Ga direct naar de content

Exportfinanciering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 19 1980

Bedrijfskundig

DR. W.J. FORD*

wissels of door de afnemer afgegeven
promessen in disconto neemt. De exporteur krijgt de contante waarde van het in
disconto genomen exportpapier uitbetaald op basis van de samengestelde
rente, zoals die door hem met de financierende instelling werd overeengekomen. Voor de exporteur wordt de leverantie een contante zaak met dien
verstande, dat bij non-betaling van wissels regres op hem kan worden uitgeoefend indien dit niet tevoren is uitgesloten.
Exportfinanciers

Inleiding
De uitvoer is voor Nederland van
grotere betekenis dan voor menig ander geïndustrialiseerd land. De uitvoer
maakte in 1979 42% van het bruto
nationaal produkt uit. Ter vergelijking
diene, dat de overeenkomstige percentages voor West-Duitsland, het Verenigd
Koninkrijk en Italië ca. 22 en voor
Frankrijk ruim 17 beliepen.
Ter oriëntering enkele cijfers. In 1979
werd volgens het CBS voor een waarde
van in totaal ca. f. 135 mrd. aan goederen
ingevoerd waartegenover een uitvoer
stond van ca. f. 128 mrd. De uitvoer
levert derhalve een zeer belangrijk deel
van de middelen op, waarmede de invoer
wordt betaald. Toeneming van de invoer
dient door een toeneming van de uitvoer
te worden opgevangen. Blijft de groei
van de uitvoer achter, dan kan dit tot
stagnatie in de industriële produktie leiden met alle gevolgen van dien voor de
werkgelegenheid. Heertje en Cohen formuleren het in hun boek Export en
welvaart op blz. 79 aldus: ,,. . . l a n g
welke weg men ook redeneert, steeds
blijkt de export een sleutelpositie in te
nemen wanneer men zowel micro- als
macro-economisch het oog op de lange
termijn richt. Het vergroten van de export blijkt vrijwel steeds onvoorwaardelijk positief te kunnen worden beoordeeld. . .”. Een groeiende uitvoer is geen
doel in zich zelf, maar de essentiële voorwaarde voor de ontwikkeling van onze
economie en daarmede impliciet voor
onze welvaart, al heeft die ook kanten
waarmee niet iedereen gelukkig is.
Het pakket van aan het buitenland te
leveren goederen variëert van consumptiegoederen als voedingsmiddelen, dranken, tabak tot kapitaalgoederen als machines en vervoermateriëel. De aard van
de te verhandelen goederen is van groot
belang voor de vaststelling van de betalingscondities. Voor export van consumptiegoederen gelden andere betalingscondities dan voor uitvoer van
kapitaalgoederen. De motivering van dit
verschil ligt besloten in het verschil in
karakter van deze categorieën. Consumptiegoederen worden verbruikt. Na
te zijn verbruikt hebben zij het vermogen
van de gebruiker niet vergroot en diens
capaciteit om schulden te betalen niet
verruimd. Voor consumptiegoederen
wordt contante betaling bedongen,

