Ouderschapsverlof
Voorstel voor een wettelijke regeling
PROF. DR. C. K. F. NIEUWENBURG* — DRS. J. J. SIEGERS*
Maatschappelijke gelijkheid van mannen en vrouwen lijkt slechts te realiseren wanneer er sprake is
van een zo gelijk mogelijke participatie in de vervulling van alle maatschappelijke taken.
Een belangrijk obstakel daarvoor is de omstandigheid dat het verzorgen en opvoeden van kinderen
vanwege inflexibele arbeidstijden slecht is te combineren met betaalde arbeid.
In dit artikel worden uitgangspunten geformuleerd en een voorstel gedaan voor een
Ouderschapsverlof regeling. Een dergelijke regeling zou kunnen inhouden dat een werknemer die
een of meer kinderen verzorgt, het recht krijgt de arbeidsduur voor een zekere periode te
verminderen tot minimaal twintig uur. Een gewenningsbijdrage zou de ermee gepaard gaande
inkomensachteruitgang geleidelijk kunnen doen verlopen, terwijl huishoudens waarvan het
inkomen beneden het sociale minimum zou dreigen te zakken, een beroep zouden moeten kunnen
doen op de Bijstandswet.
Inleiding
Op tal van maatschappelijke terreinen worden traditionele
opvattingen langzaam, maar gestaag verdrongen door andere. Ook wat betreft het huwelijk en de positie van man en
vrouw binnen de maatschappelijke arbeidsverdeling veranderen ideeen. In veel ruimere kring dan voorheen wordt het
bestaan van geheel andere samenlevingsverbanden dan het
huwelijk van man en vrouw geaccepteerd. Tevens wordt in
veel ruimere kring erkend dat de in een samenlevingsverband
wonende vrouw recht heeft op economische en sociale zelfstandigheid.
Met de constatering dat de maatschappelijke opvattingen
zich wijzigen, is niet gezegd dat de indenting van de maatschappij in gelijke mate verandert. Belemmeringen van velerlei aard verhinderen dat de ontwikkeling van de maatschappelijke organisatie gelijke tred houdt met de veranderende
maatschappelijke opvattingen. De erkenning van de maatschappelijke gelijkheid van mannen en vrouwen heeft zich
dan ook nog lang niet vertaald in een feitelijke gelijkheid
van mannen en vrouwen op alle terreinen van het maatschappelijke verkeer. De genoemde belemmeringen betreffen zowel wettelijke bepalingen 1), door personen en instellingen
bedreven directe en indirecte discriminatie 2), als hetgeen
wel wordt aangeduid met de term maatschappelijke discriminatie 3).
Van vrouwen wordt door de samenleving bovenal verwacht dat zij de rollen van echtgenote en moeder vervullen en
derhalve hun eigen belangen ondergeschikt maken aan de belangen van hun echtgenoot en kinderen. De hieruit voortvloeiende maatschappelijke discriminatie is niet alleen een
van de belangrijkste oorzaken van het feit dat vrouwen minder betaalde arbeid verrichten dan mannen, maar ook van het
feit dat zowel op het gebied van de betaalde als op het gebied
van de onbetaalde arbeid sprake is van een ongelijke taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Deze ongelijke taakverdelingen bei’nvloeden elkaar over en weer.
Maatschappelijke gelijkheid van mannen en vrouwen lijkt
slechts te realiseren wanneer sprake is van een zo gelijk mogelijke participatie van mannen en vrouwen in de uitvoering
van elk van de maatschappelijke taken 4). Voor ieder dient
844
de mogelijkheid open te staan onbetaalde huishoudelijke,
verzorgende en opvoedende taken en betaalde beroepstaken
te combineren.
De problemen met betrekking tot de combineerbaarheid
van deze twee typen taken zijn ook door de Sociaal-Economische Raad als een belangrijk knelpunt aangemerkt 5). Dergelijke problemen doen zich in versterkte mate voor wanneer
er (jonge) kinderen in een huishouden aanwezig zijn. Met betrekking tot de combineerbaarheid van met het ouderschap
* De schrijvers zijn als respectievelijk hoogleraar en wetenschappelijk
medewerker verbonden aan het Ecpnomisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Dit artikel is mede gebaseerd op een eerder
door de tweede auteur ten behoeve van de Commissie Vrouw en Arbeid van de SER geschreven notitie. De auteurs danken de leden van
de Werkgroep Sociale Verzekeringen van Man-Vrouw-Maatschappij (waaronder in het bijzonder drs. J. J. Smit) en mevrouw T. J. A.
van den Wijngaart voor hun commentaar.
1) Zie bij voorbeeld Anders geregeld, fnventarisatie van alle
bepalingen, voorkomend in wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriele besluiten, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen en tussen gehuwden en ongehuwden, opgesteld naar aanleiding van de motie Van Winkel,
Den Haag, 1978.
2) Zie bij voorbeeld J. J. Schippers, Beloningsdiscriminatie van de
vrouw in Nederland, ESB, 5 mei 1982 en J. J. Schippers, Werkgelegenheidsdiscriminatie van de vrouw in Nederland, conceptartikel, 1982.
3) G. E. Johnson en T. P. Stafford, Women and the academic labor
market, in C. B. Loyd (red.), Sex, discrimination and the division of
labor, New York, 1975, biz. 212; R. Oaxaca, Sex discrimination in
wages, in: O. Ashenfelter en A. Rees (red.), Discrimination in labor
markets, Princeton (NJ), 1973, biz. 150-151; zie ook J. van DoorneHuiskes, Vrouwen en beroepsparticipatie, dissertatie, Utrecht, 1979,
biz. 129 e.v. en G. C. Loury, A dynamic theory of racial income differences, in: P. A. Wallace en A. M. LaMond (red.), Women, minorities, and employment discrimination, Lexington (Mass.), 1977.
