Ga direct naar de content

Schoolverlaters op de arbeidsmarkt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 11 1983

Schoolverlaters op de arbeidsmarkt
DRS. F. VAN PUFFELEN*

Over jeugdwerkloosheid wordt de laatste tijd veel geschreven. Meestal op basis van
schrikbarende cijfers van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze werpen
wel licht op de kwantitatieve aspecten van het probleem, maar weinig op de kwalitatieve, zoals
de werkloosheidsbeleving van de betrokkenen zelf. In dit artikel wordt aan de hand van drie
recente onderzoekingen van de Stichting voor Economisch Onderzoek der Universrteit van
Amsterdam (SEO) op deze kant van het vraagstuk ingegaan 1). Tevens besteedt dit artikel op
basis van de eerste resultaten van het cohortenonderzoek van het CBS 2), aandacht aan de
sociaal ongelijke kans op werkloosheid: een ongelijke kansverdeling die begint op de lagere
school en zich via het vervolgonderwijs voortplant op de arbeidsmarkt. Aangetoond wordt dat de
jeugdwerkloosheid thans geconcentreerd is bij bepaalde risicogroepen en in de laagste sociale
milieus.

Inleiding
Nog maar in 1980 voorspelde het Sociaal en Cultureel Planbureau in samenwerking met het Centraal Planbureau 3) als
,,slechtste” variant een jeugdwerkloosheid die tussen 1980 en
1985 zou dalen (!) van 135.000 naar 98.000. Als conclusie werd
gesteld dat de toekomstige ontwikkeling van de werkloosheid als
geheel geen verontrustend beeld vertoont (biz. 10). Zoals bekend
bedraagt de jeugdwerkloosheid (jonger dan 25 jaar) thans al ruim
250.000, ofte wel 20% van de beroepsbevolking in die leeftijdsklasse, terwijl van daling nog geen sprake is.
Toch behoeft het rapport nog niet direct naar de prullebak te
worden verwezen, omdat het ook nog bruikbare opmerkingen
bevat. Zo wordt jeugdwerkloosheid in dit rapport vooral toegeschreven aan toetredingsproblematiek en de aansluiting tussen
opleiding en beroepspraktijk (wat juist is). En wordt op bladzijde
11 gesteld dat er vooral behoefte is aan stroom-en longitudinale
gegevens naast attitudegegevens van de (werkloze) jeugd ten aanzien van werken en niet-werken. Dit is een nog steeds actuele
vraag. Op een recent symposium van het IVA 4) klonken namelijk nog dezelfde geluiden en moest op Duits onderzoek worden
teruggegrepen om de werkloosheidsbeleving te belichten.
Wie worden specifiek getroffen?
Het besef wint langzamerhand veld dat jeugdwerkloosheid geconcentreerd is in bepaalde risicogroepen; rond het hoge gemiddelde van 20% jeugdwerkloosheid zijn er nog relatieve boffers en
pechvogels. Tot de extra gedupeerden horen:
— de zeer jeugdigen (meest schoolverlaters), waar de werkloosheid tot 33% oploopt;
— schoolverlaters met lagere opleidingen (LBO en MAVO), met
daarbinnen weer uitschieters voor hen die het diploma niet
hebben gehaald en meisjes van het LHNO;
— etnische minderheden.
Uit het onderzoek van de Stichting voor Economisch Onderzoek
komen daar nog drie nieuwe risicogroepen bij:
— schoolverlaters uit de laagste sociale milieus;
— schoolverlaters uit gebroken gezinnen:
— schoolverlaters uit gezinnen waar de vader werkloos is of in
de WAO vertoeft.
432

