Ga direct naar de content

Verbetering pensioenstelsel mogelijk zonder kostenverhoging

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 19 1980

Verbetering pensioenstelsel mogelijk zonder
kostenverhoging
Inleiding
De ,,pensioenwereld” maakt weer een interessante
periode door. Tegelijkertijd zijn verschillende zaken actueel geworden:
a. d e Stichting van d e Arbeid is al een klein jaar bezig met
het raadplegen van d e werkgevers- en werknemersachterbannen over het 4e Interimrapport van haar
Pensioencommissie. Langzamerhand zullen e r dus wel
standpunten zijn of worden ingenomen;
b. de Tweede Kamer heeft onlangs ingestemd met een
herziening van de Pensioen- en spaarfondsenwet, die
onder meer inhoudt dat d e goedkeuring van statuten
en pensioenreglementen wordt verlegd van het Ministerie van Sociale Zaken naar de Verzekeringskamer;
c. er is bij de Tweede Kamer een initiatiefwetsontwerp in
behandeling, dat e r op is gericht tot dusver ,,bevrorenw
pensioenrechten zo goed mogelijk tegen koopkrachtverlies te beschermen 1);
d. het eindrapport van d e ,,Commissie-Bosman” over de
pensioenregeling voor ambtenaren is verschenen 2);
e. in samenhang met a is een wetsontwerp inzake instelling van een ,,Pensioenkamerw in aantocht.
Uit deze opsomming blijkt wel dat e r ten aanzien van de
pensioenvoorzieningen, alsmede in de organisatie daarvan, het een en ander in beweging is. De grote vraag daarbij is uiteraard: wat zal dit gaan kosten?

Het kostenaspect
Het ingrijpendst uit bovenstaande opsomming zijn de
plannen van de Pensioencommissie van de Stichting van
d e Arbeid. Het definitieve voorstel kan pas na d e onder
a genoemde raadpleging worden uitgebracht en de Commissie heeft zich tot dusver niet al te duidelijk uitgelaten
over de kostenconsequenties voor het bedrijfsleven. Door
een vorig kabinet is gesteld dat invoering van de door
de Stichting van de Arbeid beoogde ,,pensioenplicht”,
die thans wordt aangeduid met ,,Pensioenwet werknemers” moet passen in de ,,programmering sociale verzekering”. Vermoedelijk moet dit worden uitgelegd als
,,de kosten moeten zijn o p te brengen”. Gezien de economische situatie van het moment, kan men dan ook de
opvatting beluisteren dat de Pensioenwet werknemers
er voorlopig niet zal komen.
Dat dit niet slechts gedachten zijn van z.g. ,,doemdenkers”, blijkt uit het feit dat men ze ook kan vernemen uit kringen die tot dusver de al meer dan 10 jaar
durende studie van de Stichting van de Arbeid door dik
en dun met veel optimisme hebben gesteund. Te noemen
zijn in dit verband de Adviescommissie voor Pensioenen,
waarvan functionarissen die tevens in dienst zijn van het
VNO, een belangrijke rol in de Pensioencommissie van de
Stichting van de Arbeid spelen. Hetzelfde geldt voor de
verzekeraars, die zowel via de werkgevers- als de werknemersdelegatie in die Commissie zijn vertegenwoordigd
(niet formeel doch via personen). De adviescommissie
voor Pensioenen schreef in haar ,,Berichtv van 16 juli
1980: ,,Bekend verondersteld mag tevens worden, dat ook.
in het bedrijfsleven de oorspronkelijke uitgangpunten
van de pensioenplicht (. . . .) opnieuw o p hun merites
worden bekeken o.a. tegen de achtergrond van het kostenvraagstuk”. Veel duidelijker was mr. P. A. Nouwen, die
onlangs de publiciteitsmedia haalde met de uitspraak
dat de Pensioenwet werknemers o m kostenredenen voor-

