Ga direct naar de content

Inkomstenbelasting en herverdeling 1914-1973

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 8 1981

Inkomstenbelasting en herverdeling,
1914-1973
DR. J. HARTOG*

De ongelijkheid van inkomens en de invloed daarop van de overheid staan onafgebroken
in de belangstelling. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van het
inkomensherverdelend effect van de inkomstenbelasting sinds de invoering ervan in 1914.
V66r de tweede wereldoorlog bleek de inkomstenbelasting in feite te werken als
een stelstel met een lineair tarief. Na de oorlog is de reductie
van de ongelijkheid groter naarmate de inkomensverschillen v66r belasting groter zijn, zoals
van een progressief tarief te verwachten is.
De doelstellingen van belastingheffing
Belastingen worden, zoals bekend, primair geheven ter
financiering van de uitgaven van de overheid. Maar omdat
de overheid, anders dan een particuliere verkoper, de keuze
heeft uit alternatieve uiteindelijke financieringswijzen,
ontstaat meteen de vraag hoe de lasten het best verdeeld
kunnen worden. Daarmee is het probleem van de financiering onlosmakelijk verbonden met het verdelingsprobleem.
De gangbare stelsels van inkomstenbelasting hebben alle
een stijgend gemiddeld tarief. Op hogere inkomsten wordt
naar verhouding meer belasting geheven; de inkomstenbelasting is kennelijk bedoeld om inkomensherverdelend te
werken. Echter, in de relevante literatuur wordt steeds
,,welvaart” of ,,nut” centraal gesteld en niet inkomen. Men
zou dus de vraag kunnen stellen of ook welvaart wordt herverdeeld. In de discussie aan het eind van de vorige eeuw
werden analyses gemaakt met behulp van een nutsfunctie
waarin alleen inkomen als verklarende variabele voorkomt.
Belasting naar draagkracht werd uitgewerkt in principes
als dat van een gelijk absoluut, een gelijk relatief en een
gelijk marginaal nutsoffer. Een belasting die geent is op
het laatste principe zou tot volledige herverdeling van inkomens, dat wil zeggen tot gelijke inkomens na belasting
leiden. Een belasting geent op een gelijk relatief nutsoffer
is inkomensherverdelend, maar laat de verhouding van individuele welvaartsniveaus ongewijzigd: van ieder wordt
immers een gelijke proportie van zijn nut ,,geconfisceerd”.
Men kan aantonen dat de tarieven van de Nederlandse
inkomstenbelasting geinterpreteerd kunnen worden als
overeenkomend met dit principe van evenredig nutsoffer 1).
De bijbehorende nutsfunctie van het inkomen vertoont
veel overeenkomst met die welke in een geheel ander kader
door Van Praag, Kapteyn e.a. van uitvoerige empirische
steun werd voorzien 2). Overigens is de discussie over de
optimale belastingtarieven inmiddels in een veel ruimer
kader geplaatst en wordt vooral ook het aanbod van arbeid
mede in de afwegingen betrokken 3).
De doelstelling van dit artikel is zeer bescheiden. Het
richt zich alleen op de direct waarneembare herverdeling
van inkomens door directe belastingen. Als bij de keuze van
belastingstelsel herverdelingsoverwegingen voorop staan,
wil ik vaststellen om hoeveel herverdeling het in de praktijk
gaat. Tevens wil ik nagaan hoe de mate van herverdeling
zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld.
Dedata
De inkomstenbelasting werd in Nederland gemtroduceerd
680