Deze categorieen sluiten elkaar niet uit, maar werken juist cumulatief. Uit het SEO-onderzoek blijkt dat de jeugdige schoolverlater, afkomstig uit het LBO zonder diploma en wonend in
een gebroken gezin of een gezin waar de vader niet werkt, de
grootste kans heeft om werkloos te zijn en te blijven.
Het trieste van de hele affaire is dat de gebrekkige kansen op
werk het gevolg zijn van een gebrekkige opleiding, en dat beide
sterk samenhangen met het sociale milieu. Dit blijkt bij voorbeeld uit de eerste resultaten van longitudinaal onderzoek van
het CBS (het zogenaamde cohortenonderzoek), waarbij 37.000
leerlingen die in 1977 van de lagere school kwamen, in schoolprestaties en arbeidsmarktgedrag worden gevolgd.
Van deze groep is bij voorbeeld het prestatieniveau op basis
van de CITO-toets bekend, evenals het doorleeradvies van de lagere school en het sociaal niveau waaruit de kinderen afkomstig
zijn.Wat blijkt nu? Het prestatieniveau (op basis van een indeling in vijf klassen) correleert heel sterk met het beroepsniveau
van de vader: hoe hoger diens beroep, hoe hoger de prestaties
van de kinderen. Van de kinderen van hogere employes hoort bij
voorbeeld slechts 12,7% tot de twee laagste prestatieklassen, tegen 50% van de arbeiderskinderen. Omgekeerd horen maar liefst
54% van de kinderen van hogere employes tot de twee hoogste
prestatieklassen tegen slechts 21 % van de arbeiderskinderen. Het
volledige beeld geeft label 1.
Qua prestatie liggen kinderen uit de lagere milieus dus al achter (wij laten in het midden of de CITO-toets de ,,echte” potentie
van een leerling meet of alleen een specifieke).
Bovendien geldt dat gegeven een bepaald prestatieniveau kin- ;
deren uit ,,betere” sociale milieus meer naar hogere opleidingen ‘
worden verwezen dan kinderen uit lagere milieus. Deze verschil-

* Verbonden aan de Stichting voor Economisch Onderzoek te Amster-1
dam.
1) Werken in de melaal, november 1981; LHNO-schoolverlaters op dei
Amsterdamse arbeidsmarkt in 1981, oktober 1982; Schoolvertalers iin\
jaar gevolgd, februari 1983.

2) Statistisch Magazine 1982, jg. 2, nr. 3, biz. 15-23. Statistisch Maga-i
zine 1981, jg. 1, nr. 2, biz. 58-63
3) Sociaal en Cultureel Planbureau, Jeugdwerkloosheid, SCP-cahier nr,|
20, Rijswijk, 1980.
4) Symposium jeugdwerkloosheid, IVA, Tilburg, november 1982.

Tabel 1. Prestatieniveau kinderen naar beroepsniveau vader
(horizontaal gepercenteerd)
^^”^^^^
Prestatieniveau
^~”~-~-^^
Beroepsniveau
^”^>-^^^

roepsaspiraties. persoonlijkheidsfactoren als motivatie en doorzettingsvermogen in het zoek- en sollicitatiegedrag. Daarnaast

zijn als directe oorzaken van de naar de verhouding grote werkloosheid factoren onderzocht als verdringing en het kruiwagen-

PI

P2

P3

P4

PS (hoogst) Totaal

effect.

Verdringingseffecten
Lagere employe(e)s. . . . . . . . . . . . . . . .
Zehstandigen met personeel ……..
Zelfstandigen zonder personeel ……
Arbeiders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

7,6
8,5
11,3
16,3

24,3
25,7
28,8
33,7

34.4
33.6
33,4
29,1

27.1
25,7
22,5
17.7

6,6
6,2
3,8
3,0

100
100
100
100

Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

12,8

27,4

33.1

23.5

5,9

100

Bran: CBS/SEO.