lopig niet zal kunnen worden ingevoerd. Mr. Nouwen
wordt door zijn functies doorgaans beschouwd als de
spreekbuis van het levensverzekeringsbedrijf, zodat men
mag aannemen dat ook het genoemde optimisme van de
verzekeraars tanende is.
Naast deze geluiden uit ,,pensioenkringen”, bleek uit
een artikel in ESB van 8 oktober jl., dat ook ,,de wetenschap” belangstelling voor het onderwerp heeft 3). Eén
van de conclusies die uit dat artikel kunnen worden getrokken, is dat invoering van de Pensioenwet werknemers
volgens het recept van d e Stichting van de Arbeid niet
wenselijk is, omdat dit, via afwentelingsmechanismen,
de rentabiliteit van de bedrijven verder zou schaden. De
auteurs gaven hun artikel de ondertitel ,,Een aderlating
die bloedtransfusie vergt” mee.

Gevaar voor impasse
Het is bekend dat de pensioenmaterie door velen -ook
door hen die daar uit hoofde van hun functie zijdelings
mee te maken hebben – ingewikkeld wordt gevonden.
Gevreesd moet voorts worden dat anderen, wegens gebrek
aan werkelijke interesse of kortzichtig eigenbelang, aan
pensioenverbetering een lage of geen prioriteit geven.
Daardoor is het gevaar levensgroot aanwezig, dat de genoemde berichten over de kostenconsequenties ertoe
leiden, dat de pensioensituatie blijft zoals die is. Dit zou
betekenen dat het meer dan 10 jaar wachten op de Pensioencommissie van de Stichting vande Arbeid tevergeefs
is geweest, dat de bedrijven en pensioenfondsen in onzekerheid blijven verkeren over de ,,pensioenkoersw,en dat
de honderdduizenden landgenoten met ,,bevrorenm ingegane of uitgestelde pensioenen opnieuw in de kou blijven staan.
Mogelijkheden tot pensioenverbetering
Ik wil daarom uitdrukkelijk stelling nemen tegen de
opvatting dat er o p korte termijn geen verbetering in d e
pensioensituatie zou kunnen worden bereikt. Integendeel, het is weldegelijk mogelijk verbeteringenaan te brengen die, macro-economisch beschouwd, niet zouden
hoeven leiden tot verzwaring van de lasten voor het bedrijfsleven. Daarvoor is geen bloedtransfusie nodig, zoals
Siebrand en Van der Windt schreven, maar een natuurgeneeswijze. Dat wil zeggen herbezinning op de structuur
van de pensioenvoorzieningen en de aanwending van de
beschikbare middelen.
De kern van het pensioenvraagstuk is op dit moment
niet zozeer dat voor ieder het pensioen te laag is, maar
dat in de eerste plaats de beschikbare middelen niet optimaal en niet steeds billijk worden aangewend en in de
tweede plaats dat de structuren van de pensioenfondsen
niet voldoende op elkaar aansluiten. Verbetering van deze
aspecten noem ik ook pensioenverbetering. Structuurverbetering is te meer urgent nu de economische situatie
verzwaring van de pensioenlast niet toelaat. Wèl zijn hiervoor wettelijke maatregelen nodig.

1) Initiatiefwetsvoorstel van E. Nypels (D’66) tot wijziging van
de Pensioen-en spaarfondsenwet (Wet beperking pensioenverlies
wegens inflatie, 3 juni 1980).
2) Eindrapport Studiecommissie pensioenvoorzieningen ambtenaren en met hen gelijkgestelden, juli 1980.
3) Prof. dr. J. C. Siebrand en drs. N. van der Windt, Pensioenen
in macro-economisch perspectief, ESB, 8 oktober 1980.