in 1914. Op datzelfde moment begon de verzameling van
gegevens over de inkomensverdeling, zowel v66r als na belasting. De gegevens zijn geheel ontleend aan de aangiften
voor de inkomstenbelasting. Dit tekent meteen de beperkingen: het is een secundaire statistiek, d.w.z. de gegevens
zijn niet primair verzameld om een beeld van de inkomensverdeling te geven. De data over de inkomensverdeling
v66r belasting werden geanalyseerd door Hartog en Veenbergen; in een appendix bij dat artikel werden tevens de
merites van de waarnemingen besproken 4).
Er zijn drie fiscale regimes te onderscheiden, achtereenvolgens gebaseerd op de Wet op de inkomstenbelasting
1914, die van 1941 en die van 1964. Voor de oorlog zijn de
waarnemingen gebaseerd op het belastbaar inkomen. In
die periode is de vergelijkbaarheid van jaar op jaar bijzonder
goed te noemen, omdat er geen ingrijpende wijzigingen in de
belastingregels of in de wijze van waarnemen zijn opgetreden.
Wel zijn er enkele tariefwijzigingen doorgevoerd.
In de na-oorlogse periode is er veel minder sprake van
continuiteit. Het inkomensbegrip komt nu niet meer precies
overeen met het belastbaar inkomen, omdat enkele uitgavencategorieen niet (altijd) op het inkomen in mindering zijn
gebracht (zoals medische en onderwijsuitgaven en giften).
Enkele belangrijke wijzigingen zijn de volgende. Vanaf 1966
is het waargenomen inkomen netto van verwervingskosten;

*De auteur is verbonden aan het Instituut voor Ecpnomisch Onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij dankt Marinus
Spillenaar Bilgen voor het vele rekenwerk dat hij verrichtte, en
dr. J. Theeuwes en prof. D. J. Wolfson voor hun commentaar op
een eerdere visie.
1) Zie W. J. Keller en J. Hartog, Inkomstenbelasting en evenredig
nutsoffer, ESB, 25 februari 1976, biz. 201-205; idem, Income tax
rates and proportional sacrifice, Public Finance, jg. 32, 1977, nr. 3,
biz. 321-332. Zie ook K. van der Heeden, Tarief van de inkomstenbelasting, Kluwer/Samsom, Deventer, 1974, hfst. 9.
2) Zie b.v. B. M. S. van Praag en A. Kapteyn, Further evidence
on the individual welfare function of income: an empirical investigation in the Netherlands, European Economic Review, 1973, nr. 4,
biz. 33-62.
3) Zie voor uitvoerige beschouwingen over dit onderwerp A. B.
Atkinson en J. E. Stiglitz, Lectures on public economics, McGrawHill, Londen, 1980.
4) J. Hartog en J. G. Veenbergen, Dutch treat, long-run changes
in personal income distribution, De Economist, jg. 126, 1978, nr.4,
biz. 521-549. De data die ik voor dit artikel heb gebruikt, zijn niet
identiek aan die van Hartog en Veenbergen: er is nu geen correctie
aangebracht voor inkomens beneden de vrije voet, noch voor de
invloed van kinderaftrek. Enige fouten in de dataverwerking werden
hersteld. Zie voor de kwaliteit van de data ook N. H. Douben, Het
herverdeelde inkomen, Kluwer, Deventer, 1970.

I daarvoor waren de inkomens met een forfaitair bed rag van
f. 100 verhoogd. V66r 1965 werd het interval waartoe een
inkomen behoort, bepaald uit het inkomen op jaarbasis
(deeltijdinkomens werden dus omgerekend); na 1965 werd
dit niet langer gedaan. V66r 1962 werden voor de bepaling
van het inkomensinterval eenmalige inkomens buiten beschouwing gelaten, vanaf 1962 werd dit niet langer gedaan.
Individuen die verhuizen, kunnen twee keer (of meer) worden waargenomen; in de periode 1962-1966 kwam dit vaker
voor dan anders. Vanaf 1973, ten slotte, wordt het inkomen
van de werkende gehuwde vrouw niet langer bij dat van de
man geteld.
Voor een appreciate van de hier te presenteren gegevens
is een kort overzicht van de tariefhistorie van belang. Hieronder wordt een summier overzicht gegeven van de belangrijkste tariefwijzigingen 5):

in een inkomensinterval. Als alle inkomens in een klasse

valJen, is de gemeten ongelijkheid nul, en uitbreiding van
het aantal klassen doet dan de gemeten ongelijkheid loenemen. De ongelijkheid zal echter niet altijd toenemen met
uitbreiding van het aantal intervallen omdat de toegevoegde
ongelijkheid binnen de nieuwe klassen kan worden gecompenseerd door de gereduceerde ongelijkheid tussen de klassegemiddelden. Van Praag c.s. hebben de invloed van het

intervalschema op de gemeten ongelijkheid duidelijk aangetoond 7). Enkele jaren geleden heb ik echter aangetoond
dat wanneer in plaats van gepubliceerde intervallen gewerkt
wordt met een gecomprimeerd intervalschema dat over
vijftien jaar nominaal constant wordt gehouden, de kwalitatieve conclusies over de ontwikkeling van de ongelijkheid
nauwelijks worden belnvloed 8). Voor alle duidelijkheid
is het aantal gehanteerde intervallen vermeld.