waarbij ,,contantwsoms ruim wordt geïnterpreteerd.
Anders ligt dit bij kapitaalgoederen.
Uit de opbrengst van het kapitaalgoed
kan het krediet worden afgelost. Na een
zekere tijd heeft het kapitaalgoed zich
zelf betaald en is de koper een kapitaalgoed rijker geworden. Met de aanschaffing van kapitaalgoederen zijn vaak zeer
grote bedragen gemoeid, die de buitenlandse opdrachtgevers soms slechts ten
dele beschikbaar hebben. Daarom pogen
zij het kapitaalgoed op krediet met
langere looptijd te kopen. Een dergelijk
ter zake van de uitvoer van een goed
verstrekt krediet is een exportkrediet.
Het onderscheidt zich van andere vormen van kredietverstrekking o.a. hierin, dat het gekoppeld is aan een bepaalde leverantie aan een buitenlandse afnemer ter financiering van goederen die
door deze bij een Nederlandse leverancier zijn besteld. Het exportkrediet kan
door een financiële instelling worden
verstrekt in de vorm van een krediet aan
de leverancier (leverancierskrediet of
,,supplier’s credit”) of aan de koper (koperskrediet of ,,buyer’s credit”).
Vormen van krediet
Indien de leverancier krediet krijgt
waardoor hij op zijn beurt in staat is
krediet aan zijn wederpartij te geven, is er
sprake van leverancierskrediet. De leverancier is dedebiteur endaaromverantwoordelijk voor een correcte afwikkeling
van het krediet.
Bij het koperskrediet wordt het krediet
door de financierende instelling rechtstreeks aan de koper verstrekt o.a. onder
de voorwaarde, dat het provenu slechts
voor betaling van de door de koper
bestelde goederen mag worden gebruikt.
De exporteur wordt bij de levering van
de goederen contant betaald, waardoor
de transactie voor hem een contante zaak
wordt. De koper is de debiteur. Anders
dan bij het leverancierskrediet is de leverancier niet verantwoordelijk voor de
correcte afwikkeling van het krediet. De
leverancier houdt zich bij deze kredietopzet bezig met zijn eigenlijke taak nl. het
produceren en leveren van goederen.
Een kredietvorm die dient te worden
vermeld, is die waarbij de financier de
door de exporteur op zijn afnemer getrokken en door de laatste geaccepteerde

Buiten beschouwing gelaten het geval,
dat de exporteur zelf over voldoende
middelen beschikt om de door hem geleverde goederen op krediet te leveren, zijn
er bij een exportfinanciering -zoals uit
het voorgaande blijkt – drie partijen te
onderscheiden, t.w. de exporteur, diens
afnemer en de financier. De vraag komt
nu naar voren wie deze financiers zijn.
Chronologisch behoort allereerst te
worden genoemd de NV Export-Financiering-Maatschappij (EFM), gevestigd
te ‘s-Gravenhage. In 1950 nam de Maatschappij tot Financiering van het
Nationaal Herstel NV, de latere Nationale Investeringsbank NV, het initiatief tot
oprichting van de EFM. Dit initiatief
werd gesteund door de handelsbanken,
die de duur van de gevraagde exportkredieten voor hun bedrijf te lang achtten.
Aan de EFM werd als doelstelling gegeven: ,,. . . het financieren en bevorderen
van exportopdrachten, voorzover deze
dienstig geacht kunnen worden aan de
nationale economie”. De EFM is derhalve een op het terrein van de exportfinanciering gespecialiseerde instelling, die tot
op de huidige dag aan haar specialisme
trouw is gebleven.
Ook de handelsbanken zijn op dit
terrein actief. Aanvankelijk huldigden
de handelsbanken de opvatting, dat
op korte termijn gedeponeerde gelden
ook slechts op korte termijn zouden
mogen worden uitgezet. Maar deze
opvatting wijzigde zich. Gaandeweg
kwamen de handelsbanken tot de conclusie, dat ook de aan haar toevertrouwde middelen zich lenen voor middellange
uitzetting, waaronder begrepen exportfinanciering. Men constateerde immers,
dat een groot gedeelte van de op korte
termijn geplaatste deposito’s bij de betrokken banken gelokaliseerd blijft, ook
al wisselen deposito’s voortdurend van
eigenaar. A fortiori geldt dit na de bankenfusies. Last but not least hebben de
handelsbanken door het aantrekken van
spaargelden hun mogelijkheden om middellang uit te zetten aanzienlijk verruimd.
In de rij van exportfinanciers dienen
eveneens de scheepshypotheekbanken te
worden genoemd. De door deze banken

* De auteur is directeur van de NV ExportFinanciering-Maatschappij te ‘s-Gravenhage.

