Ga direct naar de content

Betalingsbalanssteun: Nederland en Tanzania

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 11 1982

Ontwikkelingskroniek

Betalingsbalanssteun:
Nederland en Tanzania
DRS. S. C. BISCHOFF*

Inleiding
Het onderwerp van dit artikel is betalingsbalanssteun en wel vanuit twee
gezichtspunten besproken. Allereerst
dat van een donorland, i.e. Nederland.
Vervolgens vanuit de optiek van een
ontvangend land, i.e. Tanzania.
Het ontwikkelingsmodel van Tanzania en de uitwerking ervan heeft in
Nederland de gemoederen altijd in beweging gebracht. Dit model kan kort
worden omschreven als het streven naar
een ,,self reliant” socialistische maatschappij en naar een rurale ontwikkeling
gebaseerd op ujamaa, d.w.z. een produktiewijze die op een vorm van informele
samenwerkingsverbanden is gebaseerd.
Tot voor kort kon over Tanzania geen
kwaad woord worden gezegd. In de laatste paar jaren is de stemming echter helemaal omgeslagen en lijkt er juist geen
goed woord meer af te kunnen. ,,De
Tanzaniaanse droom lijkt nu voorgoed
voorbij. Het land is vastgelopen in de
ergste crisis van zijn bestaan” 1).
De feiten rechtvaardigen noch een
overdreven adoratie, noch een totale afkeuring. In het verleden kon men op zijn
minst aanmerkingen maken op bij voorbeeld het gebruik van geweld om de socialistische idealen te verwezenlijken en
de veelvuldige wijzigingen in de Tanzaniaanse administratieve structuur 2). Op
dit moment is de Tanzaniaanse economic er slecht aan toe ten gevolge van
zowel externe factoren als onjuist binnenslands economisch beleid. De problemen waarmee het land te kampen
heeft zijn echter niet onoplosbaar. In het
World Development Report 1981 vande
Wereldbank wordt gesteld dat Tanzania
zijn sociale en economische verworvenheden kan behouden mils er een goed
economisch beleid wordt gevoerd en additionele hulp naar het land toevloeit 3).
De additionele hulp zal deels moeten bestaan uit betalingsbalanssteun.
In het volgende zullen aan de orde
komen de betalingsbalansfinanciering
en de Nederlandse betalingsbalanssteun
alsmede aanpassings- of stabilisatieprogramma’s in Tanzania. Ten slotte zullen
enige conclusies en aanbevelingen t.a.v.
toekomstige Nederlandse betalingsbalanssteun worden geformuleerd.
860

Betalingsbalansfinanciering en
Nederlandse betalingsbalanssteun
Als uitgangspunt voor de definitie van
betalingsbalansfinanciering dient de definitie van het IMF van internationale liquiditeiten: internationale liquiditeiten
in brede zin bestaan uit middelen die de
monetaire autoriteiten ter beschikking
staan ter financiering van betalingsbalanstekorten. Deze liquiditeiten kunnen bestaan uit direct beschikbare en vrij
aanwendbare middelen, middelen die
moeten worden terugbetaald en middelen waaraan bovendien voorwaarden
zijn verbonden m.b.t. het beleid van het
ontvangende land 4). Voor de niet-olie
exporterende ontwikkelingslanden bestaat een aantal mogelijkheden om hun
betalingsbalanstekorten te financieren:
1. netto kapitaaloverdrachten, waarvoor geen tegenprestatie wordt geleverd;
2. SDR-allocaties; 3. herwaardering
van monetaire reserves; 4. monetisering
van goud; 5. netto directe investeringen;
6. intering op reserves; 7. het afsluiten
van leningen (lange en korte termijn) en;
8. overige middelen 5). Onder de categorieen 1 en 7 vallen methoden van steun
aan landen die met betalingsbalansproblemen hebben te kampen.
Dit artikel zal zich met name toespitsen op een onderdeel van de netto
kapitaaloverdrachten en de leningen,
namelijk van de Nederlandse betalingsbalanssteun aan Tanzania. Vanaf 1977
kwamen ,,landen in aanmerking voor
Nederlandse betalingsbalanssteun, die
het meest getroffen waren door de economische crisis”. Hiermee werd bedoeld landen die waren getroffen door
een plotselinge, tijdelijk optredende
economische noodsituatie die snelle
internationale financie’le ..transfers”
vereiste ter dekking van het betalingsbalanstekort 6). In 1979 werd het begrip economische noodsituatie nader
uitgewerkt. Als oorzaken werden genoemd: oliecrisis, herhaalde misoogsten,
ruilvoetverslechtering en onvermijdelijke invoeroverschotten waardoor de
schuldenlast voortdurend toeneemt. Tevens werd gesteld dat de hulpverlening
het karakter zou moeten hebben van een
tijdelijke overbrugging totdat weer een
normale situatie was ontstaan. Mogelij-