De algemene oorzaak van de werkloosheid is uiteraard de
slechte arbeidsmarktsituatie; de meer voor de hele groep jeugdi-

gen geldende oorzaak is de toetredingspmblematiek (schoolverlaters hebben per definitie nog geen baan en moeten wachten tot
er ergens een plaats vrij komt, c.q. nieuwe arbeidsplaatsen worden gecreeerd) naast de vaak genoemde oorzaak van het slecht

aansluiten van (beroeps-)onderwijs op de verlangens van de
len zijn zeer groot. Zo worden slechts 44% van de kinderen van

hogere employes uit de laagste prestatieklassen naar het LBO
verwezen tegen maar liefst 71% van de kinderen uit arbeiderskringen. Omgekeerd krijgt bij de middelste prestatiegroep 35%

van de kinderen van hogere employe(e)s het advies VWO te volgen tegen slechts 11% van de arbeiderskinderen. Of de lagere
scholen hierbij bewust discrimineren of via een tussenliggende
factor ,,motivatie” of ,,gedrag in de klas” tot hun advies komen

werkgevers. Voor de extra zwaar getroffen groepen komt daar als
oorzaak echter bij de verdringings-effecten (globaal: de hogere

opleiding verdringt de lagere, de meer ervarenen verdringen de
minder of geheel niet ervarenen).

De rol van het wensberoep

het lagere-schooladvies luidt per prestatieklasse naar beroepsni-

In twee van de drie SEO-onderzoekingen op het gebied van
zoek- en sollicitatiegedrag van typen schoolverlaters is gevraagd
naar de rol van het wensberoep. Enerzijds om na te gaan in hoe-

veau van de vader.

verre zij die werk vinden, ook werk vinden overeenkomstig hun

is uit het cohorten-onderzoek niet bekend. Tabel 2 laat zien hoe

voorkeur, anderzijds om te zien in hoeverre het wensberoep een
Tabel 2. Het lagere-schooladvies (alleen LBO en VWO) naar

prestatieklasse en beroepsniveau vader, in procenten, per prestalieklasse
^S.

Sduioladvtes

Prestatieniveau

\.
Beroepsniveau

PI

P2

P4

P3

P5

^\(^ LBO VWO LBO VWO LBO VWO LBO VWO LBO VWO

Hogere employe(e)s . . . . . . . .
Middelbare employed (s. ….
Lagere employe(e)s ………
Zelfstandigen met personeel .
Zelfstandigen zonder personeel
Albeiders . . . . . . . . . . . . . . . . .
Overig ……………….

44

_

53
58
59
67

71
73

18
28
37
40
49

53
54

7
4
4
2
2
1
1

5
10
12
II
22
23
20

35
25

20
18
22
11
15

_
1
3
7
5
5

75

69
60
60
50
48
51

_
3

97
93
90
90
85
86
90

Bron: CBS/SEO.

hinderpaal vormt bij het vinden van werk. Over het algemeen
genomen kan men stellen dat de onderzochte groepen (LBO en

lagere vormen van het algemeen voorbereidend onderwijs)
slechts vage en weinig specifieke beroepsvoorkeuren hebben.
Een niet onaanzienlijk deel verklaart zich zelfs bereid ,,alles”

aan te nemen. De vage beroepswensen hangen niet alleen samen
met het gebrekkige arbeidsmarktperspectief, maar ook met het
type satisfactie dat men in het werk zoekt. Hierbij blijkt het veel
minder om werkinhoudelijke aspecten te gaan, dan om een pret-

tige werksfeer en ,,leuke” collega’s. De beroepswensen vormen
dus geen barriere bij het vinden van werk, op een soort werk na
en dat is het schoonmaakwerk dat door vele schoolverlaters expliciet als onaanvaardbaar wordt genoemd.
Bij hen die werk vinden, sluit het feitelijk gevonden werk
slechts in een derde der gevallen aan op het wensberoep. Dat het
merendeel toch content met deze werkkring is, is een bewijs te
meer voor de vrij onbelangrijke rol van het wensberoep.