1914 introductie van de inkomstenbelasting (het fiscale jaar

Alvorens de gegevens in de label te bestuderen, zullen

loopt van 1 mei tot 30 april); het toegepaste ,,bronnenfictiestelsel” geeft aanleiding te veronderstellen dat
de gegevens voornamelijk slaan op het voorafgaande
kalenderjaar, het fiscale jaar 1915/1916 wordt daarom
gedateerd als 1914;
verhoging van de kinderaftrek;
,,zeer belangrijke verzwaring van de progressie”, te
weten verhoging van de vrije voet van f. 650 tot f. 800
per jaar;
regels ter voorkoming van dubbele belasting;
verhoging van de kinderaftrek;
tariefverlaging;

nog enige verwachle eigenschappen van herverdeling door
belasling worden gememoreerd. Indien de inkomslenbe-

1917
1918

1919
1921
1927

lasting proportioned is, is de reductiecoefficie’nt p allijd

gelijk aan 1, onafhankelijk van belastingtarief en feitelijke
inkomensongelijkheid 9). Als de inkomstenbelasting lineair
is (er is dan een belaslingvrije voel en een conslanl marginaal
larief, hel gemiddeld larief slijgt), is de reductiecoefficie’nt
p gelijk aan marginaal tarief gedeeld door een minus de gemiddelde belastingdruk 10). De reductiecoefficie’nt p varieerl
dan posilief mel de gemiddelde belastingdruk, maar is onafhankelijk van de feitelijke verdeling.
Wanneer de marginale belastingvoet niel constant is, maar

1933 ,,technische herziening” van de tarieven;
1951 tariefherziening; compensatie van lagere en middelbare

Zo’n slijgend marginaal larief reduceerl de inkomens aan

inkomens voor gestegen kosten van levensonderhoud;
1954 tariefverlaging om toegenomen progressie door in-

de lop echler slerker dan een constant marginaal tarief,
en inkomensongelijkheid in de lop van de verdeling zal dan

komensgroei te reduceren;

1956
1960
1963
1967

algemene verlaging van marginale tarieven;
tariefverlaging voor ongehuwden;
inflatiecorrectie;
correctie voor inflatie tot 1964, verhoging van de vrije
voet, reductie van de progressie; tariefverlaging voor
ongehuwden 40-65 jaar;

1968 belastingvrijstelling als AOW de enige inkomens-

bron is;
1969 tariefverlaging voor lagere inkomens;

1970
1971
1972
1973

inflatiecorrectie;
proportionele tariefverhoging (,,wiebeltax”);
verhoging van de wiebeltax; 80% inflatiecorrectie;
invoering schijvenlarief.

Van belang is verder nog dat de data alleen betrekking

stijgt met het inkomen, zijn de formules niet meer eenvoudig.

ook slerker worden gereduceerd. Aangezien de standaarddeviatie van hel inkomen nogal gevoelig is voor ongelijkheid
in de hogere inkomens, zou men dus bij een stelsel met een
slijgend marginaal tarief een negatieve samenhang verwachlen lussen inkomensongelijkheid en de reducliecoe’fficient p:
hoe hoger de ongelijkheid v66r belasting, hoe lager de restongelijkheid, d.w.z. hoe meer ongelijkheidsreduclie.
Uil de label springt voor p onmiddellijk een opvallend
palroon naar voren. De ongelijkheidsreductie door de inkomstenbelasting heefl drie perioden gekend. In de eersle
vier jaar was p nagenoeg gelijk aan 0,975, van 1918 lol 1939
was de waarde nagenoeg 0,92, en in de na-oorlogse periode
fluclueerde de waarde lussen 0,60 en 0,70. Anders gezegd:
aanvankelijk werd de ongelijkheid mel 2’/2% teruggebracht,
daarna was de ongelijkheidsreduclie meer dan Iwinlig jaar

ca. 8%, lerwijl na de oorlog de reductie 30 a 40% bedoeg.

hebben op inkomens waarover inkomstenbelasting is verschuldigd. In de vooroorlogse periode betrof dit slechts
een kleine proportie van alle inkomens omdat de vrije voet

relatief hoog was. Na de oorlog was de ,,dekkingsgraad”
aanzienlijk hoger.