ke hulpvormen hierbij zouden zijn:
directe betalingsbalanssteun, indirecte
betalingsbalanssteun via programmahulp, schuldverlichting en kredieten
voor essentiele import.
De steun kon ook een middel zijn om
tot een structurele verbetering van de
slechte betalingsbalanspositie van de betrokken landen te geraken. Dat zou
vooral mogelijk zijn door financiering
van de import, die direct voor produktieve doeleinden zou kunnen worden
aangewend. In 1982 werd gesteld dat een
bilateraal programma ter verlening van
betalingsbalanssteun noodzakelijk bleef,
aangezien de internationale financieringsinstellingen nog onvoldoende mechanismen boden ter leniging van de
enorm toegenomen betalingsbalansnoden 7).
Sedert 1977 zijn de criteria voor het
verlenen van betalingsbalanssteun vrijwel jaarlijks gewijzigd. In 1977 gold het
criterium dat het inkomen per hoofd niet
hoger mocht zijn dan $ 375. ,,Tevens zou
worden gelet op het sociaal-economisch
beleid van het land”. Later werden ook
in aanmerking genomen de gemiddelde
schuldenlast als percentage van de uitvoer, de deviezenreserve uitgedrukt in
het aantal maanden dat men de invoer
kon betalen, de jaarlijkse invoertoename
over een langere periode (onder meer als
gevolg van de ruilvoetverslechtering) en
het gemiddelde inkomen per hoofd van
de bevolking. Gestreefd zou worden
naar een systeem van constante waarneming (,,monitoring”) van de groep landen, die voor hulp in aanmerking zou
komen. Pas in de begroting 1980-1981
werd het criterium van het interne beleid
ingevoerd: ,,Alleen landen waarvan de
indruk bestaat dat de regering wezenlijk
haar beleid richt op de verbetering van
de positie van de armsten zullen steun
ontvangen”. Meer nadruk werd tevens

* De schijfster is verbonden aan de Erasmus
Universiteit te Rotterdam. Zij dankt prof. dr.
L. B. M. Mennes voor zijn commentaren op
het artikel.
1) Zie b.v. de inleiding bij het artikel van
Kanneworff, Internationale Spectator, September 1981, biz. 497.
2) Zie J. H. Konter, Facts and factors in the
rural economy of the Nyakvusa, Tanzania,
Leiden, 1974,’ biz. 253; U. H. Bauhoff e.a.,
Aspects of the cotton production in Ulanga
district, Berlijn, 1974, biz. 9 en 77.
3) Zie World Bank, World Development
Report 1981, biz. 83, Oxford University
Press, 1981.
4) IMF, Annual report 1969, biz. 14.
5) IMF, Annual report 1981, biz. 32 e.v.
6) Daarvoor was een bijdrage mogelijk voor
landen die het zwaarst waren getroffen door
de grondstoffencrisis, waarmee vooral de olieprijsverhoging werd bedoeld. Zie Ministerie
van Buitenlandse Zaken, Memorie van toelichting, 1977, biz. 147.
7) Zie de Memories van toelichting van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1977,

biz. 147; 1978, biz. 104; 1979, biz. 120; 1982,

biz. 20 en; 1981, Aspecten van internationale
samenwerking, 1980, nr. 8, biz. 364.