verstrekte kredieten zijn ook exportkredieten, indien zij betrekking hebben op
de financiering van schepen die hier te
lande voor buitenlandse rekening worden gebouwd.
De kapitaalmarkt
In haar Verslag over het boekjaar 1957
spreekt De Nederlandsche Bank NV de
volgende mening uit over de bron waaruit middelen voor de middellange exportfinancieringen dienen te worden
geput: ,,Middelen voor de exportfinanciering op lange termijn zullen . . .
voor het grootste deel ontleend moeten worden aan de kapitaalmarkt, die
een begrensde capaciteit heeft en waar
veel gegadigden elkander verdringen”.
De kapitaalmarkt wordt derhalve gezien als bron, waaruit in hoofdzaak de
middelen voor de exportfinanciering op
lange termijn moeten worden geput. Zo
zullen financiële instellingen – zoals de
EFM – wier activiteit uitsluitend ligt op
het terrein van de middellange kredietverlening, zich voor hun passieve financiering ook lang indekken, m.a.w. zich
tot de kapitaalmarkt wenden. Het exportkrediet wordt aldus uit besparingen
gefinancierd en derhalve niet door creatie van koopkracht. Of anders gezegd:
,,Credit supplied out of current savings
is, no matter in what form and for what
term it is given, deemed to be monetary
neutral” 1).
In het citaat uit het jaarverslag van De
Nederlandsche Bank wordt voorts bij
wijze van waarschuwing gewezen op de
,,begrensde capaciteit” van de kapitaalmarkt. Al dateert deze indicatie uit 1957,
zij heeft aan actualiteit niets ingeboet.
Nog steeds verdringen zich ,,veel gegadigden” op de kapitaalmarkt om de door
hen gewenste middelen te verwerven.
Uiteraard heeft deze ,,animo” invloed op
het rentepeil. Zonder interventiemaatregelen, waarop hierna wordt teruggekomen, zou de hoogte van de rente een
ernstige handicap zijn voor het afsluiten
van exporttransacties waarbij krediet te
pas komt.
Exportfinanciering als concurrentiemiddel
Het exportkrediet is een, betrekkelijk
recent verschijnsel. Het inkrimpen van
de kapitaalmarkten na de tweede wereldoorlog en de sterk toegenomen en toenemende kredietbehoefte van de ontwikkelingslanden hebben dit krediet doen
ontstaan. Het exportkrediet is een essentiële factor in het handelsverkeer geworden. Ter oriëntering zij vermeld, dat naar
zeer ruwe schatting een bedrag van in
totaal f. 5 a 6 mrd. met de middellangeexportkredietverlening is gemoeid. Export wordt veelal eerst mogelijk gemaakt
door kredietverlening. Is de prijs van de
goederen een belangrijk element in de
internationale concurrentie, de prijs van
het krediet waartegen die goederen kun-

ESB 12-1 1-1980

nen worden verkregen, is dat niet minder. Exportfinanciering is van zodanige
betekenis, dat de condities waaronder
deze wordt verleend, van beslissende
betekenis kunnen zijn voor het al dan
niet slagen van een exporttransactie.
Dit spreekt in het bijzonder bij de
uitvoer van kapitaalgoederen, waarbij
veelal kredieten zijn bedongen met Iyoptijden, die variëren van twee tot tienjaar.
Hoe langer de looptijd van het krediet,
des te meer doet het effect van de rentecondities zich gelden. Zelfs een betrekkelijk klein verschil in de rente kan bij de
middellange looptijd van de kredieten al
ettelijke procenten van de prijs van het
produkt uitmaken. Bij marktverhoudingen, waarbij kopers de markt naar hun
hand kunnen zetten, en derhalve scherp
moet worden geoffreerd, kan een dergelijk verschil net de doorslag geven. Met
dit voor ogen is het niet verwonderlijk,
dat de internationale concurrentie zich
ook in sterke mate manifesteert op het
terrein van de exportfinanciering, waarbij de concurrentie zich met name concentreert op de rente en de duur van het
exportkrediet.
Regulering van de internationale concurrentie
Exporteurs, die hun goederen tegen
concurrerende ~riizenkunnen aanbieden, lopen de kans, dat zij door betere
kredietvoorwaarden van hun buitenlandse concurrenten toch nog worden
uitgeschakeld. De kans dat dit gebeurt,
wordt extra vergroot indien de buitenlandse concurrenten kunnen leveren met
door hun overheid gefavoriseerde financieringen. Daarbij kan speciaal worden
gedacht aan faciliteiten waardoor de
financieringskosten worden gedrukt.
Om deze verstoringen van het internationale handelspatroon tegen te gaan hebben de EG-landen in 1962 een consultatieprocedure ingevoerd, waarbij zij
elkaar dienen te raadplegen alvorens
excessieve kredieten voor de exportkredietverzekenng te aanvaarden. Eventuele negatieve reacties zijn echter niet bindend.
Deze internationale samenwerking,