5) Het overzicht is gebaseerd op J. H. Christiaanse, Een herstel voor
de inkomstenbelasting, Noorduijn en Zoon, Gorinchem, 1969; Van
der Heeden, op. cit.; J. van Ark, Van algemene tariefverlagingen
naar automatische inflatiecorrectie, ESB, 13 oktober 1971, biz.

911-915; Vakstudie, Fiscale Encyclopedic, deel ?, Inkomstenbelas-

De resultaten

De berekende belastingdruk- en herverdelingsgegevens
zijn weergegeven in de label. Inkomensongelijkheid v66r
belasting is gemeten doormiddel van de variatie-coe’fficie’nt
K. De standaarddeviatie van de inkomens is een algemeen
bekende en veel gebruikte ongelijkheidsmaat. Deling door
het gemiddeld inkomen elimineert de invloed van nominate

en ree’le inkomensgroei, zodat vergelijkingen in de tijd mogelijk zijn. De reductie van inkomensongelijkheid, p, is uitgedrukt als het quotient van ongelijkheid na belasting en
ongelijkheid v66r belasting 6).
Voor beter begrip zijn teyens de gemiddelde belastingdruk
en het aantal inkomensinlervallen weergegeven. De gemiddelde belastingdruk geldt alleen voor de gebruikte waarnemingen, d.w.z. alleen voor inkomens waarover belasting
moet worden betaald. De gemiddelde druk op alle inkomens
is dus lager. Het aantal inkomensintervallen is opgenomen,
omdat de gemeten ongelijkheid hiervoor gevoelig is. De
ongelijkheid is berekend op basis van het gemiddeld inkomen
ESB 15-7-1981

ting, aantekeningen 58-78, bij art. 53, Kluwer, Deventer; en de voet-

noten in CBS, Statistiek der Rijksflnancien.
6) Het zou dus zuiverder zijn om te spreken van restongelijkheidscoefficient p.
7) B. M. S. van Praag, A. Hagenaars en N. Bouma, Income inequality: measurement and reality. Report 79.09, Centre for Research
in Public Economics, Leyden University, Leiden, 1979.
8) J. Hartog, Inkomensongelijkheid naar beroepsgroepen 19521967, ESB, 17 maart 1976, biz. 273-277.
9) Zij yn het netto inkomen, y b het bruto inkomen, dan geldt voor
een proportionele belasting y n = By . Dan volgt
K n = an/”un = ^ b’I “% = ab I u b = Kb, waarbij n en b als resp.
Bo. Bu

netto en brutoaangeven, en a jt, standaarddeviatie en gemiddelde
weergeven.
10) In de notatie van noot 9) geldt nu: y n = B0 + B,yb. Dan volgt
= a /u =

=

A-

Mb

Mb

681

Opvallend zijn zowel de stabiliteit van p voor de oorlog,
als de instabiliteit n£ de oorlog. Voor de oorlog blijkt, wat
de ongelijkheidsreductie betreft, de inkomstenbelasting

in feite volgens een lineair tarief te worden geheven: p is
nagenoeg constant, terwijl de ongelijkheid v66r belasting
aanzienlijk fluctueert. Vergelijk b.v. 1923 en 1925: de gemiddelde belastingdruk verschilt niet veel, de inkomensgelijkheid K verschilt wel veel, maar p wordt daar nauwelijks

door belnvloed. Overigens zal deze effectieve lineariteit ook
sterk samenhangen met het lage belastingtarief dat in die
jaren gold. De vooroorlogse tariefkroniek, zoals eerder
vermeld, is ten dele herkenbaar in het patroon van p. De

belangrijke progressieverzwaring van 1918 springt heel
duidelijk naar voren. Ook de tariefverlaging van 1927 laat
kennelijke sporen na in een verminderde reductie van de

ongelijkheid.
Tabel. Belastingdruk en inkomensherverdeling, 1914-1973
Jaar.

belastingdruk

……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……. …….
……………
. . . . . . . ……..
. . . . . . . ……..

