5 wordt dan verworpen als

M groter is dan een half plus 1,282 maal de standaarddeviatie. Welnu,

kunnen daarom niet worden gebaseerd op (uiteindelijke) realisa-

het gemiddelde is T/2, de variantie T/4; voor M dient dus te gelden:
M>T/2 + 0,641i/T. Hantering van de in de hierboven vermelde vuist-

ties. Hieraan is tegemoet gekomen door de recentste realisatie
voor elk jaar te ontlenen aan de overeenkomstige MEV. Alle

10%.

162

regel M > [/2 (T + ]/ T) betekent in feite een hoger significantieniveau dan

Tabel 1. Ongelijkheidsmaatstaven van MEV-voorspellingen, 1962-1982
(5)
0,886
0,847
0.728 +
0.879
0,849

(6)
0,703 +
0,973
0.747 +
0,804
0.787

(7)
0,847
1,022
0,721 +
0,873
0,873

(8)

1,021

1.056

0,639+ + +
0,774
0.755

0,651 + +
0,818
0,774

(4)
0,822
1,008
0,691 + +
0,911
0.850

+
+
+
+

0,769
0,832
0,777
0,929
0,769

0,781
0,835
0,779
0,735 +
0,798

0.862
0,928
0,723 +
0,686+ +
0,825

0,767
0,930
0,509+ + +
0,569+ + +
0,830

0,747 +
0,809
0,571 + + +
0,682 + +
0,840

0,803
0,930
0,578 + + +
0,747 +
0,854

0,233
0,419
0,757
0,695
1.614

0,518
0,483

0,378
1.401

-0,4501
-0,8671
-2,221 1
-1,8401
-1,1521

Prijs invoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Loonsom per werknemer . . . . . . . .
Saldo lopende rekening . . . . . . . . . .
Arbeidsinkomensquole . . . . . . . . . .
Mutatie aiq . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

0,818
0.334+ + +
0,773
0,035+ + +
1 ,487 – –

0,756
1.227
0,825
0,927
1,230

0.787
1.212
0.728 +
1.034
1,239

0,828
1,162
0.688+ +
1,065
1,319

0,857
0,906
0,799
0,499 + + +
1,472- –

0,852
1,133
0,810
0,927
1,458- –

0,864
1,176
0,812
0,852
1,429-

– 2.319
– 1,910
0,257
– 1,367
– 1,367

1.721
0.685
0,819
0,541
0,541

– 1 ,348 1
-2,7871
0,3141
-2,5271
-2,5271

11
14
II
7
12

Volume bruto nationaal produkt . .
Werkloosheid . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Mutatie werkloosheid . . . . . . . . . . .

0,479+ + +
0,174+ + +
0,720 +

0,895
0.654+ +
0,969

0,787
0,528 + + +
0,879

0,840
0,472+ + +
0,842

0,781
0,251+ + +
0,753

0,854
0,745 +
0,876

0,864
0,743 +
0,885

– 0,238
-13,619
-13,619

0,491
7,187
7,187

-0,485 1
– 1 ,895 1
-1,8951

14

(1)
Volume wereldhandel . . . . . . . . . . .
Volume particuliere consumptie . .
Volume investeringen vasle activa .
Volume uitvoer . . . . . . . . . . . . . . . .
Volume invoer . . . . . . . . . . . . . . . . .

0,531+
0,515+
0,757
0,567+
0,640+

++
++

Produktie bedrijven . . . . . . . . . . . .
Arbeidsproduktiviteit . . . . . . . . . . .
Prijs paniculiere consumptie . . . . .
Prijs investeringen in vasle activa .
Prijs uitvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

0,475+
0,499+
0,258+
0,279 +
0,776

+
+
+
+

+ +
++

(2)
0,677 + +

(3)
0,723 +

– 0,452

– 1,076
0,162
0,448
– 0,071

(9)
0,977
0,522
1,549
1,195
1,237

(10)
-0,4631
-2,061 I
0,1051
0,375 1
-0,0581


18
12
18
14
12
15
13
10
15
10

0,341

Toelichting: in kolom 1 t/m 7 worden ongelijkheidscoefficienten vermeld. Dit is de
wortel uit de kwadratensom van de MEV-verschillen, gedeeld door de kwadratensom van de residuen van een nai’eve methode. De noemer is achtereenvolgens gebaseerd op:
(1) , = 0 (d.i. de Theil-coefficient);
r
(2)
,-,:
(r, , + r, 2)/2;
(3)
(4)

12

(6) V L = orr^,, geschat op basis van r, = onv,,, i – 1952, . .., t- 1;
(7) v, = fr^, + £,, /?, en £2 geschal op basis van r, = /?,r. , +/!.,, i = 1952,
t-1.