die aanvankelijk beperkt was tot de EGlanden, strekt zich thans uit tot de veel
grotere groep landen die deel uitmaken van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO). Daartoe behoren buiten de EGlanden o.a. ook Canada, Japan en de
Verenigde Staten van Amerika. Met deze
samenwerking beoogt men een dam op te
werpen tegen concurrentievervalsing. Bij
de exportfinanciering probeert men dit te
bereiken door excessieve faciliteiten tegen te gaan en in concreto met betrekking tot de renktarieven ,,t0 bring them
closer to current market conditions”. Bij
de exportkredietverzekering streeft men
met deze samenwerking naar voorwaarden, die zoveel mogelijk zijn gelijkgetrokken.
De meest concrete overeenkomst op
dit gebied is de ,,consensusw,waarmede
men het samenstel van richtlijnen van
door de overheid gefavoriseerde exportkredieten aanduidt. Buiten de werking
van de consensus is echter de uitvoer van
strategische goederen, zeeschepen en
kerncentrales gelaten. De consensus is
evenmin van toepassing op kredieten met
een schenkingselement van ten minste
25%.
De voornaamste richtlijnen van de
consensus, die op 1 juli 1980 is herzien,
hebben betrekking op de krediettermijn
en het rentepercentage. Bij’de vaststelling
van de limieten voor looptijd en rente
heeft men de landen in drie categorieën
ingedeeld, nl. de rijke laAden (degeïndustrialiseerde landen), de middengroep (de
staatshandelslanden en de meer ontwikkelde ontwikkelingslanden) en de
relatief arme ontwikkelingslanden. Met
betrekking tot de krediettermijn is bebepaald, dat deze ten hoogste 8Xjaar mag
zijn voor de rijke landen en de middengroep en ten hoogste tien jaar voor de
relatief arme ontwikkelingslanden. Voor
de rente geldt, dat deze voor kredieten
van twee tot en met vijf jaar niet lager
mag zijn dan 8,5%, 8% resp. 73% voor de
respectieve landengroepen. Voor kredie-

1) C.A. Klaasse, General introduction to rnedium term credit, in: Trends in bank credit
andfinance, 1960, blz. 24.

1273

ten met een looptijd van langer dan vijf
jaar tot en met 8%jaar zijn deze percentages 8,75, 8,s en 7,75. Kredieten met
een looptijd van langer dan
jaar zijn
voor de eerste twee landengroepen niet
geoorloofd. Voor de relatief arme ontwikkelingslanden echter wel, zij het met
een begrenzing van de rente tot 7,75%.
De variatie in de rente hangt derhalve
samen met de mate van ontwikkeling
waarin het land van de afnemer verkeert,
met dien verstande dat de rente voor
minder ontwikkelde landen lager en voor
meer ontwikkelde landen hoger is.
Met deze herziening van de richtlijnen
voor de rentepercentages heeft men aan
de rentereductie paal en perk willen
stellen. Door de introductie van de nieuwe renteminima is de kloof tussen deze
minima en de werkelijke tarieven minder
groot geworden. Vaststelling van renteminima brengt intussen met zich mede
dat kopers ertoe neigen deze minima als
de voor hun transacties gegeven rente te
beschouwen. Voorts zal de overheid in
het buitenland door deze indicatie van de
tarieven makkelijker bereid worden gevonden om haar financieringssteun tot
deze minima uit te breiden. Zo wordt in
België, Engeland, Frankrijk en Italië bij
gesubsidiëerde exportkredieten naar andere dan EG-landen het minimum-rentetarief van de consensus als uitgangspunt
genomen. Ook in Japan baseert men zich
op dit minimum-rentetarief 2).
Bij de hier te lande vigerende rentevoet
van aanzienlijk boven 10%zal het optrekken vandeconsensus-minimavoorde Nederlandse exporteurs vaak geen soelaas
bieden op het punt van de concurrentie.
Zij zullen daarom een beroep moeten
doen op de ter beschikking gestelde exportfinancieringsfaciliteiten, t.w. de rente-overbruggingsregeling voor de bouw
van zeeschepen en, voor andere dan
scheepsbouwzaken, het exportfinancieringsarrangement en het matching-fonds,
waarover thans een korte uiteenzetting
volgt.
Rente-overbruggingsregeling voor de
scheepsbouw
Gezien de omvang van de elders verstrekte, concurrentievervalsende overheidssteun en de invloed daarvan op de
scheepsprijzen besloot de regering hier te
lande in 1967 de scheepsbouw financiële
bijstand te verstrekken. Voor de desbetreffende werven is toen de mogelijkheid
geopend om tegen een gereduceerde rente kredieten aan hun opdrachtgevers te
verstrekken. Als criteria worden daarbij
gehanteerd de in het kader van de OESO
ter zake van scheepsfinancieringen gemaakte afspraken van een kredietverlening van ten hoogste 80% van de contractprijs, af te lossen in een periode van
maximaal 8% jaar tegen een rente van
minimaal 8%. De rente-overbrugging
wordt iedere twee maanden vastgesteld,
waarbij van aan de kapitaalmarkt ontleende gegevens gebruik wordt gemaakt.
De ondergrens van de gesubsidiëerde
rente is met 8% gelijk aan de OESOlimiet.