28
28
28
28
27
27
27
27
27
27
27
27
27
27
27
27
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38

0,0187
0,0215
0,0224
0,0209
0,0317
0,0340
0,0303
0,0268
0,0246
0,0241
0,0250
0,0254
0,0254
0,0207
0,0212
0,0208
0,0197
0,0178
0,0163
0,0161
0,0158
0,0157
0,0168
0,0177
0,0178
0,0178

2,914
3,452
3,795
3,705
3,150
3,262
2,804
2,512
2,238
2,170
2,356
2,467
2,498
2,520
2,595
2,447
2,674
2,178
1,850
1,788
1,756
1,768
2,263
2,503
2,390
2,222

0.973
0,975
0,975
0,974
0,912
0,912
0,912
0,913
0,917
0,918
0,917
0,914
0,915
0,933
0,932
0,926
0,916
0,924
0,933
0,930
0,931
0,931
0,920
0,907
0,912
0,919

1946 . . . . . . . . ……

15

0,1338

1,682

0,708

1950
1952
1953
1954

…….. ……
…….. ……
…….. ……
…….. ……

15
15
15
15

0,1438
0,1299
0,1308
0,1211

1,614
1,713
1,558
1,531

0,615
0,608
0,631
0,646

1957
1958
1959
I960

…….. ……
…….. ……
…….. ……
…….. ……

15
15
15
15

0,1272
0,1302
0,1334
0,1391

1,352
1,557
1,367
1,313

0,668
0,684
0,674
0,674

1962 …….. ……

15

0,1401

1,283

0,690

1964 …….. ……

15

0,1519

1,300

0,714

1966 …….. ……
1967 …….. ……

15
15

0,1579
0,1560

1,209
1,186

0,697
0,702

1914
1915
1916
1917
1918
1919
1920
1921
1922
1923
1924
1925
1926
1927
1928
1929
1930
1931
1932
1933
1934
1935
1936
1937
1938
1939

Gemiddelde

Pc)

Aantal inkomensintervallen a)

.«

1970 …….. ……

26

0,1645

1,224

0,648

1972 …….. ……
1973 …….. ……

42
27

0,1889
0,1827

1,312
1,003

0,704
0,698

a) Aantal intervallen in de gepubliceerde inkomensverdcling.
b) K = variatiecogfficie’nt inkomens v66r belasting.
c) p = (na belasting)/K (v66r belasting).

Na de oorlog is het gemiddelde belastingtarief aanzienlijk

hoger dan ervoor, en zoals eerder opgemerkt, fluctueert
nu ook de ongelijkheidsrestrictie nogal. Dit lijkt te duiden
op een invloed van de inkomensongelijkheid v66r belasting, zoals men mag verwachten bij een progressief tarief.
Toch is voorzichtigheid bij deze stalling geboden, gezien
de slechte vergelijkbaarheid van de data in de tijd en de vele
tariefwijzigingen. De mutaties in de data, zo blijkt uit de
inleiding, zijn vooral belangrijk in het midden van de jaren
zestig: de meeste veranderingen zijn in de periode 1962-1966
aangebracht. Daarnaast is de wijziging in 1973 van belang.
De tariefwijzigingen, hoewel zeer frequent, betreffen voor het
merendeel aanpassingen aan prijs- en inkomensstijgingen 11).
Ingrijpender lijken de wijzigingen van 1956, 1967, 1968
en 1969. In 1957 blijkt, in vergelijking met 1954, inderdaad
682

