Ga direct naar de content

Ter heroverweging: macromodellen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 10 1982

J. M. M. Rilzen

Ter heroverweging:
macromodellen
Ons land barst van de twijfel over de
mogelijkheden om de sociaal-economische omstandigheden naar de hand
te zetten. Nog groter is de verwarring
over de manier waarop dat zou moeten
gebeuren. Er is geen sprake van vertrouwen in de uitkomsten van de traditionele middelen van beleidsvoorbereiding: de macromodellen van het CPB.
Integendeel, de kritiek op deze modeller!
neemt nog voortdurend toe. Er gaat
vrijwel geen maand voorbij of de relevantie en betrouwbaarheid van deze
modellen worden ter discussie gesteld.
Afgelopen maand was het Bomhofs
beurt 1). Hij laat geen spaan heel van
het nut dat beleidsvoorbereiding zou
kunnen ontlenen aan macromodellen
(grote econometrische macromodellen
althans). Tenminste niet waar het gaat
over koerswijzigingen in het sociaaleconomisch beleid. En voor de mug van
een extrapolatief beleid hebben we het
kanon van deze modellen niet nodig.
Bomhoffs uitspraak verdient m.i. alle
aandacht. Vanuit het werkgelegenheidsbeleid zal ik zijn uitspraak verder onderbouwen. De grote macromodellen leiden
eerder tot een vertroebeling van de inzichten in alternatieve beleidskoersen,
dan tot verheldering. Daaruit volgen
vragen over de institutionele rol van het
CPB: de belichaming van de bijdrage
van modellen aan de beleidsvoorbereiding.
Er zijn minstens twee belangrijke
redenen om het nut van grote rekenmodellen voor de voorbereiding van het
werkgelegenheidsbeleid te betwijfelen.
Het betreft de in modellen veronderstelde omkeerbaarheid van economische
processen en de mate waarin rekening
gehouden wordt met sociale kosten. In
de regel wordt er van uitgegaan in economische modellen dat economische
processen omkeerbaar zijn. In zo’n model zal de invloed van loonmatiging dezelfde zijn als van loonstijging, zij het
dat het teken van de invloed verschilt.
Ook zal terugdringing van het financieringstekort een zelfde, zij het in teken
tegengestelde, invloed hebben op de
vector die de toestand van de economic
beschrijft, als vergroting van het financieringstekort. De voorbeelden van
loonmatiging en terugdringing van het
fmancieringstekort zijn natuurlijk niet
willekeurig. Het zijn allebei belangrijke
elementen van de door dit kabinet uitgezette beleidslijnen voorde bevordering
van de werkgelegenheid. In geval de verESB 10-3-1982

onderstelde omkeerbaarheid van economische processen in de praktijk niet
opgaat, heeft de beleidsvoorbereiding
weinig aan een model.
Onomkeerbaarheid of beperkte omkeerbaarheid in economische processen
vindt steun in een analoge redenering.
In de economische literatuur worden
thermodynamische processen algemeen
geaccepteerd als een bruikbaar analogon
voor economische processen. Nu zegt de
tweede wet van de thermodynamica dat
het effect van toevoeging van warmte
aan een proces alleen dan gelijk is (maar
in teken tegengesteld) aan dat van vermindering van warmte, als de omstandigheden waaronder warmte wordt toeof afgevoerd exact dezelfde zijn.
De tweede wet, vertaald naar de economic, houdt in feite in dat er van volledige omkeerbaarheid geen sprake kan
zijn. Daarmee komen modeluitkomsten
van beleidslijnen als loonmatiging en
terugdringing van het financieringstekort op losse schroeven te staan. In de
gehanteerde modellen wordt er immers
vanuit gegaan dat het effect van bij voorbeeld loonmatiging hetzelfde is als van
loonstijging, zij het met een tegengesteld
teken voor de vector van de economische toestand.
Omdat loonmatiging nu al voor een
reeks van jaren als instrument is gehanteerd, biedt deze beleidsvorm de mogelijkheid voor evaluatie op de reversibiliteitsveronderstelling. De beschikbare
cijfers geven aan dat Nederland het enige
land van de drie landen Nederland, Belgie en Duitsland is, waar de ree’le loonvoet in bedrijven in de periode 1979-1981
daalde. Het is ook het enige land (van
de drie) waarin in dezelfde periode het
volume van de bedrijfsinvesteringen
(exclusief woningen) daalde. Daarmee
neb ik niet de pretentie iets bewezen te
hebben. Maar er doet zich wel een duidelijke suggestie uit voor. Ingrijpende
loonmatiging (met dating van de ree’le
loonvoet) zou wel eens minder positief
voor de werkgelegenheid kunnen zijn,
dan de vanuit reversibiliteit werkende
modellen ons doen aannemen.