4) Emancipatiekommissie, Advies arbeid. Visie op de maatschappelijke verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid over vrouwen en
mannen met aanzetlen voor concreet beleid, Rijswijk, 1980, biz.
71-72; zie ook J. J. Siegers, Ongelijkheid tussen mannen en vrouwen
op de arbeidsmarkt, Sociaal Maandblad Arbeid, juli/augustus 1981,
biz. 560-562 en C. K. F. Nieuwenburg en J. J. Siegers, Naar een
geemancipeerde arbeidsverdeling (I), ESB, 1 juli 1981, biz. 624.
5) Sociaal-Economische Raad, Advies over de verbetering van de
arbeidsmarktpositie van vrouwen, Den Haag, 1979, biz. 30-31 en
32-33.
verband houdende taken en betaalde beroepstaken is in februari 1981 door de toenmalige minister van Sociale Zaken
Albeda en de toenmalige staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk Kraaijeveld-Wouters advies
gevraagd aan de Sociaal-Economische Raad en de Emanci-
Het beginsel dat ouders in staat moeten zijn de voor hen
optimale combinatie te kiezen van de mate waarin zij zelf hun
kinderen verzorgen en de mate waarin zij gebruik maken van
kinderopvangvoorzieningen, sluit overigens ook uit dat de
combineerbaarheid van de met ouderschap samenhangende
patiekommissie (thans Emancipatieraad) over een regeling
taken en betaalde beroepstaken geheel wordt verkregen door
voor ouderschapsverlof 6). Nederland kent wel een zwangerschaps- en bevallingsverlof, dat in verhouding tot andere
landen overigens minimaal is 7), maar tot op heden nog geen
ouderschapsverlof.
In dit artikel wordt een aantal uitgangspunten geformuleerd waaraan een goede wettelij ke ouderschapsverlofregeling
de uitbreiding van kinderopvangvoorzieningen zonder maatregelen in de sfeer van de betaalde arbeid. Dit nog afgezien
van het feit dat in dit geval ook niet meer kan worden gesproken van een echte combinatie van met ouderschap samenhangende taken en betaalde beroepstaken, omdat de eerstgenoemde taken voor het overgrote deel aan derden zouden
moeten worden uitbesteed.
De vraag kan worden gesteld of wel sprake dient te zijn van
zou moeten voldoen en wordt een op die uitgangspunten
geent voorstel voor een dergelijke regeling gepresenteerd.
een wettelijke regeling; kan een dergelijk verlof niet tot stand
Uitgangspunten
Het recht op ouderschapsverlof wordt in dit artikel gedefinieerd als het recht van ouders die kinderen te verzorgen en
op te voeden hebben, op een andere betaalde arbeidstijd dan
gangbaar is. Onder ouders wordt in dit verband verstaan ieder die injuridische zin ouder, voogd of verzorg(st)er van een
of meer kinderen is. Met betrekking tot leefeenheden van on-
gehuwde heterofiele en homofiele samenwonenden valt te
denken aan ,,ouderschapscontracten” naar analogic van de
huidige ,,samenwoningscontracten”. De zinsnede ,,een ande-
re betaalde arbeidstijd dan gangbaar is” laat een veelheid
van mogelijkheden open, varierend van het gedurende een
zekere periode terugbrengen van de betaalde arbeidsduur tot
het recht op afwijkende aanvangs- en eindtijden van de betaalde arbeidsdag. Tevens laat de gegeven definitie open of de
werknemer in de periode dat hij/zij geen kinderen meer te
verzorgen heeft, verplicht is de op grond van het opgenomen
verlof eventueel verkorte betaalde arbeidstijd weer te verhogen tot het aantal uren dat direct voorafgaande aan het opgenomen verlof aan betaalde arbeid werd besteed of niet.
Het creeren van een speciale verlofregeling voor ouders
bergt het gevaar in zich dat (potentiele) ouders in de sfeer
van betaalde arbeid — ondanks eventuele formeel-juridische voorzorgsmaatregelen — anders worden behandeld dan
de overige werknemers. Dit kan zowel schadelijk zijn voor de
arbeidsmarktpositie van de (potentiele) ouders (geringere
kans om voor een betaalde baan te worden aangenomen, geringere kans op promotie e.d.) als voor de overige werknemers (als ouders bij voorbeeld relatief gunstige werktijden
mogen claimen, resteren voorde overige werknemers werktij-
komen door afspraken tussen sociale partners op ondernemings- of bedrijfstaksniveau 9). Wanneer dat laatste zou gebeuren, zou dat echter wel betekenen dat van de vrouwen die
kinderen hebben in de leeftijd van 0 t/m 3 jaar ongeveer 85%
buiten spel staat, omdat zij thuis voor de kinderen zorgen en
geen betaalde arbeid verrichten 10). Het laat zich aanzien
dat ouderschapsverlof daardoor bij de contractpartijen niet
die prioriteit geniet die het uit maatschappelijk oogpunt ver-
dient. Daarnaast stelt zich het bezwaar dat van ondernemingsgewijze of bedrijfstaksgewijze afspraken kan worden
verwacht dat regelingen met betrekking tot ouderschapsverlof eerder tot stand komen en relatief gunstig zijn in onder-
nemingen c.q. bedrijfstakken waar veel vrouwen werkzaam
zijn. Gegeven de huidige rolverdeling betekent dit, dat deze
ondernemingen en bedrijfstakken relatief aantrekkelijk voor
vrouwen worden, waardoor de reeds bestaande ongelijkheid
in de verdeling van mannen en vrouwen over beroepen en bedrijfstakken wordt versterkt.
