Energiekroniek
Rapport
warmte/ krachtkoppeling
DRS. E. VAN DER HOEVEN*
Inleiding
Lange tijd is het aandeel van de eigen
opwekking van elektriciteit bij de industrie gedaald. Terwijl in 1959 nog 23%
van de elektriciteitsproduktie in Nederland werd verzorgd door eigen installaties bij de Industrie, was dit aandeel in
1978 gedaald tot iets meerdan 10%. Oorzaak van die ontwikkeling was een constante daling van de ree’le elektriciteitsprijzen, zelfs nauwelijks onderbroken
door de eerste oliecrisis, als gevolg van
technische ontwikkelingen en schaalvoordelen bij de openbare nutsbedrijven.
Met het stijgen van de brandstofprijzen werd het echter steeds aantrekkelijker voor de industrie de eigen opwekking weer ter hand te nemen, en wel in
het bijzbnder in de vorm van gezamenlijke opwekking van elektriciteit en
warmte, kortweg warmte/krachtkoppeling (wkk) genoemd. Wkk is immers
een belangrijke bron van brandstofbesparing, de belangrijkste bron wanneer
de maatregelen van ,,good housekeeping” zijn uitgeput. Afhankelijk van het
toegepaste proces is bij wkk een brandstofbesparing van 15 a 30% mogelijk,
vergeleken met een situatie waarin
warmte en elektriciteit afzonderlijk
worden geproduceerd.
Beperkingen
Elk van de processen die voor wkk in
aanmerking komen, heeft technische
beperkingen in zoverre, dat warmte
en elektriciteit in een vrijwel vaste verhouding worden geproduceerd. In geen
enkel bedrijf is de warmte/elektriciteitsverhouding echter in de tijd gezien constant. Dat betekent dat middelen moeten
worden gevonden om pieken in de
warmte- en/ of de elektriciteitsvraag op
te vangen.
Een van die middelen zou het aanleggen van een warmtebuffer zijn.
De wkk-installatie zou dan de elektriciteitsvraag volgen, en extra warmte zou
worden toegevoerd indien nodig. In de
praktijk wordt deze methode weinig
toegepast vanwege de kosten verbonden
aan een warmte-opslagvat. Meestal
wordt een wkk-installatie qua omvang
ESB 25-2-1981
en bedrijfsvoering afgestemd op de
warmtevraag. Extra elektriciteit wordt,
indien nodig, aangevoerd vanuit het
openbare net.
Tot zover biedt wkk geen bijzondere
problemen. Deze ontstaan wel, wanneer
een bedrijf een overschot aan elektriciteit
heeft, hetzij tijdelijk, hetzij continu.
Opslag van elektriciteit is uitermate onpraktisch, zodat levering aan een ander
bedrijf de enige oplossing is. In de praktijk komt daarbij alleen het openbare
nutsbedrijf als afnemer in aanmerking;
en deze verkeert daarbij in de gelukkige
positie van monopolist.
Het is begrijpelijk, dat elektriciteitsbedrijven, die zich zien als produktieen distributiebedrijf (maar vooral het
eerste), weinig behoefte hebben aan een
nieuwe golf wkk-installaties: deze betekenen een aanslag op het eigen marktaandeel. Daarnaast zijn de elektriciteitsbedrijven juist sinds 1973 geconfronteerd
met een overcapaciteit aan centrales,
waardoor het geringe enthousiasme voor
eigen opwekking nog eens extra gedempt
werd.
Commissie
Door middel van kwaliteitseisen en
prijsstelling kan het elektriciteitsbedrijf
invloed uitoefenen op de aantrekkelijkheid van teruglevering van elektriciteit
aan het net. Deze voorwaarden waren
door een aantal nutsbedrijven zo gesteld,
dat wkk met mogelijkheid van teruglevering voor de industrie vrijwel niet
meer in aanmerking kwam. Druk vanuit
de industrie om hierih verandering te
brengen resulteerde in de onvermijdelijke
figuur van een commissie waarin alle
betrokkenen waren vertegenwoordigd.
Deze commissie kreeg de naam Warmte/
krachtkoppeling in de industrie, maar
werd kortweg, naar de voorzitter, de
commissie-Tieleman genoemd (drs. W.
H. J. Tieleman, directeur-generaal Energie van het Ministerie van Economische
Zaken). Het rapport van de commissie
is in december 1980 verschenen.
Het concrete resultaat van de commissie bestaat daaruit, dat ruimte is gereserveerd in de elektriciteitsplannen
van de producenten voor acceptatie van
wkk-vermogen. Bij de uitbreidingsplannen zal dus uitdruickelijk met een zekere
uitbreiding van de wkk-sector worden
rekening gehouden. Door dit compromis
is de concurrentie tussen nutsbedrijven
en zelfopwekkers voor een deel beslecht;
de goede diensten van de overheid zijn
in dit opzicht duidelijk waardevol geweest.