gelegd op de externe factoren die de ont-

gangspunt van dit programma bleef, dat

wikkeling van de betalingsbalans bei’n-

geabstraheerd wordt van feitelijke tekorten die immers ontstaan kunnen zijn
door intern financieel economisch wan-

vloeden, zoals fluctuates in grondstoffenprijzen op de wereldmarkt, sterke
prijsstijgingen van energie en voedsel, en
Internationale inflatie. De kwetsbaarheid van een land met een betalingstekort werd onderzocht op basis van:
a. de afhankelijkheid van een enkel basisprodukt voor de deviezeninkomsten, en het belang van prijsfluctu-

aties van het betreffende produkt;
b. de mate van afhankelijkheid van energie- en voedselimport, het beslag van
deze import op de opbrengsten van de
export;
c. de mate van openheid van de economic: ,,Immers, naarmate de economic
van een land meer open is, hebben betalingsbalansproblemen een negatiever effect op de economie van zo’n
land als geheel” 8).

beleid”, maar de genoemde indicatoren
maken geen duidelijk onderscheid tussen
externe schokken en intern wanbeleid.
Evenmin doet de landenkeuze denken
aan een strenge selectie wat betreft intern wanbeleid (denk b.v. aan Jamaica
1978-1979, Peru J979, Ghana 1981).
Niet duidelijk is wat precies bedoeld
wordt met het criterium ,,openheid van
de economie”. In ieder geval is uit de
landenkeuze niet op te maken dat dit criterium zwaar heeft gewogen.
Aan het criterium van het beleid gericht op de verbetering van de positie van
de armsten is lets meer de hand gehouden. Echter, dit politiek criterium kan

aanleiding zijn tot economische contro-

Op basis van die criteria zou een groep
van ontwikkelingslanden worden aangewezen waarvan de economische ontwikkeling nauwlettend zou worden gevolgd.
Niet werd vermeld welke landen tot deze
groep behoorden. Voor steun in 1980
kwamen binnen de monitorgroep in aan-

versen. Moeten bepaalde diensten van
een regering, die juist gericht zijn op de
armste groepen, doch onbetaalbaar zijn
geworden tot in het oneindige door buitenlandse-kapitaalstromen worden gefinancierd? Dit lijkt volledig in tegenspraak met de gedachte van verzelfstandiging van ontwikkelingslanden. Duidelijk moet dan ook worden gemaakt dat

merking de landen: a) waar de export

het beleid t.a.v. de armste groepen een

voor meer dan 30% bestond uit een
basisprodukt dat de afgelopen jaren

naamde categoric binnen het ontwikkelingsplafond ,,directe hulp aan armste
landen en groepen” 9).
De criteria waaronder beialingsbalanssteun werd verleend, zijn nogal rommelig en inconsistent. Het is duidelijk dat
het criterium van 1977 ($ 375 bruto nationaal produkt per hoofd) niet lang heeft
gegolden 10). De criteria uit 1978 en
1979 waren ook niet zo duidelijk. 1mmers, de jaarlijkse invoertoename, de ge-

politiek criterium is en dat de Nederlandse regering bereid is in een overgangsperiode onbetaalbaar geworden
activiteiten ten behoeve van de armsten
te financieren, totdat een aanpassingsprogramma is opgesteld dat de economische wetmatigheden meeweegt in programma’s ten behoeve van de armsten.
Alles overziend, valt er nogal wat kritiek te leveren op de criteria voor betalingsbalanssteun. De criteria zijn vele
malen gewijzigd, zij zijn niet altijd even
duidelijk, ze houden weinig rekening met
economische wetmatigheden en er is niet
altijd de hand aan gehouden. Nu moet bij
het plaatsen van kanttekeningen bij de
criteria worden vermeld dat de betreffende categorie voor de armste landen
en groepen juist is bedoeld om te beschikken over een aantal snel uitkeerbare fondsen en dus altijd een experimenteel karakter zal blijven behouden.
Soepele consistente criteria met een goede verantwoording achteraf lijken dus
beter. Opvallend is echter dat in de