De subsidie wordt slechts verleend op
kredieten na de oplevering van het schip.
Kredieten, die tijdens de bouw van de
schepen worden opgenomen, blijven derhalve voor de rente-overbruggingsregeling buiten beschouwing. Voorts dient te
worden opgemerkt, dat voor deze subsidie geen onderscheid wordt gemaakt
tussen binnen- of buitenlandse opdrachtgevers. De rente-overbrugging bedraagt
voor de thans lopende periode van twee
maanden 2%.

Exporfinancieringsarrangement (efa)
Ter tegemoetkoming in de hoge rentekosten, die aan exportkredieten met een
totale looptijd van vijf jaar en langer zijn
verbonden, heeft De Nederlandsche
Bank in 1967 met de banken een exportfinancieringsarrangement getroffen. De
bedoeling van het efa is om de positie van
de exporteur tegenover zijn buitenlandse
concurrenten te versterken door hem in
staat te stellen exporttransacties te financieren tegen een rente die lager is dan de
commercieel gebruikelijke.
Exportkredieten dienen aan bepaalde
voorwaarden te voldoen om voor plaatsing onder het door De Nederlandsche
Bank geadministreerde efa in aanmerking te komen: Een van deze voorwaarden is, dat in guldens luidende wissels op
de desbetreffende buitenlandse afnemers
zijn getrokken of promessen door deze
zijn afgegeven, die luiden aan de order
van een hier te lande geregistreerde bank
of aan de order van de Export-Financiering-Maatschappij. Voorts zal de Nederlandsche Credietverzekering Maatschappij NV dit papier in dekking moeten
hebben genomen.
Bij de vaststelling van de efa-rente
voor wissels of promessen met een resterende looptijd tot en met vijf jaar wordt
door De Nederlandsche Bank als uitgangspunt genomen het gemiddelde effectieve rendement van drie door haar
aan te wijzen Nederlandse staatsleningen
met een gemiddelde resterende looptijd
van circa vijf jaar. De door De Nederlandsche Bank voorgeschreven rente
wordt door het afgiftetarief voor 4%- à
5-jaars schatkistbiljetten naar beneden
toe begrensd. Is voor een transactie de
efa-rente bepaald, dan blijft deze ondanks rentemutaties zes maanden ongewijzigd voor de betrokken transactie gelden.
Sedert 1967 is het plafond voor wissels
en promessen ter financiering van exportkredieten met een looptijd van ten
minste vijf jaar geleidelijk verhoogd tot
f. 2.200 mln. Voor kredieten met een
looptijd van twee tot vijf jaar geldt een
afzonderlijk plafond van f. 100 mln. Reserveringen kunnen worden toegestaan
tot 90% boven het totaal van beide plafonds.
De gebruikelijke procedure is dat de
exporteur via de financierende instelling
reservering van zijn krediet onder het efa
bij De Nederlandsche Bank aanvraagt.
Bij honorering van deze aanvraag wordt