Twee factoren werken dus al in het nadeel van kinderen uit de

laagste sociale klassen: hun prestatiescore en het verwijsgedrag
van de lagere scholen. Een derde factor ten nadele van kinderen
uit de laagste sociale klassen is dat hun ouders nogal eens een lager type onderwijs kiezen dan door de lagere school is aanbevolen 5). Ouders uit de hogere milieus wijken gemiddeld ,,naar bo-

De rol van persoonlijkheidsfactoren

In een SEO-onderzoek — een longitudinaal onderzoek onder
7 typen schoolverlaters — is ook de betekenis van enkele persoonlijkheidsfactoren bij het zoeken en vinden van werk onderzocht. Het betrof hier weliswaar geen diepgaande meting van de
persoonlijkheid, maar een indeling in drie klassen (sterk, matig,

ven” af.
De cirkel is daarmee rond: kinderen uit de lagere sociale milieus doen het op de lagere school gemiddeld slechter dan kinderen uit de hogere milieus, komen in groteren getale naar de laag-

doorzettingsvermogen. Al deze factoren blijken nu van invloed

ste vervolgopleidingen, en worden, als zij op de arbeidsmarkt ko-

op de duur van de werkloosheid. Vooral de schoolverlaters die

men, gestraft met een naar verhouding hogere werkloosheid.
Dit blijkt uit de eerste groep schoolverlaters (de vbor- en
vroeg^tijdige schoolverlaters) die door het CBS in het kader van
het cohortenonderzoek in 1981 is ondervraagd. Het betrof hier
jongens en meisjes die in 1979 en 1980 op de arbeidsmarkt terecht waren gekomen, zonder diploma en voor 85% afkomstig

een jaar na het verlaten van de school nog geen werk hadden gevonden, bleken gemiddeld zwakker gemotiveerd en over minder
uitdrukkingsvaardigheid en doorzettingsvermogen te beschikken
dan zij die korter werkloos waren.

zwak) op factoren als motivatie, uitdrukkingsvaardigheid en

De rol van het zoek- en sollicitatiegedrag

uit het lager beroepsonderwijs. Een jaar na het verlaten der

school bleek van deze groep slechts 54% werk te hebben en 40%
werkloos te zijn (30% nog geen eerste werkkring en 10% ontslagen na een eerste werkkring). 40% werkloosheid contrasteert wel
heel dramatisch met de 22% werkloosheid onder de hele beroepsbevolking onder de 19 jaar. Wij hebben hier dus duidelijk

te maken met een extra zwaar getroffen groep.

De betekenis van motivatie en doorzettingsvermogen komt tot
uiting in het zoek- en sollicitatiegedrag. Uit het longitudinale
SEO-onderzoek komt naar voren dat langdurig werklozen ge-

middeld minder solliciteren. Met name de groep die zonder diploma van school is gekomen (de voortijdige schoolverlaters) solliciteert betrekkelijk weinig, soms maanden achtereen niet. Dat

dit correleert met de duur van de werkloosheid, is vanzelfsprekend.
Oorzaken

De relatie sociaal milieu-schoolprestatie-vervolgopleidingkansen op de arbeidsmarkt verloopt via tussenliggende factoren,

waarvan de SEO er een aantal heeft onderzocht. Dit zijn de beESB 18-5-1983

5) Emancipatiekommissie, Werkende meisjes, een terreinverkenning,
Rijswijk, oktober 1978.
433

Als men alle contacten met potentiele werkgevers, ook de
vluchtige, tot sollicitaties rekent, dan valt over de hele linie een

betrekkelijk lage sollicitatie-activiteit op. Het maand-gemiddelde van de hele onderzochte groep lag voor 1982 op 3 a 4 sollicitaties, waarvan circa de helft contacten met werkgevers zonder

dat een vacature bekend was.
Ongetwijfeld speelt bij deze relatief lage sollicitatie-activiteit

het feit een rol dat er weinig vacatures zijn. Bij de langdurige
werklozen vermindert de sollicitatie-activiteit echter ook door
een andere factor: de ontmoediging en apathie. In de (open) in-

terviews klaagden vele ondervraagden over het grote gevoel van
teleurstelling als zij bij een sollicitatie voor de zoveelste keer
hoorden niet nodig te zijn.
De rol van het milieu
Zowel uit het SEO-onderzoek onder LHNO-meisjes als het

onderzoek onder 7 groepen schoolverlaters komt de invloed van
het milieu op de duur van de werkloosheid naar voren. Kinderen

uit gebroken gezinnen (scheiding, overlijden) en kinderen uit gezinnen waar de vader werkloos is, zijn zelf langduriger werkloos.