een afgenomen ongelijkheidsreductie (een stijging van p)
die men zou verwachten bij een dating van de marginale
tarieven. Van 1960 tot 1967 loopt p voortdurend op. Het is
moeilijk na te gaan in hoeverre de oorzaak hiervan in wijziging, tariefwijziging of andere wijzigingen besloten ligt
(K daalt in die tijd). Wanneer het verloop van p en K in een
figuur wordt weergegeven, blijkt zich hoofdzakelijk een
negatief verband af te tekenen. Een dergelijk negatief verband wordt ook verwacht bij een progressieve inkomstenbelasting: hoe meer initiele ongelijkheid, hoe meer reductie,
dus hoe lager p. Goede aansluiting aan een dalende rechte
geven de jaren 1950, 1952, 1953, 1954, 1957, 1959, 1960,
1962 en 1970. Boven die lijn, meteenhogerepdanbiJK,,past”,
liggen de jaren 1946, 1958, 1964, 1966, 1967 en 1972 12).
Onder die lijn, met lagere p, ligt 1973. In dat jaar is er dus
meer ongelijkheidsreductie dan men op grond van de eerdere
samenhang zou verwachten. Dit kan een gevolg zijn geweest
van het schijventarief. Ook Keller en Hartog vonden voor
1973 een toename van progressie van de inkomstenbelasting
13).

Besluit
De tariefstructuur van de inkomstenbelasting is al sinds

de invoering in 1914 zodanig dat de inkomensongelijkheid
na belasting lager dient uit te komen dan v66r belasting.

Gemeten volgens de variatiecogfficient van het inkomen,
laat de ontwikkeling van de ongelijkheidsreductie zich indelen in drie perioden. In de eerste, van 1914 tot 1917, wordt
de ongelijkheid ca. 2’/2% gereduceerd. In de tweede, van
1918 tot 1939 bedraagt die reductie ca. 8%. In de derde periode,
van 1946 tot 1973, is de ongelijkheidsreductie aanzienlijk
minder stabiel, en varieert deze tussen 30 en 40% 14). In

de vooroorlogse jaren reageerde de ongelijkheidsreductie
nauwelijks op de ongelijkheid v66r belasting en werkte de

inkomstenbelasting in feite op dezelfde manier als een stelsel
met een lineair tarief.

Na de oorlog is de initie’le ongelijkheid wel van invloed op
de ongelijkheidsreductie. Zoals te verwachten is bij een
progressief inkomstenbelastingtarief is er sprake van een toe-

nemende ongelijkheidsreductie: hoe groter de oorspronkelijke ongelijkheid, hoe meer deze door belastingheffmg wordt
gereduceerd. Vooral voor de periode 1950-1962 blijkt dit
verband te gelden. Andere jaren vallen daar enigszins buiten.
Het verband kan worden geacht een intrinsiek kenmerk
van een progressieve inkomstenbelasting te zijn.
Tot slot nog een relativerende opmerking. De gegeven
berekeningen tonen niets anders dan de direct waarneembare herverdeling op zekere momenten. Buiten beschouwing
blijven allerlei readies waardoor de initiele ongelijkheid,
v66r belastingen, wordt vergroot (,,afwenteling”), of waarbij
beloningscomponenten verschuiven naar een onbelaste inkomenscategorie. Het lijkt ook niet verstandig om te trachten
dergelijke effecten met de hier gebruikte gegevens te achter-

halen.

Joop Hartog

11) Rigoureuze tariefwijzigingen hebben zich volgens Van der

Heeden niet voorgedaan: ,,Het tarief van de inkomstenbelasting heeft
sinds het tarief 1948 weinig wezenlijke veranderingen ondergaan”

(Van der Heeden, op.cit., biz. 71).

12) Dit negatieve verband wordt in een lineaire-regressie-analyse
bevestigd. Het verband is overigens zwakjes (t = 1,51); voor de
porlog levert zo’n regressie-analyse geheel andere resultaten op. Dan
is de invloed van de gemiddelde belastingdruk significant negatief,
en die van K significant positief. Dit resultaat wordt geheel bepaald
door de eerste vier jaren. Schatting over 1918-1939 levert een sport-

gelijk resultaat als na de oorlog, maar met aanzienlijk kleinere

coefficient.
13) Keller en Hartog, op. cit., 1977.
14) Deze specifieke waarden gelden uiteraard alleen bij de gekozen
ongelijkheidsmaat, t.w. de variatiecoefficient. Andere maatstaven
leveren andere waarden, maar de gevonden driedeling blijft bestaan. Bij kleine veranderingen in ongelijkheid (zoals van jaar tot
jaar) wordt de keuze van de ongelijkheidsmaat essentieel voor de

uitkomsten. Zie hiervoor J. Hartog, Inequality reduction by income
taxes: just how much?, Discussion Paper, Institute for Economic
Research, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam, 1981.

Auteur