de rente, die lager ligt dan comrnerciëel
gebruikelijk is, voorgeschreven. Het
wordt de financierende instellingen mogelijk gemaakt met deze lagere rente
genoegen te nemen, omdat het betrokken
exportpapier voor haar liquiditeit en
solvabiliteit is gelijkgesteld met schatkistpapier.
Anders dan bij de rente-overbrugging
en het hierna te behandelen matchingfonds het geval is, drukt het efa niet op de
openbare middelen. Het efa komt immers neer op een overneming door de
financiële instellingen van onder het arrangement geplaatst exportpapier. In dit
verband moet worden opgemerkt, dat
exportkredieten aan afnemers in EG-landen niet onder het efa kunnen worden
gebracht. Naar de mening van de Commissie van de Europese Gemeenschap
pen dient het efa te worden beschouwd
als steun, die door een lidstaat wordt
gegeven om de eigen export naar andere
lidstaten te bevorderen. Die steun is in
strijd, aldus de commissie, met de gedachte van een gemeenschappelijke
markt in de zin van art. 92 van het
Verdrag tot Oprichting van de Europese
Economische Gemeenschap. In dit artikel wordt bepaald, dat ,,steunmaatregelen van de Staten of in welke vorm ook
met staatsmiddelen bekostigd” die concurrentievervalsend werken, onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke
markt. In aanmerking genomen dat het
efa neerkomt op een overneming door de
financiële instellingen van daaronder
geplaatst exportpapier, is het voor de
exporteurs te betreuren dat men zich aan
Nederlandse zijde uiteindelijk niet langer
tegen het standpunt van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen heeft
willen verzetten.
Het efa-tarief beliep voor oktober
1978, 1979 en 1980 achtereenvolgens
6%%, gl/,% en 105h%. Nu de efa-rente
deze hoogte heeft bereikt, kan men zich
de vraag stellen of het efa als steun nog
wel voldoende effect sorteert. Koppeling
aan de rentestand hier te lande stelt de
rentelimiet, die De Nederlandsche Bank
voor onder het arrangement geplaatste
kredieten maandelijks vaststelt, bloot
aan sterke fluctuaties als de hier geconstateerde. Het zou daarom zinvol zijn te
overwegen op welke wijze het efa-tarief
van al te grote wijzigingen zou kunnen
worden gevrijwaard. Daarbij zal men
zich moeten realiseren, dat een fixatie
van het efa-tarief, die een ontkoppeling
van dit tarief van de rente-ontwikkeling
inhoudt, voor de geldverschaffende financiële instellingen moeilijk verteerbaar zal zijn.
Ondanks haar beperkingen vervult het
efa een nuttige functie bij de financiering
van de export, te meer daar het met het
matching-fonds kan worden gecombineerd.

2) The Banker Research Unit, juni 1980.