middelde schuldenlast als percentage

verschillende Memories van toelichting

van de uitvoer, de deviezenreserve uitgedrukt in het aantal maanden dat men de
invoer kan betalen, zijn allemaal elementen waarbij een forse toename of teruggang het gevolg kunnen zijn van zowel
een externe schok, al of niet in samenhang met een eenzijdige produktiestructuur, als overmatige vraagcreatie in het
land zelf. Ook voor de criteria die in 1980
golden, gaat dit argument op: de afhankelijkheid van bij voorbeeld voedselimport of van de export van een bepaald
produkt kunnen op korte termijn als externe factoren worden beschouwd, maar
zijn op langere termijn het gevolg van

weinig wordt gezegd over de toetsing en
verantwoording achteraf van betalingsbalanssteun.
Van 1973 tot 1977 kreeg Tanzania
steun uit de begrotingspost voor de
hulp aan de meest getroffen landen. De
gelden werden vooral besteed aan de
invoer van kunstmest. Voor de invoer
van kunstmest werd in 1978 geen extra
hulp uitgekeerd, aangezien een deel van
de programmahulp daartoe kon worden
gebruikt 12). In 1979 kreeg Tanzania
f. 30 mln. additionele importsteun. In

sterk in prijs was gedaald; b) die het
meest te lijden hadden van recente olieprijsstijgingen; c) die door rampen e.d.
waren genoopt tot meer voedselimport.
In 1982 werd het criterium van de
$ 375 bruto nationaal produkt perhoofd
van de bevolking officieel verruimd voor
concentratielanden tot een bedrag per
hoofd van $ 625. Nog eens werd het belang van het interne beleid benadrukt.
Zoals reeds gezegd, werd deze betalings-

balanssteun verleend onder de zoge-

1980 werd additioneel f. 64,5 mln. be-

(g)een beleid 11). Weliswaar meldt de

schikbaar gesteld voor de financiering
van essentiele import en werd een deel

Memorie van toelichting 1982: ,,Uit-

van de normale allocatie ook voor im-

ESB 18-8-1982

port gebruikt, evenals in 1979. In 1982
werd in twee fasen f. 45 mln. extra gegeven voor de rehabilitatie van de exportsector en de import van medicijnen en
voedsel. Ook van de gewone allocatie
werden onderdelen bestemd voor importsteun en rehabilitatie van de export.

Stabilisatieprogramma in Tanzania
De Nederlandse bijdragen vormden
een klein deel van de aanpassingsfinanciering voor het derde Stabilisatieprogramma in Tanzania sinds 1970. Zowel
in 1971 als in 1974-1975 trachtte de regering van Tanzania de betalingsbalansproblemen op te lossen door voornamelijk mercantilistische maatregelen d.w.z.
een beperking van de import en een uitbreiding van de export.

Als antwoord op de eerste betalingsbalanscrisis van 1971-1972 nam de Tanzaniaanse regering een aantal stappen
die tevens de grondslagen legden voor

een beleid t.a.v. de veel ernstiger betalingsbalanscrisis van 1974-1975. Een
procedure werd ingesteld voor aanwending van buitenlandse reserves. Deze
omvatte importvergunningen en valuta-

restricties onder toezicht van de Bank
van Tanzania. Daarnaast hield een Zwitserse firma constant toezicht op de
prijzen van belangrijke im- en exportarti-

kelen, werd een registratiesysteem ingesteld voor alle nationale kredieten van
de centrale bank en commercie’le banken. Bovendien werd de rol van de Prijs-