Na deze algemene opmerkingen volgen hieronder zeven
meer specifieke uitgangspunten die aan de in dit artikel voorgestelde ouderschapsverlofregeling ten grondslag liggen:
1. mannen en vrouwen dienen in staat te worden gesteld de
onbetaalde huishoudelijke, verzorgende en opvoedende
taken en de betaalde beroepstaken te combineren;
2. ouders moeten in staat worden gesteld de voor hen optimale combinatie te kiezen van de mate waarin zij zelf hun
kinderen verzorgen en de mate waarin zij gebruik maken
van kinderopvangvoorzieningen;
3. wanneer mannen en vrouwen in staat zijn de onbetaalde
huishoudelijke, verzorgende en opvoedende taken en betaalde beroepstaken te combineren, is dat in het belang
van zowel hen zelf als van hun kinderen 11);
den die relatief ongunstig zijn e.d.) De beste oplossing van
het vraagstuk van de combineerbaarheid van de met het
ouderschap samenhangende taken en betaalde beroepstaken
is een (ook op grond van andere overwegingen gewenste) algemene verkorting van de betaalde arbeidstijd per dag tot
vijf uur 8) in combinatie met voldoende kinderopvangvoorzieningen. Een speciale verlofregeling voor ouders zal dan
doorgaans overbodig zijn. Zolang echter een speciale regeling nodig is, dient deze te worden afgestemd op het gestelde
lange-termij nd oel.
De invoering van ouderschapsverlof brengt in de huidige
situatie nog een tweede gevaar met zich. Men zou namelijk
kunnen veronderstellen dat een goede verlofregeling kinderopvangvoorzieningen overbodig maakt. Dat is een misverstand. In de eerste plaats zijn deze voorzieningen te alien tijde
noodzakelijk opdat kan worden voldaan aan het in dit artikel
onderschreven beginsel dat ouders in staat moeten zijn de
voor hen optimale combinatie te kiezen van de mate waarin
6) Ministerie van Sociale Zaken, Adviesaanvrage ouderschaps-
verlof, Den Haag, 1981. In de adviesaanvrage wordt overigens teyens
advies gevraagd over een drietal onderwerpen die in dit artikel buiten
beschouwing blijven, te weten: de arbeidsbescherming van zwangere
werkneemsters, het zwangerschaps- en bevallingsverlof van de vrouw
en de gelegenheid tot het geven van borstvoeding. Ouderschapsverlof
kan worden ppgevat als een onderdeel van verzorgingsverlof in het
algemeen. Dit laatste heeft niet alleen betrekking op de verzorging
on e
van (J g ) kinderen, maar ook op de verzorging van volwassen huisgenoten en familieleden die tijdelijk of permanent verzorging behoeven. Ook deze overige aspecten van verzorgingsverlof blijven in
dit artikel buiten beschouwing.
7) J. S. Bakker, Zwangerschaps- en ouderverlofregelingen in Westen Oost-Europa, Demogrqfie, mei 1981.
8) Zie C. K. F. Nieuwenburg en J. J. Siegers, Naar een gee’mancipeerde arbeidsverdeling (II), ESB, 8 juli 1981, biz. 654-657.
9) Zie voor het navolgende J. J. Siegers, Wetgeving als instrument
ter bestrijding van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen
de maatschappelijke arbeidsverdeling, (referaat ten behoeve van de
conferentie Relatievrijheid en Recht, 25 en 26 mei 1982), in: W. C. J.
Robert en J. M. A. Waayer(red.), Relatievrijheid en recht, Deventer,
zij zelf hun kinderen verzorgen en de mate waarin zij gebruik
maken van kinderopvangvoorzieningen. In de tweede plaats
te verschijnen.
10) Zie hierna de label.
zal in het navolgende blijken dat ook wanneer er een goede
Jeugdbeleid), Discussienota ouderschapsverlof, Amsterdam, 1982.
ouderschapsverlofregeling is, zich een aantal knelpunt-
situaties zal blijven voordoen die het bestaan van kinderopvangvoorzieningen noodzakelijk maken. De gemeentelijke
overheden dient dan ook te worden opgedragen te zorgen
voor voldoende kinderopvangvoorzieningen.
ESB 18-8-1982
11) Zie bij voorbeeld Kommissie het jonge kind (Raad voor het
Recent empirisch onderzoek geeft geen steun aan de nog steeds
gangbare (voor)oordelen betreffende de negatieve effecten van het
verrichten van betaalde arbeid door de moeder op de emotionele
ontwikkeling van het kind; zie L. W. C. Tayecchio en M. H. van
IJzendoorn, Dichtheid van het opvoedingsmilieu en attachment: een
vooronderzoek, Pedagogische Stttdien, januari, 1982.
845
4. het mogelijk maken van beide typen taken is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders (werknemers),
van de maatschappij als geheel en van de werkgevers 12).
Het accent ligt daarbij op de verantwoordelijkheid van de
ouders. Het is de verantwoordelijkheid van de samenleving als geheel en van de werkgevers om zodanige omstandigheden te scheppen dat die verantwoordelijkheid van de
ouders door die ouders in redelijkheid is te dragen;
5. de kosten van ouderschapsverlof dienen zowel draaglijk
te zijn voor de werknemers, de overheid als het bedrijfs-
leven;
6. het opnemen van ouderschapsverlof door een ouder dient
dat zij nooit kunnen worden verplicht na verloop van tijd hun
betaalde arbeidstijd te verhogen, terwijl dit voor degenen die
ouderschapsverlof opnemen in beginsel wel het geval is.