atching-fonds
F

Concurrentievervalsing
openbaart
zich op het terrein van de exportfinanciering hierin, dat in het buitenland export
van kapitaalgoederen met door de overheid gesubsidiëerde kredieten kan worden gefinancierd. Het matching-fonds
heeft ten doel Nederlandse exporteurs
die in staat zijn concurrerende aanbiedingen te doen, in de financieringskosten
tegemoet te komen. Aldus poogt men te
voorkomen dat deze exporteurs door
concurrentievervalsende aanbiedingen
uit het buitenland worden uitgeschakeld.
Voor het in 1976 in het leven geroepen
matching-fonds zijn o.a. de volgende
criteria cumulatief vastgesteld:
– de betrokken transactie dient op korte termijn de werkgelegenheid te bevorderen of te voorkomen, dat deze
in het desbetreffende bedrijf vermindert;
– de steun ten laste van de gereserveerde middelen moet dienen tot matiging
of uitschakeling van aantoonbare
concurrentievervalsing, welke wordt
mogelijk gemaakt door de overheid
in het buitenland op het terrein van de
nafinanciering;
– alleen transacties met niet-EG-landen
komen voor deze faciliteit in aanmerking.
De gebruikelijke procedure is dat bij
het Ministerie van Economische Zaken
een aanvraag wordt ingediend. Duidelijk
moet worden gemaakt, dat concurrentievervalsende overheidsmaatregelen op
het terrein van de nafinanciering in het
buitenland een wezenlijk nadelige invloed uitoefent op de concurrentiepositie
van de exporteur hier te lande. In deze
aanvraag zullen bijzonderheden moeten
worden verstrekt o.a. over het aanvragende bedrijf, de aard van de betrokken
transactie, de eigen prijs- en nafinancieringsvoorwaarden en die van de buitenlandse concurrent(en). Na advies van een
beoordelingscommissie uit het bedrijfsleven te hebben ontvangen wordt door
de Interdepartementale Werkgroep Exportsteun op de aanvragen voor financiële steun beslist. In de tabel wordt een
overzicht gegeven van de aantallen opdrachten die met behulp van het matching-fonds in de jaren 1976 tot en met
1979 zijn gerealiseerd.
Tabel. Overzicht van de steunverlening
via het matching-fonds in de periode
1976- 1979
1979

1978

1977

1976 Totaal

Aantal orders . . . . . .
Transactiebedragen
(in mln. gld.) . . . . . . .
Steunbedragen
(in mln. gld.) . . . . . . .
Aantal maniaren . . .
Bron: Ministerie van EconomischeZaken

Zoals hierboven reeds vermeld, kan
geen beroep op het matching-fonds worden gedaan voor transacties met afnemers in een EG-land. De reden daarvan

ESB 12-1 1-1980

is, dat dit fonds als een steunmaatregel
van de overheid moet worden beschouwd. Aangezien dit fonds wordt
gefinancierd ten laste van de openbare
middelen, kan men hier beter dan bij het
efa begrijpen waarom transacties met
EG-landen zijn uitgesloten.
De betekenis van het matching-fonds
voor de uitvoer is zodanig, dat handhaving daarvan met het oog op geïnstitutionaliseerde exportfaciliteiten in het
buitenland, als noodzaak wordt erkend.
Combinatie van efa en matchingfonds

De faciliteiten vullen elkaar aan in die
zin, dat een beroep op het matchingfonds nog openstaat, indien de ruimte
onder het efa ook na gebruik van de
overtrekkingsmogelijkheid is uitgeput.
Anderzijds staat een beroep op het efa
nog open, indien de limiet van de beschikbare middelen van het fonds is
bereikt. De mogelijkheid van combinatie
van beide faciliteiten komt naar voren bij
de kaderakkoorden, die onze overheid
met die van andere landen heeft afgesloten. Het bedrag dat na toepassing van het
efa nog op de fïnancieringskosten moet
worden gesuppleerd om de in het kaderakkoord genoemde – lagere – rente te
bereiken, wordt geput uit het fonds.
Voor exporteurs die hun transacties onder een dergelijk akkoord geplaatst zien,
is de financiering van deze transacties in
sterke mate vereenvoudigd, omdat op
exportkredietverzekering en de lagere
rente mag worden gerekend.
Exportkredietverzekering

De exporteur of de financier, die het
krediet verstrekt, zal zich zo goed mogelijk tegen de aan de kredietverlening
klevende risico’s trachten te beschermen.
Daartoe zal hij uit de zekerheden de
geschiktste kiezen. Deze zekerheden
kunnen zijn zakelijke zekerheden, t.w.
hypotheken, onderpand, fiduciaire eigendomsoverdracht. Zij kunnen ook van
persoonlijke aard zijn. Een voorbeeld
hiervan is de borgstelling, waarbij een
derde zich jegens de kredietgever als borg
voor de kredietnemer verbindt. Behalve
de vermelde zekerheden dient ook de
exportkredietverzekering te worden genoemd. Onder bepaalde voorwaarden
worden exportkredietrisico’s door de
Nederlandsche Credietverzekering Maatschappij in dekking genomen.
Welke zijn deze risico’s? In de eerste plaats het commerciële risico dat
de afnemer van geëxporteerde goederen
niet in staat blijkt te zijn om zijn betalingsverplichtingen tijdig en volledig na
te komen. Ook-alheeft de exporteur zijn
wederpartij met zorg uitgekozen, het
blijft mogelijk dat ongunstige ontwikkelingen de aanvankelijk gunstige positie
van de debiteur gaan verstoren.
In de tweede plaats kan het, ook indien
de morele en financiële standing van de
debiteur uitstekend blijft, gebeuren dat