8) Aspecten van Internationale samenwer-

king, 1980, nr. 8.
9) Het betreft hier categorie III. Tot nu toe
zijn in de categorie Hla als directe betalingsbalanssteun verleend:
— in 1977 aan Bangla Desh: f. 45 mln. schenking, Birma f. 30 mln. schenking, Sierra
Leone f. 10 mln. schenking, Sri Lanka f. 35
mln. lening, Malawi f. 15 mln. lening, Angola
f. 15 mln. schenking;
— in 1978 Jamaica f. 30 mln. lening;
— in 1979 Jamaica f. 25 mln. lening, Peru
f. 35 mln. lening, Tanzania f. 30 mln. schenking, Zambia f. 22 mln. lening, Soedan f. 50
mln. schenking, Kaapverdie f. 5 mln. schenking, Guinee Bissau f. 10 mln. schenking,
Kenya f. 38 mln. schenking, Nicaragua f. 15
mln. schenking, Sierra Leone f. lOmln. lening,
Zambia f. 5 mln. lening;
— in 1980 Bangla Desh f. 25 mln. schenking,
Jamaica f. 49 mln. lening, Laos f. 25,5 mln.
schenking, Sri Lanka f. 38,5 mln. schenking,
Tanzania f. 64,5 mln. schenking;
— in 1981 Bangla Desh f. 60 mln. schenking,
Guinee Bissau f. 10 mln. schenking, Kenia
f. 20 mln. schenking, 20 mln. lening, Soedan,
f. 25 mln. schenking, Tanzania f. 45 mln.
schenking, Ghana f. 15 mln. schenking.
10) Peru en Jamaica zaten daar boven
evenals Zambia. Zij kregen in 1979 steun.
11) Zie voor een discussie hierover b.v. Chine
en Weintraub, Economic stabilization in
development countries, 1981; Balassa, The oil
stock and developing countries, 1981, Dell
en Lawrence, 1980.
12) Hierbij moet wel worden bedacht dat
Tanzania in 1976 en 1977 betalingsbalansoverschotten had en pas in 1978 weer met een
tekort werd geconfronteerd. In dit licht doen
zowel de bijdragen in 1976 en 1977 (en niet
in 1978) wat vreemd aan.

861

commissie t.a.v. het vaststellen van prijzen versterkt 13). Deze maatregelen leidden tot een aanzienlijke reductie van het
tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans in 1972. De totale balans
vertoonde in 1972 en 1973 een overschot.
In 1974 werd een stabilisatieprogramma
ontworpen dat moest leiden tot produktievere investeringen — o.a. voor de
export — maar tevens de verschillen in
inkomens tussen de verschillende lagen
van de bevolking niet mocht vergroten.
Instrumenten waren: a. enorme verhogingen van de prijzen van voedselgewassen; b. 40% loonsverhoging voor de
minima; c. verhoging van de prijzen van
basisvoedsel bij de kleinhandel; d. versterking van de rol van de Prijzencommissie; e. sterke beperking van de toename van krediet; f. toewijzen van buitenlandse reserves aan importgoederen
met een hoge prioriteit; g. behoud en

uitbreiding van bepaalde collectieve
voorzieningen; h. korten op uitgaven
voor bepaalde infrastructurele overheidsvoorzieningen; i. mobilisering ex-

terne financiering;
ging.

j. belastingverho-

de verdrievoudiging van de geldvoor-

Toen de koffieprijs in 1978 na een pe-

raad tussen 1970 en 1976, vooral veroor-

riode van grote hoogte plotseling daalde,

zaakt door de weinig succesvolle bezui-

was de waarde van de import meer dan

ningingspolitiek bij de overheid, werkten

twee maal zo groot als die van de export

niet stabiliserend. Aan de aanbodzijde
bestonden de maatregelen vooral uit verhoging van prijzen voor producenten en
het anders richten van de overheidsinvesteringen. Tevens devalueerde Tanzania de shilling met 11%. De reactie op