lend” tot ,,afschuwelijk”. De negatieve beleving van de werkloosheid wordt in de hand gewerkt door spanningen die thuis optreden, het bij sollicitaties steeds opnieuw worden afgewezen en
het met de tijd geen raad weten. Meisjes vinden nog enig emplooi
in de huishouding (meer dan 70% van de werkloze meisjes doet
dit tegen slechts 6% van de jongens 6)), jongens in sport en hobbies (45%) en in klussen en vrijwilligerswerk (13%).
Of Jeugdwerkloosheid nu ,,erger” is dan werkloosheid op volwassen leeftijd kan uit het onderzoek niet rechtstreeks worden
beantwoord. Uit de readies van de respondenten zijn wij geneigd
af te leiden dat dit niet zo is. In de eerste plaats omdat Jeugdwerkloosheid zo’n massaal verschijnsel is dat niemand het zich
zelf aanrekent. In de tweede plaats omdat de jongeren niet zonder hoop zijn; zij zien toch hun vrienden en kennissen, al gaat
dat langzaam, aan werk komen. In de derde plaats hebben de
meesten in hun vrije tijd toch een redelijk bevredigend relatiepatroon opgebouwd, waardoor zij niet geheel gei’soleerd raken.
Van ,,genieten” van werkloosheid als mogelijkheid om allerlei
creatieve talenten aan bod te laten komen, is echter geen sprake.
Verre van dat.

De verklaring hiervoor behoeft overigens niet alleen te worden

gezocht in de geringe stimulans die bij het zoeken naar werk in
dergelijke gezinnen zou kunnen bestaan maar ook in het feit dat
de ouders minder als kruiwagen kunnen fungeren. Een zeer opvallende indicatie uit zowel het CBS-als het SEO-onderzoek is
namelijk dat een met de omvang van de werkloosheid stijgend
percentage banen gevonden wordt op voorspraak van familie of
kennissen. Hoe belangrijk relaties zijn bij het vinden van werk

School en arbeidsmarkt

In alle drie SEO-onderzoekingen is het thema van de voorbereiding op de arbeidsmarkt aan de orde gesteld. Gevraagd is of
men op school informatie heeft gekregen over onderwerpen als

blijkt bij voorbeeld uit de eerste resultaten van het cohorten-on-

beroepskeuze, wijze van solliciteren, zoekmethoden, de bemiddeling die het GAB geeft en het recht op uitkering. In het algemeen blijkt deze informatie — indien al gegeven — te enen male

derzoek van het CBS, waaruit blijkt dat maar liefst 39% van alle
eerste werkkringen gevonden is via familie of kennissen.

ontoereikend te zijn. Bijna niemand is er tevreden over.
Ongediplomeerde schoolverlaters krijgen praktisch geen infor-

De rol van het GAB
De rol die het Gewestelijk Arbeidsbureau (GAB) bij het zoe-

ken naar werk speelt, blijkt voor de laagste opleidingsgroepen
bedroevend klein, althans in Amsterdam, waarop de
onderzoeksresultaten van de SEO betrekking hebben. De schoolverlaters worden daar een of twee keer voor een gesprek ontvan-

gen en horen daarna in veel gevallen niets meer. Dit komt omdat
het GAB zelf ook weinig vacatures krijgt aangeboden en boven-

matie (mede omdat zij meestal voortijdig de school verlaten);
schoolverlaters van het algemeen voorbereidend onderwijs krijgen enige maar weinig informatie. Schoolverlaters van het lager
beroepsonderwijs (met name LTS) ontvangen nog de meeste informatie. Bij de gegeven informatie blijkt de klemtoon te liggen
op de beroepskeuze en doorleren, terwijl zaken als solliciteren en
het opsporen van vacatures maar weinig aandacht krijgen. Een
sollicitatierraming (bij voorbeeld via rollenspel) bestaat niet.
Hier ligt ons inziens dan ook een belangrijk en verwaarloosd
aangrijpingspunt om de schoolverlaters beter toegerust op de arbeidsmarkt te laten opereren.