De regeling laat onverlet dat de werkgever en de werknemer gezamenlijk een andere wekelijkse arbeidsduur kunnen
overeenkomen dan twintig uur. De regeling laat eveneens onverlet dat werkgever en werknemer gezamenlijk een andere
periode overeenkomen gedurende welke korter wordt gewerkt dan de periode waarin de werknemer kinderen van
0 t/m 3 jaar op te voeden en te verzorgen heeft.
Een werknemer kan niet worden gedwongen minder
zijn/haar positie in de sfeer van de betaalde arbeid zo min
mogelijk te schaden;
7. zowel werkgevers als werknemers moeten kunnen plannen. Dit betekent onder meer dat ruim voor het tijdstip
dat ouderschapsverlof wordt opgenomen, afspraken die-
ouderschapsverlof op te nemen dan hij/zij wenst. De werkgever mag geen onderscheid maken tussen personen die wel
en personen die niet gebruik maken van c.q. in aanmerking
komen voor de ouderschapsverlofregeling bij het aangaan
van de arbeidsovereenkomst, het verstrekken van onderricht
aan de werknemer, in de arbeidsvoorwaarden, bij de bevor-
nen te worden gemaakt tussen werkgever en werknemer
dering en bij de beeindiging van de arbeidsovereenkomst 15).
over de wijze en het moment waarop het ouderschapsver-
Een werknemer kan evenmin gedwongen worden meer ouderschapsverlof op te nemen dan hij/zij wenst. Het voorgaande
geldt zowel ten aanzien van het terugbrengen van de wekelijkse arbeidsduur als ten aanzien van de periode waarover het
verlof wordt genoten. Wel lijkt het vanuit de arbeidsorganisatie gezien wenselijk de keuzemogelijkheden van de werknemer te begrenzen. Zo kan bij voorbeeld worden bepaald
dat de wekelijkse arbeidsduur uit een veelvoud van halve dagen dient te bestaan en de periode uit een rond aantal maanden. Tevens lijkt het gewenst dat binnen de verlofperiode de
keuzemogelijkheden ten aanzien van het varieren van de wekelijkse arbeidsduur wordt beperkt. Zo zou kunnen worden
bepaaid dat een verandering van de wekelijkse arbeidsduur
bij voorbeeld drie maanden van te voren dient te worden gemeld. Het recht om dergelijke veranderingen aan te brengen
is uiteraard beperkt tot variaties tussen twintig uur per week
en de wekelijkse arbeidsduur direct voorafgaande aan het ingaan van het recht op ouderschapsverlof. De periode gedurende welke een bepaalde wekelijkse arbeidsduur geldt, dient
een ondergrens te hebben opdat niet een reeks van opeenvolgende korte perioden met wisselende wekelijkse arbeidsuren
ontstaat. Te denken valt aan perioden van minimaal drie
maanden in het jaar na de geboorte van het kind, en perioden
van minimaal een half jaar, een heel jaar zelfs ter grootte van
de resterende drie jaar daarna. Ook is mogelijk te bepalen dat
een bepaalde wekelijkse arbeidstijd wordt vastgelegd voorde
eerste drie maanden dat het ouderschapsverlof wordt opgenomen en een bepaalde wekelijkse arbeidsduur voor de resterende periode dat het jongste reeds aanwezige kind jonger is
dan vier jaar. Het hiergestelde ten aanzien van ronde arbeidsuren, verlofperioden en meldingsperioden laat onverlet dat
werkgever en werknemer gezamenlijk tot afspraken komen
die de beperkingen van de rechten van de werknemer geheel
of gedeeltelijk teniet doen.
lof wordt opgenomen.
In de in de volgende paragrafen weergegeven regeling
worden ten aanzien van kinderen vier leeftijdsperioden on-
derscheiden:
— 0 t/m 3 jaar, d.w.z. de jaren voorafgaande aan de kleuterschool;
— 4 t/m 7 jaar, d.w.z. de kleuterschooljaren plus de eerste
twee klassen van het basisonderwijs;
— 8 t/m 13 jaar, d.w.z. t/m de brugklas;
— 14 jaar en ouder. Kinderen in deze leeftijd worden geacht
dermate zelfstandig te zijn dat voor deze periode geen regeling wordt voorgesteld.
Een ouderschapsverlofregeling voor ouders van kinderen
van 0 t/m 3 jaar
De kern van de voorgestelde regeling luidt dat iedere ouder
het recht heeft gedurende de periode waarin hij/zij een of
meer kinderen in de leeftijd van 0 t/m 3 jaar op te voeden en
te verzorgen heeft, de wekelijkse betaalde arbeidsduur terug
te brengen tot minimaal twintig uur.
Dit betekent o.a. dat de mogelijkheid tot een full-time ver-
lof wordt afgewezen (althans wat betreft het recht op een dergelijk verlof met behoud van dienstverband en/of recht op
terugkeer). In de eerste plaats omdat het in strijd met het
uitgangspunt van de combineerbaarheid van taken is om de
aan een van de taken te besteden tijd gedurende een zekere periode gelijk aan nul te stellen. In de tweede plaats verdient een
part-time verlof de voorkeur gezien vanuit het uitgangspunt
dat de positie van de betrokkene in de sfeer van de betaalde
arbeid zo min mogelijk dient te worden geschaad. In de derde
plaats vermindert het uitsluiten van (het recht op) een fulltime verlof (hetgeen binnen het kader van de voorgestelde re-
geling in feite neerkomt op het niet-overdraagbaar zijn van
het recht op ouderschapsverlof) de kans dat het ouderschapsverlof wordt tot een moederschapsverlof 13). Dit risico is met
name aanwezig wanneer het verlof onbetaald is, omdat het
uurloon van mannen aanzienlijk hoger is dan dat van vrou-
wen 14), zodat het financieel gezien ,,voordeliger” is als de
vrouw minder betaalde arbeid verricht dan als de man dat
12) Ministerie van Sociale Zaken, op. cit., biz. 11.