De enkele bedrijven waar structuurwijziging een te
grote lastenverzwaring met zich zou brengen, moeten
maar of (tijdelijk) van de o p te leggen verplichtingen worden ontheven, Ã’ worden geholpen uit het nu reeds jaren
f
op bestemming wachtende ,,Fonds Voorheffing Pensioenverzekering”. Overigens zou ook voor invoering van de
plannen van de Stichting van de Arbeid een structuurwijziging van een aantal pensioenregelingen onvermijdelijk zijn. Om die reden hebben bijvoorbeeld het ABP en
het PGGM zich nogal heftig tegen die plannen gekeerd 4).
De Stichting van de Arbeid heeft trouwens veel meer bezwaren te horen gekregen. Ik noem slechts de vervreemdend werkende ingewikkeldheid van haar voorstel.
Pensioenbreuk

De eerste wenselijke structuurwijziging heeft betrekking op de z.g. ,,pensioenbreuk”. Hieronder wordt verstaan het inmiddels beruchte ,,pensioenverliesw dat
iemand doorgaans lijdt, indien hij van baan verandert. De
bij zijn eerdere werkgever@) opgebouwde pensioenaanspraken worden meestal noch door deze, noch door zijn
nieuwe werkgever aangepast voor de gedaalde koopkracht.
Voor dit euvel bestaan in principe 2 oplossingen:
Ã’ de oude werkgever verhoogt de pensioenaanspraken.
f
Dit wordt onder meer gedaan door het ABP, het
PGGM en -vaak onverplicht uit b.v. de ,,rentewinst”
– door een vrij groot aantal ondernemings- en bedrijfs(taks)pensioenfondsen, waaronder ,,de bouw”;
Ã’ de nieuwe werkgever doet dit, door toepassing van
f
het z.g. levensjarenbeginsel. Dit levensjarenbeginsel
wordt gepropageerd door de Stichting van de Arbeid
en wordt ook reeds door een aantal fondsen gehanteerd, b.v. in ,,de metaal”.
Het vervelende is echter dat deze stelsels totaal niet
op elkaar aansluiten. Er kunnen door de toevallige volgorde van werkgevers grote verschillen ontstaan: bijvoorbeeld iemand uit ,,de metaal” die ambtenaar wordt of
naar ,,de bouw” overstapt, ontvangt geen enkele aanpassing van pensioenaanspraken; bij d e omgekeerde volgorde wordt hem het pensioenverlies dubbel vergoed, hetgeen een regelrechte verspilling is. De Stichting van de
Arbeid lijkt er bij haar plan van uit te zijn gegaan, dat
fondsen als het ABP, het PGGM enz. zich nu maar ,,evenv
aan haar plan zullen aanpassen. Op haar beurt heeft de
al genoemde Commissie-Bosman zich tot dusver o p dit
punt nog slechts weinig van de Stichting van de Arbeid
aangetrokken. Men treft in haar aanbevelingen althans
geen spoor van een voorstel in de richting van het levensjarenbeginsel aan. Integendeel, e r wordt gekozen voor
handhaving van de welvaartsvastheid.
Wat nodig is, is een landelijke keus voor één van deze
mogelijkheden. Dan kan ook een eind worden gemaakt
aan de ,,inkomensoverheveling” (via de verdeling van de
totale pensioenlasf) die nu plaatsvindt van werknemers
met weinig dienstjaren naar werknemers met veel dienstjaren in dezelfde onderneming. Het parlement, dat uiteindelijk over beide voorstellen dient te beslissen, moet deze
knoop gaan doorhakken. Het bewijst de al genoemde
grote groepen met ,,bevrorenw ingegane of uitgestelde
pensioenen een grote dienst indien dit snel gebeurt. Dan
weten ook de pensioenfondsen welke kant zij o p moeten.
Het parlement kan al een voorzet geven bij de a.s. behandeling van het in voetnoot I genoemde initiatiefwetsontwerp.

De tweede m.i. onvermijdelijke structuurwijziging
betreft de invloed van de carrière o p de pensioenhoogte.

