dr. P. H. Admiraal
De kleuterschool
aan lager wal?
I
i
I
De integratie van de lagere school met
het kleuteronderwijs berust o p ideeën
over doelmatigheid, die op het eerste gezicht wel plausibel lijken. De activiteiten
in het onderwijs kunnen beter met elkaar
in overeenstemming worden gebracht,
zodat een continue onderwijsstroom kan
ontstaan. Vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering is dat heel aantrekkelijk: de
leermiddelen kunnen o p elkaar worden
afgestemd, het kind kan langzamerhand
aan het schoolgaan wennen, mogelijk
kan beter worden gepland, omdat het
aantal en de omvang van de klassen eerder bekend zijn.
Verder doordenkend komt de twijfel
op. Immers, het gezichtspunt van de bedrijfsvoering is isolerend; het verwaarloost sociale en psychologische facetten
van de zaak. Daardoor wordt er – wat
zo vaak al is gebeurd de laatste tijd – een
drempel of een schotje uit het maatschappelijk leven gesloopt zonder dat de
vraag wordt gesteld of er mogelijk toch
een betekenis in zou kunnen schuilen.
Hiermede komen wij terecht bij het
maatschappijbeeld. Globaal gesteld doet
zich de vraag voor of het sociale leven in
de loop van de geschiedenis o p vrij willekeurige wijze vorm heeft gekregen in gewoonten, gedragspatronen en organisatievormen. of dat er in de institutionele
ontwikkeling diep liggende behoeften tot
uitdrukking zijn gebracht. Als economist zal ik dit onderwerp (deze keer) verder onaangeroerd laten. De ,,maakbaarheid” van de onderwijsorganisatie wordt
niet ter discussie gesteld; ik beperk mij
tot de economische aspecten aan de gekozen organisatievorm. Het opgaan van
het kleuteronderwijs in de lagere school
kan de economist zien als een ,,achterwaartse integratie” in de bedrijfstak, die
in de produktieve sfeer vrij veel voorkomt. De onderneming, die wil integreren, motiveert de fusie – meestal gewoon overname inhoudend – met argumenten, die een doelmatige voortbrenging van goederen of diensten betreffen. Daar valt zeker iets voor te zeggen; ook de economische theorie heeft
aanvankelijk het verschijnsel uit het
oogmerk van efficiency trachten te verklaren. Het bleek echter moeilijk bewijsbaar, dat integratie leidt tot een hogere
ESB 12-1 1-1980
kan komen. Nederland biedt daarvoor
ruime mogelijkheden. Reeds bij een relatief klein aantal belangstellenden kan
produktiviteit dan andere, lossere orgaeen school worden gestart, die in aannisatievormen, die zijn gebaseerd op
merking komt voor de financiële regelang- of kortlopende contracten. Er is
lingen die in het algemeen gelden voor
toen de alternatieve verklaring opgekoinstellingen voor het lager onderwijs.
men, dat samengaan wordt nagestreefd
Er zijn twee negatieve aspecten te ono m de ..normalew aanvoer van b e ~ a a l d e
derkennen aan een toestand, waarin alle
inputs veilig te stellen. O p d e iniermelagere scholen zich verbinden met bediaire markten zou steeds het gevaar
staande kleuterscholen, of zich zelf op
aanwezig zijn, dat afhankelijkheid ontstaat ten aanzien van de aanbieders, die
het onderwijs aan 4- en 5-jarigen storten.
bij het sluiten van nieuwe contracten
Beschouwen wij de bestaande constellakunnen dreigen de leveranties te staken.
tie als een uitdrukking van de voorkeuDaardoor zou de tegenpartij kunnen
ren, dan komen de ouders voor een conworden drooggelegd, of kunnen worden
flict te staan. De bereikbaarheid van de
geconfronteerd met hoge overschakeschool, die prevaleert in de eerste jaren,
lingskosten, omdat andere aanbieders,
moet nu aan de kant worden geschoven
als zij wel zouden willen leveren, niet zo
voor de voorkeuren van levensbeschouzijn ingeschoten o p de produktie-eisen,
welijke en sociale aard, die tot uiting
andere kwaliteiten leveren enz.
komen in de verscheidenheid van de laLaten wij vooropstellen dat het stre- gere scholen.
ven naar integratie niet is ingezet door de
Is dit eerste gevolg van de integratie
lagere scholen. Zij lijken veeleer te zijn
mogelijk vaag, omdat het betrekking
overvallen door de ontwikkelingen; de
heeft o p de behoeftenbevrediging van de
argumenten komen uit de onderwijskunouders, het tweede negatieve punt is dat
niet. Het zal duidelijk zijn dat de afname
dige hoek vanaf een beleidsniveau, dat
van het aantal leerlingen, ergo een stagver afstaat van de plaatselijke verhounerende onderwijsproduktie, niet wordt
dingen, waarin de scholen opereren. Bobeantwoord met een vermindering van
vendien zijn wel de onderwijstechnische
voordelen van afstemming bezien, maar
d e capaciteit, maar dat juist een tegenheeft naar mijn weten geen duidelijke
gestelde reactie zich voordoet, nl. opeifweging plaatsgevonden van de mogening van nieuwe onderwijscapaciteit
lijke organisatievormen die coördinatie
in het kleuteronderwijs door verbouwing
touden kunnen bevorderen.
of nieuwbouw. Zonder dat is bewezen,
Waarom zou b.v. niet door plaatselijk
dat in andere organisatievormen sa>verleg een basis kunnen worden gevonmenwerking niet tot dezelfde of vergejen voor een zin;-olle samenwerking? De
lijkbare voordelen in onderwijskundig
opzicht zou kunnen leiden, wordt – zo
ichterwaartse integratie, die nu schijnt te
moeten plaatsvinden, noodzaakt iedere
moeten wij concluderen – een verscheidenheid in het kleuteronderwijs aangeagere school, die geen directe band heeft
bracht, waaraan klaarblijkelijk geen benet een kleuterschool, in aller ijl maatrehoefte is en wordt met behulp van overgelen te treffen. Uitgaande van een stagheidsgelden bij afnemende aantallen
ierende markt van ,,inputs”zullen zij het
kleuters capaciteit uitgebreid en die uitdeuteronderwijs zelf ter hand moeten
gebreide capaciteit in stand gehouden.
iemen o m te voorkomen dat de aanvoer
Jan leerlingen wordt drooggelegd.
In het algemeen zijn er in een dorp of
itadswijk meer lagere scholen dan kleuerscholen. Mogelijkerwijs is dat te verclaren uit de omstandigheid, dat bij het
deuteronderwijs d e bereikbaarheid een
yote rol speelt, zodat de verscheidenleid van gewenste mogelijkheden eerst
>ij de lagere school vol tot ontplooiing