(5)

17

rende t-waarde. Kolom 11 vermeidt het aanta] correcte scores.

= I r/(t-52),

i = 52, . . . . t – 1 ;

ontwikkelingen le reageren. Anderzijds kan men zich afvragen
in hoeverre de loononderhandelingen, waar MEV-cijfers uiteraard een rol spelen, aanleiding geven tot voorzichtigheid bij het
inzetten van loon- en prijsontwikkelingen. In hoeverre deze fouten in de loonontwikkeling de overige cijfers bei’nvloeden is een
interessante vraag. Vergelijkt men de jaren zestig en de jaren zeventig met elkaar, dan blijken de slechte schattingsresultaten

+ en – geven aan of de kwadratensommen significant verschillen. Bij + scoort de
MEV beter, bij – de naieve methode, waarbij een enkele + of – significantie op
10% betekent, twee significantie op 5% en drie significantie op l”Vo.

Kolom 8 geeft de overschatting, (9) de standaarddeviatie daarvan en (10) de resulte-

ting uit de jaren zestig, zeker voor de volumen, heeft moeten
plaatsmaken voor een lichte overschatting. Ook de richting van
de ontwikkeling laat een verbetering zien. Het aantal keren dat
het oordeel – te baseren op het aantal correcte scores – positief
uitvalt neemt duidelijk toe. Overigens staat het ontbreken van
voldoende waarnemingen (resp. tien en elf) het trekken van har-

de conclusies in de weg.

over de jaren zestig (toen de loonsom per werknemer overigens

als ,,veronderstelling” en niet als ,,resultaat” vermeld werd)
samen te gaan met een forse onderschatting van de lonen. In de
jaren zeventig is die onderschatting verdwenen.
Omslagpunten

Wijst de MEV ons de goede richting? Leidt een voorspelde
stijging tot een stijging, en een daling tot een daling? Als maatstaf gebruiken we hier de verhouding van het aantal keren dat
een voorziene stijging resp. daling inderdaad uitkwam, ten opzichte van het totale aantal voorspellingen. De MEV wint het
hier van stuivertje gooien, als het aantal correcte scores groter is
dan de helft van het totale aantal voorspellingen. Die zege is pas
overtuigend, als het aantal correcte scores minstens 13 a 14 is.
Dat is het geval voor de wereldhandel, het investeringsvolume
(beide liefst 18 maal), de produktie van bedrijven en het daarmee
samenhangende bruto nationaal produkt en de invesieringsprijs. Op het randje zijn de uitvoervolume, de arbeidsproduktiviteit, de loonsom en de werkloosheid. De andere helft van
de variabelen blijft onder deze maat. Dit impliceert, dat de MEV
ook in kwalitatief opzicht (,,het wordt meer, c.q. minder”)
voorzichtig gehanteerd moet worden.
De beschouwde periode is ook in tweee’n gesplitst. Zo men wil:
voor en na de oliecrisis. Deze cesuur markeert wellicht ook de periode van de nieuwe – grotere – modellen, zoals Vintaf en het
kwartaalmodel, en de opkomst van de computer. Daarnaast
moet de tweede periode ook als moeilijker worden gekenschetst,
gezien de stormachtige ontwikkeling op energiegebied en de
wisselkoersonrust.
Vergelijkt men beide perioden, dan valt direct het vrijwel ontbreken van eentjes (nai’eve voorspelling beter dan MEV-raming)
voor de jaren 1973-1982 op. Significant beter wordt in die periode overigens nauwelijks voorspeld; slecht wordt iets minder
slecht. Verder valt op te merken dat de significante onderschatESB 15-2-1984

Slot

Beziet men de MEV-voorspelling vanaf het begin – 1962- tot
en met 1982, dan moet de conclusie luiden dat de resultaten aan
de magere kant zijn geweest. Vergelijken we daarentegen de
eerste helft met de tweede, dan valt het oordeel gunstiger uit.
Terwijl de economische ontwikkelingen in het afgelopen decennium stormachtig waren ten opzichte van de rustige jaren zestig,
dan blijken de voorspellingen eerder beter dan slechter te zijn ge-

worden. Dat moge hoop geven dat in de toekomst de treiterige
nai’eve voorspelling (,,alles blijft zoals het is”) als alternatief definitief van de hand kan worden gewezen.
Voor diegenen die uit ervaring weten met welke onzekerheden
voorspellingen omgeven zijn, zal bovenstaande conclusie weinig
verrassend zijn. Voor alle anderen ware het wellicht zinvol de
mate van onzekerheid expliciet in de label met kerngegevens te
vermelden.
Ten slotte: we hebben alleen een oordeel gevormd over de label met kerngegevens. Daarnaasl beval de MEV nog altijd een
kleine honderd andere bladzijden aan inleressanle informalie.
J.L. van der Leeuw