13) Vergelijk voor de nadelen daarvan de effecten van een moederloon; Zie Siegers, op. cit.,Sociaal Maandblad Arbeid, Juli/augustus
1981, biz. 560-561.
14) Zo lagen de bruto uurlonen in de nijverheid en de dienstverlenende bedrijyen in 1978 voor meerderjarige vrouwen gemiddeld
25% lager dan die van meerderjarige mannen; aldus berekend op
basis van Sociale Maandstatistiek, juni 1979, biz. 437. Tevens kan in
doet. De voorgestelde regeling elimineert dit effect weliswaar
niet, maar beperkt het wel.
Iedere ouder heeft het recht tot het opnemen van ouderschapsverlof vanaf het moment van de geboorte van het kind.
dit verband worden vermeld dat van de tussen 1960 en 1971 gesloten
huwelijken in 49% van de gevallen het opleidingsniyeau van de man
en de vrouw gelijk is, in 17% dat van de yrouw hoger is dan dat van de
man en in 34% dat van de vrouw lager is dan dat van de man; aldus
berekend op basis van C. de Hoog, Wederzijdse kenmerken van
Dit met dien verstande dat de ouderschapsverlofregeling
huwelijkspartners. Den Haag, 1979, biz. 36. Overigens verdienen
voor vrouwen niet van toepassing is gedurende de tijd dat zij
bevallingsverlof hebben; voor mannen is de regeling niet van
toepassing gedurende de periode dat zij verlof genieten in verband met de geboorte van hun kind.
De regeling impliceert dat degenen met een wekelijkse betaalde arbeidsduur van twintig uur of minder geen recht op
ouderschapsverlof hebben. Daar staat overigens tegenover
846
vrouwen ook bij een gelijk of hoger opleidingsniveau per uur gemiddeld minder dan mannen. Het genoemde verschil in bruto uurlonen
tussen mannen en vrouwen komt immers tot stand ondanks het feit
dat het gemiddelde opleidingsniveau van vrouwen die betaalde arbeid verrichten niet lager maar zelfs iets hoger is dan dat van mannen
die dat doen; zie voor de berekening J. J. Siegers, op. cit., Sociaal
Maandblad Arbeid, juli/augustus 1981, biz. 555.
15) Vergelijk Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen,
art. 1.
Met betrekking tot het verminderen van de wekelijkse betaalde arbeidstijd heeft een ouder uit een leefeenheid met een
ouder dezelfde rechten als een ouder uit een leefeenheid met
twee ouders. Voor een ouder uit een leefeenheid met een
ouder is dat evenwel niet voldoende om de huishoudelijke en
minder dan dertig uur bedroeg; zie de volgende paragraaf).
De werknemer heeft bovendien het recht de wekelijkse betaalde arbeidstijd te verhogen tot een aantal uren dat ligt
tussen de dertig uur en het aantal uren dat betaalde arbeid
werd verricht direct voorafgaande aan het opnemen van het
gezinstaken en betaalde beroepsarbeid te combineren. Gedu-
ouderschapsverlof. Ook hiervoor zou een aanzegtermijn van
rende ten minste twintig uur is immers het kind onverzorgd.
drie maanden moeten gelden. Wanneer geen van beide partijen uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de betref-
Ouders van een leefeenheid met een ouder zijn daarom gedurende een aantal uren per week ter grootte van twintig plus de
fende verlofperiode deze aanzegging doet, wordt het recht tot
benodigde reistijd wat betreft opvoeding en verzorging van
verhoging van de wekelijkse betaalde arbeidsduur geacht te
hun kind aangewezen op een kinderopvangcentrum. Dit
zijn vervallen totdat het jongste kind de leeftijd van acht jaar
geldt eveneens voor ouders in bijzondere omstandigheden,
heeft bereikt. Eventueel kan worden vastgesteld dat het recht
zoals in geval een van de ouders werkzaam is in ploegen-
op terugkeer na het verstrijken van bij voorbeeld de eerste
dienst/nachtdienst of op de grote vaart. De gemeentelijke
drie maanden van het ouderschapsverlof door de werknemer
overheden wordt opgedragen voor voldoende kinderopvangvoorzieningen zorg te dragen.
Ook bij andere ouders dan de bovengenoemde kan de behoefte bestaan een kind gedurende verscheidene dagen in
een kinderopvangcentrum onder te brengen. Te denken valt
o.a. aan de situatie waarin de wekelijkse betaalde arbeids-
slechts kan worden afgedwongen in de vorm van het hebben
van een absolute voorrang bij vacatures.
duur van de vrouw twintig uur bedraagt, maar die van haar
deeltijdexperimenten. Een tweede motief voor een dergelijke
bijdrage wordt gevormd door het reeds vermelde feit dat het
partner langer is en hij deze niet wenst te reduceren. De
mogelijkheid voor de vrouw om onbetaalde, verzorgende en
opvoedende taken en betaalde arbeid te combineren wordt
daardoor immers belemmerd. (De noodzaak om van een kinderopvangcentrum gebruik te maken vloeit hier dus niet, zoals wel wordt beweerd, voort uit het feit dat de vrouw betaalde arbeid verricht, maar uit het feit dat haar partner te veel
betaalde arbeid verricht.)