dien deze schaarse vacatures aanbiedt aan de meest kansrijken.
Uit het SEO-onderzoek blijkt bij voorbeeld dat het GAB slechts
aan een gering aantal respondenten banen heeft aangeboden;

De opvang na school

aan de ongediplomeerde schoolverlaters zelfs in het geheel niet.
De vacaturebank van het GAB wordt wel door de meerderheid
geraadpleegd, maar meestal niet vaker dan een of twee keer, omdat de vacatures al vervuld bleken. Per saldo had slechts 9%
(LHNO, veldwerk 1981) en 4% (longitudinaal onderzoek schoolverlaters, veldwerk 1981/1982) van de sollicitaties betrekking op
door het GAB aangedragen vacatures. Het is dan ook geen won-

Opvang in de lange zoekperiode na school bestaat in feite niet.
Wij hebben al gezien dat het GAB qua directe bemiddeling weinig voor de schoolverlaters kan doen; andere soorten opvang
biedt het GAB niet. In het SEO-onderzoek is ook nog gevraagd

der dat driekwart van de ondervraagden ontevreden zijn over de

pende ouders, min of meer onverschillige ouders en ouders die
hun kinderen onder druk zetten zo snel mogelijk werk te vinden.
Deze houding van de ouders kleurt uiteraard de beleving van de
werkloosheid. Van club- en buurthuizen maken de schoolverlaters opvallend weinig gebruik (minder dan een kwart van de respondenten). Ook deze sector biedt dus kennelijk weinig opvang.

bemiddelingshulp van het GAB.

Het GAB zit overigens in een weinig benijdenswaardige positie. Het GAB wordt overstroomd met werkzoekenden en vragers
om een uitkering en krijgt slechts weinig vacatures doorgespeeld.

De menskracht uitbreiden kunnen zij niet, waardoor de aandacht per client aanmerkelijk is teruggelopen.

naar de opvang thuis en het bezoek aan club- en buurthuizen.
De opvang thuis is sterk verschillend. Er zijn begrijpende en hel-

Het idee dringt zich sterk op dat ten aanzien van de naschoolse

opvang van werkloze schoolverlaters weinig tot niets is georganiseerd.
Beleving werkloosheid

De vraag die in veel gepubliceerd onderzoek, onder andere in

Maatregelen

het rapport Jeugdwerkloosheid van het Sociaal en Cultureel
Planbureau, wordt gesteld is hoe ,,erg” de werkloosheid nu voor

Alle bestaande maatregelen ten aanzien van de Jeugdwerkloosheid zijn tot nog toe hoofdzakelijk geconcentreerd op het

de jeugd is. Soms wordt zelfs de suggestie geopperd dat een deel
van de jeugd werkloosheid als een verlenging van de vakantie of

creeren van nieuwe arbeidsplaatsen (vaste of tijdelijke) en op be-

als een plezierig grote hoeveelheid vrije tijd beschouwt. In twee

tere en aanvullende scholing. Men leze er het artikel ,,Bestrijding

van de drie onderzoekingen heeft de SEO aan de betrokkenen gevraagd hoe zij de werkloosheid ervoeren.
Slechts weinigen blijken een levensstijl gevonden te hebben die

de werkloosheid dragelijk of acceptabel maakt. Het overgrote
deel vindt werkloosheid, vooral als deze langer duurt, ,,verve-

6) CBS-Cohorten-onderzoek.