163

Tabel 2. Ongelijkheidsmaatstaven van MEV-voorspellingen, in tweeperioden onderscheiden, 1962-1972 en 1973-1982
Deperiode 1962-1972

Volume wereldhandcl . . . . . . . . . .
Volume paniculiereconsumplie .
Volume invesleringen . . . . . . . . . .

Volume uilvoer . . . . . . . . . . . . . . .
Volume invoer . . . . . . . . . . . . . . . .
Produklie bedrijven . . . . . . . . . . .
Arbeidsproduklivileil . . . . . . . . . .

Prijs particuliereconsumplie . . . .
Prijs uilvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Prijs invoer. . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Loonsom per werknemer . . . . . . .
Saldo lopendc rekening . . . . . . . . .

ArbciJsinkomcnsquolc . . . . . . . . .
Mulalie aiq . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Volume brulo nalionaat produkl . .
Werkloosheid . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Mutalie werkloosheid . . . . . . . . . . .

(2)
0,929
1,061
0,723
1,209
0,877

(3)
0,936
1,175
0,771
1,091
0,846

(4)
0,965
1,200
0,783
1 045
0,849

(5)
1,224
1,388
0.859
1,218
1.217

(6)
0,845
0,985
0,795
1,066
0,762

(7)
1.217
1,293
0,820
1,269
1,174

(8)

2,582
2.118
2,127
1,955
2,845

(9)
1,054
0,698
2,053
1,369
1.41 1

(10)
-2,4501

-1,4271
-2,0161

7

0,942
1,017

0,871
1,018
1,158

0.823
0,905
0,933
0,752
0,919

0,861
0,992
0,908
0,657 +
0,868

1,128
1,181
0,721

1.120
1.171
0.699
0,754
0,840

—

1 400
1,491
1,236
0,745
0,627

0,620
0.557
0,547
0,528
0,563

— 2 258 1
– 2,677 1
– 2,262 1
-1,411 1
-1,1151

8
8
6

0,658 +
0,837

0,785
0,862
0.613 +
0,629 +
1.034

1,047
0,409 + + +
1,307
0,040+ + +
2,042

0,981
1,265
0,900
1,029
1,894- – –

0,846
1,340
0,941
1,150
1,680- –

0,860
1,373
1.046
1,144
1,810- –

0,903
1,185
1.215
0,588+ +
2.191 — –

1,053
1,147
1,062
1,070
2,007

0,905
1.309
1.034
0.922
2.149- – –

– 0,936
– 3,673
0,155
– 2,091
– 2,091

0,906
0,902
0,597
0,735
0,735

– 1 ,033 1
-4,071 1
0,259 1
– 2,844 1
– 2,844 1

7

0,407 + + +
0,258+ + +
0,819

1,070
0,724
0,676

0,900
0,672
0,643 +

0,944
0,651 +
0,636 +

1.225
0,588+ +
0,768

0,903
0,674
0,819

1.216
0,754
0,770

– 1,273
– 2,545
– 2,545

0,582
5,204
5,204

-2,1861
-0,4891
– 0,489 1

8
7

(8)

(10)
1.3601
0,111 1

(II)

0,070

(9)
1,390
0,632

2,680
3,090
2,980

2,167
1,701
1,652

1 .237 1
1.817 1
1,8041

8
7
7

1,050

0,659
0,644
0,344
0,570

7
5
4
7

2,919

1.5931
1.1801
– 0.669 1
-1.1241
-0,9251

0,789
0,727
1,010

– 3.840
0,030
0,370
– 0.570
– 0.570

3,511
0,631
1,641
0,755
0,755

-1,0941
0,0481
0,225 1
-0,7551
-0,7551

0,686
0,742
0,905
0,990

0,900
-25,800
-25,800
– 0,250

0,661
13,285
13,285
0,696

1.361 1
– 1 ,942 1
-1,9421
-0,3591

(1)
0,442 +
0,5f6+
0,745
0,420 +
0,512+
0,401 +
0,448 +
0,387+
0,346+
1,018

+ +
++
+ +
+ +
+
+
+
+

+
+
+
+

– 3,036 1
-1,0361

(11)
9
6
10
5

6

7

5
3
5

7

De periode 1973-1982

(1)
0,692
0,545 + +

(2)

acliva . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Volume uilvoer . . . . . . . . . . . . . . . .
Volume invoer . . . . . . . . . . . . . . . . .