Een tweede punt betreft de sociale
kosten. Sociale kosten zijn voor de
macromodellen, waarmee voor de voorbereiding van het economische beleid
wordt gewerkt, exogeen. Tochzijn ze heel
ree’el, zoals aan een ieder duidelijk is
geworden aan het voorbeeld van de
voorstellen de ziektewetuitkeringen te
beperken. De welvaartsverliezen die te
verbinden zijn aan sociale en industriele
disharmonie, dienen een belangrijke rol
te spelen bij het maken van afwegingen
tussen alternatieve beleidslijnen in de
huidige situatie waar er voortdurend
sprake is van beleidslijnen die gevestigde
posities aantasten. Het ontbreken van
elke schatting van de sociale kosten
maakt het niet alleen moeilijk voor politici om tot afwegingen te komen, het
brengt ze wellicht ook teveel in verleiding om pijnlijke ingrepen maar niet
te doen plaatsvinden.
Tegen de achtergrond van de geschetste beperkingen van macromodellen verkeert het CPB in een uiterst moeilijke
en weinig benijdenswaardige positie.
Het CPB is de gevangene van het eigen,
op de markt voor sociaal-economische
beleidsvoorbereiding opgebouwde, monopolie. Wie met een beleidsplan insteekt op het operationele middellange
termijnmodel van het CPB, weet bij
voorbaat dat het plan volgens dat
model goed zal werken, alle twijfels over
de praktische waarde van zo’n plan ten
spijt. Een treffend voorbeeld daarvan
is het RCO-plan,datop2december 1981
in de Stichting van de Arbeid ter tafel
werd gebracht bij het arbeidsvoorwaardenoverleg. De RCO formuleerde
dit plan als alternatief voor het werkgelegenheidsplan van het kabinet. Het
plan ging uit van zware bezuinigingen
in de collectieve sfeer en lastenverlichting voor het bedrijfsleven, reversibiliteit veronderstellende en sociale kosten
volstrekt negerend.
Hoe verlossen we het CPB uit die positie ten einde maximaal gebruik te kunnen maken van de daar aanwezige deskundigheid, talent, ijver en inzet? Een
rechtgeaard econoom zal eraan twijfelen
of er wel optimale aanpassing kan
plaatsvinden aan gewijzigde marktomstandigheden bij de huidige monopoliepositie. West-Duitsland doet dan ook
haar voordeel met het advies van de ,,vijf
wijzen”, de directeuren van een vijftal
economische onderzoeksinstituten. Heroverweging van macromodellen impliceert m.i. de overweging om naast het
CPB een of twee onderzoeksinstituten te
betrekken bij de voorbereiding van het
sociaal-economische beleid. Waarmee
aangegeven dat ik geloof in reversibiliteit
in de ontwikkeling van het ambtelijk apparaat, de tweede wet ten spijt.
J. M. M. Ritzen
1) E. J. Bomhoff, De kunst van het bezuinigen. Inaugurate rede, nr. 2, Rotterdamse
Monetaire Studies, 1982.

247

Auteur