Bij de huidige z.g. ,,final-pay”-regelingen – ook toegepast door ABP en PGGM – wordt zelfs de z.g. ,,pensioenpromotie” nog gehonoreerd met een pensioenverhoging ter grootte van, zeg 70%, van de bij de promotie behorende salarisverhoging. In de ,,gewonew final-pay-regeling, vindt hierdoor een inkomensoverheveling van
laag naar hoog gesalarieerden plaats (ook weer via de
verdeling van de totale pensioenpremie).
Bij dit vraagstuk heeft de Stichting van de Arbeid terecht uitvoerig stil gestaan. Zij stelde het standaard-finalpay-systeem voor, waarbij carrière-salarisverhogingen
(nagenoeg) uitsluitend leiden tot pensioenverhoging over
jaren waarin men de zwaardere functie heeft vervuld. In
haa.r 4e Interimrapport komt de Stichting van de Arbeid
echter weer enigszins van het standaard-final-pay-systeem terug, hetgeen als een achteruitgang is te beschouwen.
Ik zie het als een tekortkoming in het rapport van de
Commissie-Bosman dat het vraagstuk van de carriereverhogingen weinig aandacht krijgt. Zij stelt slechts
enige degressie in het pensioenniveau voor hoger gesalarieerden, alsmede het eerder ,,knippen van dienstlijnen”
voor. Hier had deze commissie m.i. duidelijker aansluiting moeten zoeken bij de gedachten hierover in de Stichting van de Arbeid (i.c. het bedrijfsleven).
Met name in ,,gewonew final-pay-regelingen waarin
nog niets of te weinig wordt gedaan aan de pensioenbreuk
enlof d e waardevastheid van d e ingegane pensioenen,
kan men bijvoorbeeld door het -tegengaan van de hier
bedoelde inkomensoverheveling ,,van laag naar hoog”,
de middelen vinden o m de bovengenoemde overheveling
,,van weinig naar veel” (dienstjaren) om te buigen. Ook
kunnen de fondsen gebruik maken van de daling van de
pensioenkosten, die samenhangt met de afgenomen stijging van de salarissen en de gestegen beleggingsopbrengsten.
Voor de overheid zou een meer kritische beschouwing
van de carrièreverhogingen in de pensioenregeling wellicht kunnen leiden tot bezuinigingen die minder bezwaren oproepen dan de thans door haar gedane berekeningsvoorstellen.
Slot

Bij aanneming van het initiatiefvoorstel tot de herziening van de Pensioen- en spaarfondsenwet is al onmiddellijk één van de in dit artikel bepleite verbeteringen in de
structuur van het stelsel van pensioenvoorzieningen tot
stand gekomen. Indien dit wetsvoorstel wordt verworpen
op grond van een bewuste keuze voor het levensjarenbeginsel, dan behoort de consequentie te zijn, dat op zo
kort mogelijke termijn het ABP in zijn pensioenregeling
het levensjarenbeginsel opneemt. Voor de particuliere
pensioenregeling is dit te realiseren door een eenvoudige
wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet die de
eerder genoemde inkomensoverheveling ,,van weinig naar
veel” (dienstjaren) moet voorkomen 5 ) .
De bal ligt momenteel bij de Tweede Kamer. Voor vele
pensioenconsumenten is te hopen dat hun volksvertegenwoordigers deze kans waarnemen.
P. van Yperen*

*Raadgevend actuaris, verbonden aan het Actuarieel Bureau
Dr. F. W. Nijhoff, te Leiden.
4) Zie de B~idragetor de discussie over her pensioenvraagstuk
van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en het Pensioenfonds PGGM.
5) P. van Yperen, Pensioenprobleem opgelost?, Intermediair,
21 apri 1972. H. L. F. Verbraak, raadgevend actuaris, heeft in
1978 in zijn brochure Bijdrage tot een snelle praktische oplossing van het Pensioenvraagstuk. zelfs al de hiertoe in de Pensioen-en spaarfondsenwet op te nemen bepalingengeconcipieerd.

Auteur