18). Een devaluatie van 10% in 1979 en
nog meer importbeperkingen in 19781979 leken niet de manier om de economic weer op de been te helpen. Externe
en interne factoren leidden ertoe dat
het bruto nationaal produkt van Tanza-

Tanzania’s betalingsbalanscrisis was in-

nia weer met 5% daalde in 1980 en dat,

drukwekkend: in 1974 ontving het land
$ 300 mln. aan externe financiering, voornamelijk tegen zachte voorwaarden.
Ook het IMF verleende middelen uit
haar onconditionele bronnen 15). Over
een lening waaraan voorwaarden wer-

ondanks een bruto verhoging in reele termen van de externe hulp met 150%, het
importniveau terechtkwam onder dat
van 1973 19).
De oorzaken van Tanzania’s huidige
economische omstandigheden kan men

den verbonden, werd pas in 1980 overeenstemming bereikt tussen Tanzania en

het IMF. Mede dank zij het betere weer
en de gunstige prijzen voor koffie en thee
op de wereldmarkt werden Tanzania’s
economische omstandigheden in 19761977 iets verbeterd. Echter, de problemen op middellange en lange termijn
werden er niet door opgelost. Het stabilisatieprogramma in 1974-1975 had onder
meer geleid tot een terugval van de nietvoedselimport met 12-13% 16), hetgeen

Aan de vraagzijde bestonden de rege-

later leidde tot tekorten aan essentiele

ringsmaatregelen voornamelijk uit importbelemmeringen; en hoe erger de crisis werd hoe strakker de belemmeringen 14). Daartegenover is een aantal
maatregelen genomen die deze politiek

onderdelen en grondstoffen. In een later
stadium is door een aantal economen
aangetoond dat reductie van de import
een negatieve invloed heeft op investeringen, en agrarische en industriele pro-

juist doorkruisten. De loonsverhoging,

duktie 17).

13) Zie R. Green, D. Regwanira en B. Arkadie; The balance of payments adjustment
process in developing countries, UNDP/
UNCTAD, december 1978, biz. 10 en 11.
14) Zie J. H. Weaver en A. Anderson, The
Tanzanian economy; in Cline en Weintraub
(red.), Economic stabilization in developing
countries, 1981, biz. 348.
15) Uit de eerste kredietranche, de oliefaciliteiten en de compensatoire financiering. Voor
een uitleg van alle IMF-faciliteiten, exclusief
de nieuwste voedselfaciliteit, zie Nar, Advies
Internationale financiele problemen in ontwikkelingslanden, nr. 69, februari 1981.
16) Zie Weaver, op. cit., 1981, biz. 352.
17) Zie Dell en Lawrence, 1980, biz. 14;
IMF, Annual report 1981, biz. 81.
18) Zie IMF, perscommunuque, 27 april,
1979, en Internationale Aspecten, maart, 1981.
19) Zie voetnoot 3.

grofweg in drie groepen onderverdelen:
1. structured oorzaken: gebrek aan
menskracht, slecht onderhoud van
kapitaaigoederen in landbouw en in-

dustrie en lage produktiviteit 20). De
regering heeft hier iets aan trachten te
doen door een campagne van arbeidsdiscipline, een drastische verhoging van de prijzen van voedselge-

wassen in 1974-1975 (mede de oorzaak van de sterke terugval in de pro-

duktie van exportgewassen later)
en het terugbrengen van bedrijfjes
in prive-eigendom. Daartegenover
stonden weer maatregelen als importrestricties, en de vele experimenten
met agrarische instituties 21), die de
verbetering van de structuren in de
weg stonden;
2. de schreefgroei die te wijten is aan