Ook wanneer beide ouders elk twintig uur betaalde arbeid
verrichten, kunnen zich frictieverschijnselen voordoen. Zo
kan in geval de ene partner ‘s morgens betaalde arbeid verricht en de andere ‘s middags, tussen de middag gemakkelijk
een kinderopvangprobleem optreden, doordat de ene ouder
nog niet thuis is als de andere al dient te vertrekken. Voor de
oplossing van dergelijke problemen kan behalve aan de inventiviteit van de ouders gedacht worden aan mogelijkheden
voor kortdurende opvang in kinderdagverblijven, buurtcentra, schoolgebouwen e.d. en aan flexibele werktijden (zodat
de ene partner ‘s morgens relatief vroeg met betaalde arbeid
eindigt en/of de andere partner ‘s middags relatief laat begint).
Een fundamenteler f rictieprobleem kan zich voordoen wanneer de betaalde arbeidstijden van beide partners elkaar in
belangrijke mate overlappen. Dit is bij voorbeeld het geval
wanneer de ene partner vijf halve dagen betaalde arbeid verricht en de andere partner twee hele dagen en een halve dag,
of wanneer beide partners hetzij vijf middagen per week hetzij
vijf ochtenden per week betaalde arbeid verrichten. Wanneer
deze werktijden het resultaat zijn van een vrijwillige keuze
van de ouders, komen de uit de overlapping voortvloeiende
problemen in beginsel voor hun rekening. Dit is evenwel niet
redelijk wanneer deze werktijden vanuit de arbeidsorganisatie aan hen zijn opgelegd. In dat geval wordt afbreuk gedaan
aan het uitgangspunt dat ouders in staat moeten worden gesteld de voor hen optimale combinatie te kiezen van de mate
waarin zij zelf hun kinderen verzorgen en de mate waarin zij
gebruik maken van kinderopvangvoorzieningen.
Om dit probleem zoveel mogelijk te ondervangen zou kunnen worden bepaald dat de werknemer het recht heeft ter
keuze vijf ochtenden of vijf middagen betaalde arbeid te verrichten (waarbij het de werkgever en de werknemer uiteraard
is toegestaan gezamenlijk een andere regeling van de werktijden overeen te komen). Werkgevers zijn daaraan gehouden,
tenzij zij kunnen aantonen (waarbij toetsing plaatsvindt door
de directeur van het gewestelijk arbeidsbureau) dat geen andere werktijden mogelijk zijn dan die welke tot overlapping
leiden.
Aan het einde van de verlofperiode in verband met het verzorgen en opvoeden van kinderen jonger dan vier jaar kunnen zowel werknemer als werkgever een verhoging van de
wekelijkse betaalde arbeidsduur tot dertig uur afdwingen
(mils althans de wekelijkse betaalde arbeidsduur direct voorafgaande aan het opnemen van het ouderschapsverlof niet
ESB 18-8-1982
Ten einde de inkomensterugval die met het opnemen van
ouderschapsverlof gepaard gaat wat geleidelijk te doen ver-
lopen, kan worden gedacht aan een inkomensachteruitgangsgewenningsbijdrage zoals die thans wordt gehanteerd bij
uurloon van mannen aanzienlijk hoger is dan dat van vrou-
wen, zodat het financieel gezien „voordeliger” is als de vrouw
minder betaalde arbeid verricht dan als de man dat doet.
Door de genoemde bijdrage wordt dit relatieve uurlooneffect, althans aanvankelijk, verkleind.
Het uitgangspunt dat de kosten van ouderschapsverlof ook
voor de werknemer draaglijk dienen te zijn, impliceert dat de
opneming van het verlof er niet toe mag leiden dat het inko-
men van het huishouden onder het niveau van het sociale minimum zakt. Voor een ouder uit een leefeenheid met een
ouder wordt in dit verband het recht op een bijstandsuitkering in de Adviesaanvrage expliciet onderkend 16). Wanneer
in een leefeenheid met twee ouders beide ouders elk twintig
uur per week betaalde arbeid verrichten, zal hun gezamenlijke inkomen in beginsel 17) niet lager zijn dan het sociale
minimum. Problemen treden hier pas op wanneer ten minste
een van beiden minder dan twintig uur per week betaalde
arbeid verricht. Wanneer dit vrijwillig gebeurt, lijkt geen
reden tot bijstand aanwezig. Wanneer een van beide partners
zonder betaald werk is en als werkloze bij het arbeidsbureau
staat ingeschreven, dient deze een uitkering ingevolge werkloosheid te ontvangen.
Het voorgaande laat onverlet dat de gemeentelijke overheden wordt opgedragen zo spoedig mogelijk te zorgen voor
voldoende kinderopvangvoorzieningen voor iedere ouder die
daarvan gebruik wenst te maken.
Een ouderschapsverlofregeling voor ouders van kinderen
van 4 t/m 7 jaar
Iedere ouder heeft het recht gedurende de periode waarin
hij/zij een of meer kinderen in de leeftijd van 4 t/m 7 jaar op
te voeden en te verzorgen heeft de wekelijkse betaalde arbeidsduur terug te brengen tot minimaal dertig uur, gedurende de schoolvakanties tot minimaal twintig uur.
Ook nu gelden analoge opmerkingen als in de vorige paragraaf zijn gemaakt. Wat betreft de minimale periode gedurende welke een bepaalde wekelijkse betaalde arbeidsduur
geldt, zou in dit geval kunnen worden gedacht aan perioden
van minimaal een jaar of eventueel aan de totale periode
van vier jaar. Het ligt voor de hand dat het verlof wordt opgenomen in de vorm van het later beginnen en het eerder be-
eindigen van de betaalde arbeidsdag ten einde in de gele-
16) Ministerie van Sociale Taken, op. cit., biz. 15.