0,770
0,870
0,922

0,577 + +

Produklie bedrijven . . . . . . . . . . . .
Arbeidsproduklivileil . . . . . . . . . . .
Prijs parliculiere consumplie . . . . .

Volume wereldhandel . . . . . . . . . . .

Volume paniculiereconsumplie ..

(3)
0,616 +
0,849

(4)
0,733
0,743

(5)
0,736
0,514+ + +

(6)
0,619 +
0,943

(7)
0,696
0,728

0,572+ +
0,716
0,722

0,623 +
0,844
0.851

0,642 +
0.753
0,698

0,708

0,651 +
0,67?

0,811

0,651 +
0,740
0,733

0,679
0,610 +
0,139+ + +
0,237 + + +
0,769

0,644 +
0,691
0,561 + +
0,854
0.759

0,735
0,762
0,509 + + +
0,718
0,793

0,864
0,858
0,446+ + +
0,724
0,823

0,589 +
0,756
0,286 + + +
0,499 + + +
0,832

0,704
0,751
0,469+ + +
0,741
0,833

0,636 +
0,761
0,393 + + +
0,716
0,856

0,805
0,186+ + +
0,735
0,029 + + +
1,072

0.744
1,038
0.815

0,783
0,815
0,706
0,881
0,898

0,826
0.684
0.658
0.949
0.951

0,854
0,467+ + +
0,769
0,398+ + +
1,035

0,840
1,043
0,782
0,760
1,052

0,697

0,753

0,515+ + +

0,457 + + +

0,936

0.888
0.969

0,598 +
0,238+ + +
0,751
0,763

0,805
0,755
0,886
0,941

0,564 + +

0,927

1.890

9
6

Volume invesleringen in vasle

Prijs invesleringen in vasle acliva .
Prijs uilvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Prijs invoer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Loonsom per werknemer . . . . . . . .
Saldo lopcnde rekening . . . . . . . . . .

Arbeidsinkomensquole . . . . . . . . . .
Mutalie aiq . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Volume bruto nalionaal produkt . .
Werkloosheid . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Mulatie werkloosheid . . . . . . . . . . .
Financieringstckorl . . . . . . . . . . . . .

0,647 +
0,168+ + +
0,709
0.362 + + +

0,792
0,841
0,770
0,646 +
1,046
0,969

0,992

0,699

0,861
0,787

0,760
– 0,230
– 0.640
– 2.700

Toelichting: zie label 1.

(vervolg van biz. 149)
Een derde manier waarop de overheid het proces van eco-

sluitend richt op het versterken van de marktsector en de in-

nomische vernieuwing op rechtstreekse wijze kan stimuleren

ternationale concurrentiepositie. Aan de effecten van de

en ondersteunen is door haar aankoop- en wetgevings- en reguleringsbeleid. De coordinerend bewindsman probeert op

technische ontwikkeling op andere sociaal-economische
doelstellingen worden weinig of geen woorden vuil gemaakt.
In het besef dat de technische ontwikkeling in eerste aanleg
een zaak van het bedrijfsleven is, maar dat de overheid misschien een steentje bij kan dragen, worden enkele belangrijke
aanzetten gegeven tot een marktgericht technologiebeleid
waarbij overheid en bedrijfsleven de handen ineenslaan om
ons land weer op te stolen in de vaart der volkeren.

dit punt al zijn collega’s bij het technologiebeleid te betrek-

ken door hen op hun terrein medeverantwoordelijk te stellen
voor het welslagen van het marktgerichte technologiebeleid.
Dit is geen overbodige oproep, getuige het geharrewar rond
het mediabeleid, waar de kansen’op vruchtbare samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven op een veelbelovend,
technisch geavanceerd terrein — de informatie- en communicatietechnologie — effectief omzeepzijn geholpen.

Geheel naar de eisen van de tijd heeft de Werkgroep Technologiebeleid een technologiebeleid gedefinieerd dat zich uit-

164

L. van der Geest

4
4
7

6
4
7

9
7

5
4

Auteur