het regeringsbeleid. Te noemen is: a.
het voortgaan met de campagne om
een groot deel van de bevolking naar
de dorpen terug te sturen tegen de zin
van de mensen zelf; b. de vervanging
van landbouwcooperaties door semioverheidsbedrijven; c. partij- en
overheidsorganisatie die elkaar in
competenties overlappen; d. de ree’le
verhoging van de prijs van exportgewassen met ‘/3, zodat het voordeel
van de devaluatie van 1975 vrijwel teniet werd gedaan; e. de te ambitieuze
investeringsplannen, waardoor de
onderhoudskosten niet meer konden
worden gedekt; f. de zware bureaucratic, die leidde tot een groeiende
zwarte markt;
3. de externe factoren: de recente
droogten, de schommelingen op de
wereldmarkt van Tanzania’s belangrijkste exportprodukten en de energieprijsverhoging. Tot slot worden
als grijze zone tussen de punten 2
en 3 vermeld de oorlog met Oeganda
en de slechte relaties met Kenia waardoor de grens met dit land officieel
blijft gesloten.

Er kan een aantal conclusies worden getrokken uit het voorafgaande. Ervaringen in het verleden lijken erop te
wijzen dat een stabilisatieprogramma in
Tanzania zowel de structurele factoren,
als de factoren die te wijten zijn aan het
regeringsbeleid (onder 1 en 2), als de
symptomen (inflatie, betalingsbalanstekort) moet aanpakken.
De verschillende economische ingrepen in de voorgaande stabilisatieprogramma’s in Tanzania zijn vaak te drastisch geweest. Deze forse ingrepen hielpen weliswaar symptomen te bestrijden,
maar vergrootten de structurele belemmeringen voor de ontwikkeling. Ook
zijn er, zoals boven reeds beschreven,
vele met elkaar strijdige maatregelen genomen. Op zich leert de ervaring dat
drastische maatregelen zodanige schokken veroorzaken dat snel tegenmaat-

regelen moeten worden genomen om de
voordien niet-voorziene effecten te verzachten. Op lange termijn leidt dit
soort maatregelen en tegenmaatregelen
ESB 18-8-1982

dikwijls alleen tot ergere fricties. Hieruit volgt dat een stabilisatieprogramma
een behoorlijk aantal jaren in beslag
moet nemen en dat ook zekere liberalisaties, nu tussen de regering van Tanzania en Wereldbank en IMF 22) overeengekomen, heel geleidelijk moeten plaatsvinden. De Wereldbank heeft in de jaren
zeventig een aantal programmaleningen
aan Tanzania verstrekt, en heeft in 1981
een lening afgesloten voor de rehabilitatie van de export. Het IMF heeft Tanzania in de jaren zeventig een aantal malen
onvoorwaardelijke hulp verleend, en in
1980 is er een aanpassingsprogramma
met voorwaarden afgesloten. Dit programma loopt van September 1980 t / m
juni 1982. Onder deze overeenkomst
heeft Tanzania ook recht op meer dan
het percentage waar het volgens zijn
quotum recht op heeft 23). Uitvoering
van de overeenkomst schijnt moeizaam
te verlopen en vooral te hangen op de
eis van het IMF dat de Tanzaniaanse
regering zijn uitgaven terugbrengt, terwijl Tanzania’s regering de sociale gevolgen van een deflatoir programma onacceptabel vindt. Een discussie overigens
die op een veel hoger niveau van welstand ook in Nederland plaatsvindt. Het
tragische is echter dat dit tot gevolg heeft
dat een trekking op de uitgebreide financieringsfaciliteit 24) van het IMF voor
meerdere jaren, hierdoor onmogelijk
wordt. Het verdient dan ook de voorkeur dat de Wereldbank de leiding neemt
bij een gemeenschappelijke delegatie die
met de Tanzaniaanse regering een stabilisatieprogramma maakt, dat zowel de
structurele als de monetaire belemmeringen op lange termijn op moet lessen.
Hiertoe lijken al stappen te worden ondernomen.
Een geleidelijk stabilisatieprogramma

vereist echter constant toezicht, een stabiele regering die zich aan de doelstellingen van een programma houdt, en veel
additionele hulp om de knelpunten op te
ruimen. Aan de eerste twee voorwaarden
kan worden voldaan, bij het laatste komt
de Nederlandse rol weer naar voren.