17) Afgezien immers van met name thuiswerk(st)ers en mee-
werkende echtgenoten.
847
genheid te zijn de kinderen naar school te brengen en van
school te halen. Als aanvulling op het in de vorige paragraaf
vermelde geldt dat het voorgaande onverlet laat dat moet
worden gezorgd voor:
— voldoende kinderopvangmogelijkhedenbuitenschooltijd,
zowel gedurende de delen van het jaar dat les wordt gegeven als in de vakanties;
— afstemming van schooltijden en schoolvakanties, zowel
tussen schooltypen als tussen regie’s.
heid dat het in de huidige situatie veelal praktisch onmogelijk
is de met het ouderschap verband houdende taken en betaalde
beroepstaken te combineren. Gegeven de huidige rolverde-
ling zijn vrouwen daardoor veelal gedwongen een keuze te
maken tussen hetzij een carriere in de sfeer van de betaalde
arbeid en geen kinderen, hetzij geen (of een veel bescheidener)
carriere in de sfeer van de betaalde arbeid en wel kinderen.
Wanneer de invoering van een ouderschapsverlofregeling in
combinatie met goede kinderopvangvoorzieningen ertoe
leidt dat beide typen taken wel kunnen worden gecombi-
De in deze en de vorige paragraaf genoemde regelingen zijn
neerd, zullen naar verwachting veel vrouwen die thans voor
niet cumulatief. De in de vorige paragraaf gegeven regeling
gaat boven die welke in deze paragraaf is beschreven. Dat
kinderen in plaats van betaalde arbeid kiezen op de arbeidsmarkt (blijven) participeren en veel vrouwen die thans voor
wil zeggen dat wanneer ouders zowel een of meer kinderen in
de leeftijd van 0 t/m 3 jaar als een of meer kinderen in de
nemen ondanks het feit dat zij betaalde arbeid verrichten.
leeftijd van 4 t/m 7 jaar op te voeden en te verzorgen hebben,
zij het recht hebben hun wekelijkse betaalde arbeidstijd te
verminderen tot minimaal twintig uur.
Een ouderschapsverlofregeling voor ouders van kinderen
van 8 t/m 13 jaar
ledere ouder heeft het recht gedurende de periode waarin
hij/zij een of meer kinderen in de leeftijd van 8 t/m 13 jaar op
te voeden en te verzorgen heeft betaalde arbeid te verrichten
volgens flexibele werktijden. Gedurende de schoolvakanties
hebben genoemde ouders het recht hun wekelijkse betaalde
arbeidstijd terug te brengen tot minimaal dertig uur. Ook hier
gelden weer overeenkomstige opmerkingen als in de vorige
twee paragrafen zijn gemaakt.
Verlof bij ziekte van kinderen
ledere ouder uit een leefeenheid met een ouder dient recht
te krijgen op betaald verlof bij ziekte van kinderen in de leeftijd van 0 t/m 13 jaar ter grootte van maximaal twintig dagen
per jaar 18). ledere ouder uit een leefeenheid met twee ouders
krijgt het recht de feitelijke arbeidsduur terug te brengen tot
twintig uur per week bij ziekte van kinderen in de leeftijd van
0 t/m 13 jaar. Als maximum geldt hier dat het aantal uren dat
de betaalde arbeidstijd per jaar mag worden teruggebracht
niet groter mag zijn dan vier maal de normale wekelijkse betaalde arbeidsduur minus tachtig uur.
Ter illustratie van dit laatste het volgende voorbeeld.
Wanneer iemand dertig uur per week betaalde arbeid verricht, betekent dit dat de maximale verlofrechten per jaar
wegens ziekte van kinderen gelijk zijn aan 4 X 30 – 80 = 40 uur
per jaar. Betaling van het verlof bij ziekte van kinderen dient
plaats te vinden via uitkeringen krachtens de Ziektewet.
Het aantal potentiele verlofgangers
betaalde arbeid in plaats van kinderen kiezen ook kinderen
Het is niet uitgesloten dat soortgelijke effecten ook bij mannen voorkomen.
Maar ook wanneer de effecten die uitgaan van een ouderschapsverlofregeling in combinatie met goede kinderopvangmogelijkheden buiten beschouwing worden gelaten, is in de
komende tijd een toenemend aantal potentiele verlofgangers
te verwachten. Het jaarlijkse aantal levendgeborenen, dat in
de periode van 1969 tot 1977 is gedaald van 248.000 tot
173.000, vertoont immers sinds laatstgenoemd jaar weer een
stijging en bedroeg in 1980 181.000 22). Volgens de jongste
prognose van het CBS zal dit aantal tussen 1980 en 2000 aanvankelijk verder stijgen tot 194.000 a 220.000 in het begin van
de jaren negentig, waarna een daling optreedt naar een niveau
van 175.000 a 206.000 23). En ook zonder de genoemde te
verwachten extra effecten moet in de komende decennia worden gerekend op een toenemende arbeidsmarktparticipatie
door gehuwde vrouwen 24).
Tabel. Deelneming aan beroepsarbeid door gehuwde vrouwen
naar leeftijd van het jongste thuiswonende kind, 1979, (in
duizenden)
Leeftijd jon1″ te
thuiswonende Kind
0-3 jaar 4-5 jaar
Aantal gehuwde vrouwen ….. 585
Aantal gehuwde vrouwen behorend tot de beroepsbevolking
91,2
— waarvan in loondienst . . . .
54,6
— waarvan met een wekelijkse betaalde arbeidsduur van:
37,9
2,0
30-34 uur . . . . . . . . . .
2,5
35-39 uur ……….
1,1
^ 40 uur en onbekend .