434

J

|van werkloosheid” van Arts en Van Wissen maar op na 7). De

Vooral de ,,kansarmen”, die nu weinig of weinig effectief solli-

_atregelen lijken op het eerste gezicht indrukwekkend qua

citeren, zouden door het GAB moeten worden begeleid en aan-

‘iaantal en gevarieerdheid. Wie in de label op pagina 14 die Arts

gemoedigd. Met name zou een dergelijk opvang- en voorlich-

en Van Wissen geven het bereik in aantal toepassingen bekijkt

tingsbeleid crop moeten zijn gericht een extreem lange werkloos-

zal echter snel merken dat het hier maar om een fractie van de
totale jeugdwerkloosheid en zelfs maar van een klein deel van de

heidsduur tegen te gaan. Al het gedane onderzoek, ook dat van
de SEO, wijst er immers op dat de pijn het grootst is bij de langdurige werkloosheid. (Cynici zullen daarom kunnen spreken van
een beleid gericht op spreiding van de werkloosheid).

totale langdurige jeugdwerkloosheid gaat. De meeste jeugdige

werklozen blijven dus in de kou staan.
Ook van de verlaging van het jeugdloon mag, als men de berekeningen van Van Duijn in het NRC Handelsblad van 2 februari 1983 mag geloven, niet veel additionele jeugdwerkgelegenheid worden verwacht. En over de effecten van een verkorting van de maximale werkduur van jeugdigen tot 32 uur, door
mr. Kruse als enig begaanbare weg aangeduid 8), zijn de menin-

gen ook nog niet onverdeeld gunstig. Meer perspectief biedt het
voorstel van de commissie-Wagner II, wat betreft de na- en bijscholing, omdat het hier om alle schoolverlaters gaat. Dit plan
is volgens de pers in onderwijskringen echter sceptisch ontvan-

gen. Bij de huidige stand van de jeugdwerkloosheid (en bij prognoses die eerder op meer dan minder jeugdwerklozen duiden) is
het realistisch aan te nemen dat geen van de genoemde maatregelen de jeugdwerkloosheid kunnen uitbannen.

Daarnaast zou ook het gemeenschapstakenplan van exminister Van der Louw (het verrichten van vrijwilligerswerk met
behoud van uitkering) van stal kunnen worden gehaald en opgepoetst. Met name zou kunnen worden gedacht aan een zwaarder
accent op ,,opleiding”, als beloning voor het verrichten van gemeenschapstaken. Creativiteit is hierbij gewenst. Zo zou men
volwassen geschoolde werklozen in de projecten kunnen betrekken als trainers van de (weinig geschoolde) jonge werklozen. De
projecten zouden verder naar de jongere werklozen toe zodanig
moeten worden aangekleed en ,,gemarket” dat ze een aantrekkelijk alternatief vormen voor het wachten op normaal betaald
werk, en geen ,,stenen voor brood” 10).

F. van Puffelen

Dan dient zich betere voorbereiding op school en betere op-

vang in de zoekperiode als ..second best” oplossing, aan. Op de
scholen zouden alle aanstaande schoolverlaters — en met name
de voortijdige schoolverlaters — moeten worden getraind in

zoek- en sollicitatiegedrag. Niet alleen de schoolverlaters, maar
ook hun ouders moeten daarbij worden betrokken, omdat jeugdwerkloosheid niet alleen een individueel probleem, maar ook
een gezinsprobleem is.
Deze training en begeleiding zou na de school moeten worden

voortgezet door het GAB, dat daartoe moet worden versterkt 9).

7) Drs. W. A. Arts en drs. J. M. van Wissen, Bestrijding van de jeugdwerkloosheid, ESB, 5 januari 1983, biz. 12-16. Zie ook Jeugd Werk Plan
in Werkgelegenheidsplan, eerste versie, voorjaar 1982.

8) Zie Symposium Jeugdwerkloosheid.
9) In Youth without work van de OECD, Parijs 1981, staan min of meer

gelijke maatregelen in Denemarken vermeld.
10) Zie Symposium jeugdwerkloosheid, biz. 14.

Auteur