Ook is resultaat geboekt in de vorm
van afspraken over vergoedingen voor
teruggeleverde elektriciteit en voor vermogen dat door de zelfopwekker aan het
nutsbedrijf wordt gegarandeerd; hierbij
is ook voorzien in een overbruggingsregeling, zolang de nutsbedrijven nog
met een overcapaciteit kampen.
Afspraken
Maar voor deze resultaten is een prijs
betaald. Zijn deze die prijs waard?
De prijs bestaat uit een zeer rigide systeem van afspraken tussen industrie en
nutsbedrijven. De nutsbedrijven worden
verplicht tot het accepteren van een
zekere hoeveelheid wkk-projecten bij
hun uitbreidingsplannen, maarze hoeven
ook geen megawatt meer toe te staan.
De commissie heeft zich bovendien uitgeput in het beschrijven van technologieen die voor wkk toegepast zullen
worden: eerst gasturbines (met beschikbaar stellen van extra aardgas) voor
projecten die voor 1986 tot stand komen;
dan wordt de aardgaskraan plotseling
afgesloten en moeten zelfopwekkers
zich behelpen met steenkool; in 1990 kan
het roer opnieuw om en worden gasturbines weer binnengehaald, nu echter
met kolengas gestookt. Heel Nederland
zit op deze manier aan het stuur van de
industrie te draaien en het mag worden
betwijfeld of een van beide daar beter
van wordt.
Het centrale probleem bij zulke afspraken is, dat de nutsbedrijven bestaan
(in de figuur van de NV SEP); deindustrie
bestaat echter niet. De nutsbedrijven
hebben de industrie in hun planningssysteem ingepast, terwijl dat jasje voor
het bedrijfsleven te rigide is. Wkk-vermogen heeft een korte, grote centrales
hebben een lange bouwtijd. Vermogensvergoedingen worden door de nutsbedrijven pas gegeven wanneer de betreffende installatie geheel in het elektriciteitsplan is aanvaard; en dat betekent na
6 jaar. Meestal draait een wkk-installatie
daarom al twee jaar, voordat vergoedingen uit het nutsbedrijf beginnen te vloeien. Begrijpelijkerwijs wordt het rendement van een wkk-installatie daardoor
negatief bei’nvloed. Het rapport van de
commissie rept daar echter niet over.
Serieus nemen van wkk betekent, dat dit
in een kortere planningstermijn wordt
ingepast.
*Wetenschappelijk medewerker Geologic en
Samenleving, Universiteit van Amsterdam.
197
Potentieel
Economisch centralisme
Ook bij bestudering van de omvang
Zo blijkt het gecombineerde belang
van het potentieel dat de commissie (met
van de drie betrokken partijen te hebben
een ver vooruitziende blik tot het jaar
2000 reikend) ,,mogelijk” acht, valt op
geleid tot een massaal systeem van afspraken, waarin de Industrie nu eens de
dat de overeenstemming een prijs heeft
gehad. De Vereniging Krachtwerktuigen,
ene, dan weer de andere kant wordt
organisatie van elektriciteitsverbruiken-
fase in een vrije markt zit. De heren
de industrieen, had in een enquete onder
een beperkte sector van de Industrie
hebben met elkaar een systeem van economisch centralisme geschapen dat zij,
gezien hun maatschappelijke afkomst,
mogelijk onaanvaardbaar zouden hebben gevonden als het uit de pen van een
ander was gevloeid.
een potentieel geconstateerd van 2.020,
resp. 4.550, resp. 5.250 MW, afhankelijk
van de toegepaste technologic. De daarbij behorende brandstofbesparing neemt
in deze volgorde toe: deze is hoger naarmate de elektriciteitsproduktie hoger is.
Van belang is nog eens te cpnstateren
dat het hier ging om een beperkte sector
van de Industrie: bedrij ven met ten minste
een tweeploegendienst en een warmtevraag groter dan 5 miljoen m3 aardgas
per jaar.
In het rapport van de commissie wordt
nu dit potentieel geciteerd zonder de betreffende beperkingte vermelden. Bovendien wordt het realiseerbare potentieel
zonder poging tot nadere argumentatie
gesteld op 3.100 MW in 2000; daarbij
wordt een economische groei van 2%
aangenomen, overeenkomend met een
verdubbeling van de industriele produktie tussen 1977 (het jaar waarop de
enquete betrekking had) en 2000 volgens de CPB-scenario’s uit de Nota
energiebeleid. Het door de Vereniging
Krachtwerktuigen berekende potentieel
zou dan inmiddels twee maal zo groot
zijn geworden. Ook van deze beperkte
sector neemt de commisie dus maar een
beperkt deel aan als ,,mogelijk”.
Diversificatie
Zelfs de betrokkenheid van het departement bij het werk van de commissie
blijkt een prijs te hebben gehad, en wel
in de vorm van een plengoffer aan de
opgestuurd, maar in feite in geen enkele
Het is bovendien de vraag of het bedrijfsleven niet te veel heeft ingeleverd.
Zowel voor hen als voor de belastingbetaler schuilt een adder onder het gras.