11,2
190
6 jaar
en ouder
1.447
Geen
thuiswonende
kinderen
1.182
Totaal
3.405
47,7
29,3
368,3
257,4
362,3
309,8
869,5
651,1
22,8
0,8
0,7
0,7
4,4
186,8
16.1
12,8
4,5
37,1
87,1
20,2
29,6
19,4
153,2
334,6
39,1
45,6
25,7
205,9
Bron: B. H. G. M. Grubben, Bevolking en beroepsbevolking; eerste definitieve uitkomsten
van de Arbeidskrachtentelling 1979, Sociale Maandstalistiek, november 1981, biz. 73 en
schriftelijke informatie verstrekt door het CBS.
a) D.w.z. inclusief de marginale beroepsbevolking.
Ten einde een indicatie te verkrijgen van het aantal personen dat in beginsel voor ouderschapsverlof in aanmerking
zou komen, is label 1 geconstrueerd. In 1979 waren er 585.000
gehuwde vrouwen met een thuiswonend kind in de leeftijd
van 01/ m 3 jaar. Gegeven het feit dat de arbeidsmarktparticipatiegraad van de mannen waarmee deze vrouwen zijn getrouwd gevoeglijk op ruim 95% kan worden gesteld 19) en dat
van de mannen die betaalde arbeid verrichten ongeveer 90%
dat in loondienst doet 20), betekent dit dat in beginsel ongeveer 500.000 loontrekkende mannen hun betaalde arbeidstijd
tot twintig uur per week zouden mogen terugbrengen.
Blijkens de label zou het bij de vrouwen in 1979 gaan om een
aantal van 55.000 loonlrekkenden. Van hen hebben er echter
al minstens 38.000 een wekelijkse betaalde arbeidsduur van
minder dan 25 uur, zodat een aantal van omstreeks 15.000
resteert 21).
Het feit dat dit laatste aantal relatief erg laag is, is echter vermoedelijk in belangrijke mate het gevolg van de omstandig848
18) Dit aantal komt ongeveer overeen met hetgeen in Zweden gold
tot 1980. In dat jaar vond een uitbreiding plaats tot zestig dagen per
jaar. Zie L. Cottin-Bogriebin, Feminist in Sweden, Ms, april 1982,
biz. 69.
19) Vergelijk B. H. G. M. Grubben, Bevolking en beroepsbevolking;
eerste definitieve uitkomsten van de Arbeidskrachtentelling 1979,
Sociale Maandstatistiek, november 1981, biz. 70.
20) Zie CBS, Arbeidskrachtentelling 1977, Den Haag, 1980, biz. 27.
21) Minstens, gezien het feit dat van een aantal loontrekkende
vrouwen de wekelijkse betaalde arbeidsduur onbekend was.
22) CBS, Jaaroverzicht bevolking en volksgezondheid 1979,
Maandstatistiek van Bevolking en Volksgezondheid, Supplement,
1980, biz. 47.
23) CBS, Bevolkingsprognose 1980, Maandstatistiek van Bevolking
en Volksgezondheid, januari 1982, biz. 10.
24) Zie bij voorbeeld de CPB-prognose zoals weergegeven in Werkgelegenheidsplan 1982, Tweede Kamer, zitting 1981-1982, kamerstuk 17341,nr. 2, biz. 18.
Gegeven de genoemde aantallen en gegeven het feit dat de
voorgestelde ouderschapsverlofregeling ook betrekking heeft
op ouders van kinderen van 4 t/m 13 jaar, lijkteengefaseerde
invoering op haar plaats. Daarbij zou kunnen worden gedacht aan een wettelijk vastgesteld maximaal percentage verlofgangers per arbeidsorganisatie, dat jaarlijks wordt ver-
hoogd totdat uiteindelijk een voldoend lange aanpassingsperiode wordt geacht te zijn verstreken.
Samenvatting
Met de Sociaal-Economische Raad en de Emancipatieraad
kan worden vastgesteld dat de problemen met betrekking tot
de combineerbaarheid van onbetaalde huishoudelijke, ver-
zorgende en opvoedende taken en betaalde beroepstaken een
schappelijk Werk Kraaijeveld-Wouters advies gevraagd aan
de Sociaal-Economische Raad en de Emancipatieraad over
een regeling voor ouderschapsverlof.
In dit artikel werd een schets gegeven van een ouderschapsverlofregeling die voldoet aan een aantal vooraf geformuleerde uitgangspunten 25). De kern van de voorgestelde regeling
is dat ouders van jonge kinderen het recht krijgen de wekelijkse betaalde arbeidsduur terug te brengen tot minimaal
twintig uur indien zij een of meer kinderen in de leeftijd van
01/ m 3 jaar op te voeden en te verzorgen hebben en tot minimaal dertig uur indien zij een of meer kinderen in de leeftijd
van 4 t/ m 7 jaar op te voeden en te verzorgen hebben. Een
full-time verlof wordt afgewezen. De voorgestelde regeling
laat onverlet dat de gemeentelijke overheden dient te worden
opgedragen te zorgen voor voldoende kinderopvangvoorzieningen.
belangrijkmaatschappelijkknelpuntvormen. Dergelijke problemen doen zich in versterkte mate voor wanneer er (jonge)
kinderen in een huishouden aanwezig zijn. Met betrekking
tot de combineerbaarheid van met het ouderschap samen-
C. K. F. Nieuwenburg
J. J. Siegers
hangende taken en betaalde beroepstaken in 1981 door de
toenmalige minister van Sociale Zaken Albeda en de toenmalige staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maat-
25) De voorgestelde regeling sluit bovendien goed aan bij het Werk-
gelegenheidsplan 1982 (zie inz. biz. 47).