ginsel niet meer dan twee jaar achtereen worden gegeven, zonder dat er

een

lange-termijnaanpassingspro-

gramma is. Dit geldt alleen voor landen waarduidelijk isdatdebetalingsbalansproblemen niet alleen door externe factoren worden veroorzaakt.
Immers, hulp die structurele aanpassing op de lange baan schuift, is con-

traproduktief. Een en ander betekent
echter wel dat Nederland actief moet
meewerken aan zo’n stabilisatieprogramma. De nu onder categoric III
geformuleerde criteria gelden dan
ook alleen op de korte termijn en zijn
eerder politieke dan economische criteria;
2. er moet voor worden gezorgd dat
vormen van betalingsbalanssteun uit
de normale hulpallocatie en categoric
III goed op elkaar zijn afgestemd wat
betreft de criteria. Anders bestaat het
gevaar dat door lange procedures ter
uitvoering van de verschillende criteria de hulp niet meer effectief is in de
noodsituatie waarvoor deze is bedoeld. Het voorbeeld van de kunstmest die aankomt nadat de oogst al
binnengehaald of mislukt is, is hierbij
overbekend;
3. over het algemeen moet de hulp van
de donoren beter worden gecoordi-

neerd aangezien deze nu in het ontvangende land enorm veel menskracht opslorpt. In Tanzania wordt

op het gebied van de landbouw samengewerkt met 19 verschillende
donoren die samen 87 verschillende
landbouwprojecten financieren 25);
4. achteraf moet de efficientie van de
betalingsbalanssteun getoetst en
waar mogelijk openbaar worden ge-

maakt. Eventuele oorzaken van misallocaties zouden moeten worden opgeslagen in een databank 26).
S. C. Bischoff
20) Dit geldt vooral voor de voedselsector.
Deze groeit niet zo snel als het bevolkingsaantal. Zie Weaver, op. cit., biz. 341 en 374

21) Zie Schankar Acharya, Development

Nederlandse betalingsbalanssteun

De conclusie die uit het voorafgaande
is te trekken over de Nederlandse betalingsbalanssteun, is dat Nederland
— voor zover dat nog niet gebeurt — actief moet meewerken aan het opstellen
van een lange-termijnaanpassingsprogramma waarover Wereldbank, IMF,
UNDP en Tanzania kunnen onderhandelen. Als op de uitkomst hiervan meer
uitzicht bestaat, zou Nederland zich met
andere donoren moeten committeren tot

een substantieel bedrag aan aanpassingssteun voor een aantal jaren als het ver-

loop van het programma daartoe aanleiding blijft geven. De ervaringen met
Tanzania leiden tevens tot enige voorzichtige conclusies t.a.v. betalingsbalanssteun in het algemeen:
1. de betalingsbalanssteun moet in be-

perspectives and priorities in Subsahara
Afrika, Finance and Development, maart
1981, biz. 17.
22) Zie ook A. D. Crockett die in de IMF

staffpapers van 1 januari 1981, beschrijft dat
bepaalde liberalisaties in ontwikkelingslanden leiden tot toename van de import en pas

later tot toename van de export. Men kan zeggen dat het debat tussen structuralisten en
monetaristen in Latijns Amerika in de jaren

vijftig nu heeft geleid tot geleidelijkheid in
aanpassingsprogramma’s.
23) Dit heet supplementaire financiering.
Deze faciliteit, die in 1977 tot stand kwam,
dient ter aanvulling van voorwaardelijke kredieten van het IMF. Zie IMF, Annual report

1981, biz. 85-86.

24) Deze faciliteit is in 1974 ingesteld voor
kredietverlening in het geval van bijzondere
betalingsbalansproblemen. Trekkingen kunnen geschieden over een periode van maximaal 3 jaar, aflossingen moeten plaatsvinden
binnen 8 tot 10 jaar erna.

25) UNCTADA/CONF. 104/2 ADD,2juni
1981.
26) Dit geldt evenzeer voor mislukkingen bij

projecten.

863

Auteur