Er is een vergoedingsregeling getroffen
voor zelfopwekkers, die in extenso beschreven is (bijlage 7A), maar die nooit
in werking zal treden. De werkingsduur
ervan wordt namelijk beperkt tot 5 jaar.
Tegelijkertijd wordt een ,,overbruggingsregeling” aangekondigd, die zal gelden
tot de overcapaciteit verdwenen is, d.w.z.
tot 1 december 1986. In het kader daarvan worden lagere vergoedingen ge-
geven. Maar dan volgen de volgende
zinnen: ,,Blijkt het project op basis van
deze overbruggingsregeling niet meer
rendabel te zijn, dan zal naar de mening
van de commissie ( . . . ) een oplossing
gevonden moeten worden. De vertegenwoordigers in de ,,Commissie Warmte
Kracht” van betrokken partijen hebben
zich bereid verklaard hieraan hun medewerking te verlenen” (biz. 45). Begrijp
ik het goed wanneer ik vaststel dat ook
EZ, en dus ook de belastingbetaler, tot
de ,,betrokken partijen” hoort? En zie
ik het te zwart, wanneer ik constateer
dat de hoogte van de nu afgesproken
,,vergoedingsregeling” misschien wel
nooit zal worden gerealiseerd?
Slot
diversificatie. EZ wil immers de aardgaskraan voor de Industrie afsluiten en
steenkool zoveel mogelijk stimuleren.
Dat leidt in het voorstel van de commissie tot de merkwaardige consequentie,
dat de gasturbinetechnologie vijf jaar
op nonactief moet. Na 1985 wordt aard-
Ten slotte een enkel woord .over een
positievere benadering van wkk. Laten
we daartoe een gedachtenexperiment
uitvoeren en uitgaan van de (vooralsnog
onbewezen, maar niet onwaarschijnlijke)
veronderstelling, dat bij de huidige
gas voor de Industrie niet meer beschik-
brandstofprijzen
baar gesteld; de kolenvergassing is dan
warmte in grote hoeveelheden alleen
dan rendabel is, wanneer ook hetarbeidsvermogen daarvan wordt benut t.b.v.
elektriciteitsopwekking. We veronder-
nog niet op gang en ,,dus” moet de industrie zich vijf jaar behelpen met kolenstook (in wervelbedverbranding) en met
het opwekken van
stoomturbines, die een lagere besparing
stellen m.a.w., dat de bespaarde brand-
geven dan gasturbines. Het is maar al te
stofkosten zullen opwegen tegen de
duidelijk, dat de machinebouwsector niet
kapitaalkosten van de extra elektriciteitsproduktie. We zien daarbij af van even-
bij de besprekingen betrokken is ge-
weest! Hoe toevallig is het in verband
met de aanwezigheid van de directeurMW in 2000 precies overeenstemt met
tuele problemen met teruglevering en
nemen m.a.w. een nationaal-economisch
gezichtspunt in.
De warmteproduktie in de sector
industrie plus gebouwen is ca. 950 PJ
de plannen van de regering in de Nota
energiebeleid!
ziekenhuizen, kantoren) zijn in het werk
generaal voor Energie verder, dat de
toenamevan 1.100 MW in 1977 tot 3.100
198
per jaar. Gebouwen (b.v. winkelcentra,
van de commissie-Tieleman geheel buiten
beschouwing gebleven. Wanneer wij nu
zouden veronderstellen (niet geheel on-
gunstig), dat van deze warmtelast 50%
zou worden opgewekt in STEG-eenheden (voornamelijk in de industrie) en
50% in diesel- of gasmotoren (voornamelijk in gebouwen, maar ook in sommige
industrietakken), dan kan met de 950 PJ
een hoeveelheid van ca. 225 TWh elek-
triciteit worden opgewekt, wat vergeleken moet worden met de huidige
vraag van 60 TWh per jaar.
Het is dus in het geheel niet ondenkbaar, dat het overgrote deel van de Nederlandse elektriciteit een ,,bijprodukt” zou
worden van warmte. Minder dan 30%
van de in aanmerking komende warmteproduktie zou daarvoor moeten worden
benut, en dit laat voldoende ruimte voor
b.v. warmtebesparende maatregelen, of
toepassing van technologieen met een
lagere elektriciteitsproduktie.
Het is duidelijk dat in zo’n systeem
van elektriciteitsproduktie de rol van de
nutsbedrijven een geheel andere zal zijn.
Zij zullen niet meer in de eerste plaats
produktiebedrijf zijn, maar doorleverings- en distributiebedrijf. Een zeer be-
langrijke taak zou voor hen zijn weggelegd in het in overeenstemming brengen
van vraag en aanbod, aangezien zowel
vraag als aanbod in zo’n situatie sterk
zou kunnen fluctueren.
Het is in mijn ogen niet mogelijk een
goed beeld te krijgen van de mogelijk-
heden van wkk zonder zulke wat verder
reikende toekomstbeelden in de beschouwing te betrekken. Het zou goed
zijn, wanneer zich daarover eens een
commissie zou buigen.
Erik van der Hoeven