de exporteur de hem toekomende betaling niet of niet geheel in Nederland
ontvangt. De overmaking van het verschuldigde bedrag kan immers achterwege blijven, ook al heeft de debiteur de
tegenwaarde daarvan tijdig en volledig
bij zijn lokale bank gestort. De oorzaak
van deze non-betaling is, dat transfer als
gevolg van oorlog, burgeroorlog, revolutie, opstand, staking of deviezenschaarste of met andere woorden als gevolg
van een politieke oorzaak uitblijft. Dit
risico wordt aangeduid als het politieke
risico, waarop de exporteur geen invloed
kan uitoefenen.
De voorwaarden waaraan het exportkrediet moet voldoen om voor een exportkredietverzekering in aanmerking te
komen, kunnen beslissend zijn. Met betrekking tot de duur van het krediet, de
rente en het kredietpercentage zijn in
internationaal verband afspraken gemaakt. Er blijft echter nog een terrein
open, waarop de verzekeringsactiviteiten
niet door internationale afspraken gebonden zijn, nl. het eigen risico. De hoogte daarvan wordt door de betrokken
kredietverzekeraars zelf beslist. De oorspronkelijkegedachte is, dat de winst van
de exporteur ,,en risque” dient te worden
gesteld. Intussen is de capaciteit om
winst te maken sterk aangetast. De vraag
dringt zich dan ook op of met dit feit bij
de bepaling van het eigen risico geen
rekening dient te worden gehouden.
Het eigen risico wordt hier te lande
van tijd tot tijd aangepast aan de
economische positie van het betrokken
land. Op een land met een tegenlopende
economie kan het eigen risico soms worden verhoogd b.v. tot 30%, waar het
anders 10% tot 25% zou zijn geweest. De
aan de verhoging van het eigen risico ten
grondslag liggende gedachte is, dat aldus
het afsluiten en verzekeren van transacties met afnemers in het betrokken land
wordt afgeremd. Daardoor wordt de
toeneming van het obligo van de staat,
die als herverzekeraar de politieke risico’s van de particuliere Nederlandsche
Credietverzekering Maatschappij overneemt, tegengegaan.
Aan het manipuleren met het eigen
risico zit echter een bedenkelijke kant.
Het is immers de vraag of de exporteur
voldoende mogelijkheden heeft om zijn
goederen in andere – economisch sterkere – landen af te zetten. Kan hij dat
niet, dan staat hij voor een dilemma. Hij
zou zijn leveranties onder een verzekering met een verzwaard eigen risico kunnen voortzetten. Indien hij meer transacties heeft afgesloten, zal hij ook nog met
een cumulatie van eigen risico’s rekening
moeten houden. Blijft betaling uit, dan
zal tot schadevergoeding moeten worden
overgegaan, waarbij de gedachte van een
risicobeperking voor de staat wordt gefrustreerd. Wil de exporteur echter geen
verzwaard eigen risico accepteren, dan
moet hij het betrokken afzetgebied van
zijn goederen prijsgeven. Daarmede
gaan dan tevens veel moeite en kosten
van marktbewerking verloren.
De bepaling van het eigen risico is voor

exportzaken van grote betekenis. Een
verlichting van het eigen risico uit hoofde
van althans het politieke risico in de zin
van een schrapping van dit eigen risico na
enige tijd, verdient nadere overweging.
Met instemming kan dan ook worden
geconstateerd, dat dit punt onderwerp
van bespreking is tussen enerzijds de
verzekeringsautoriteiten en anderzijds
het Centraal Orgaan voor de Economische Betrekkingen met het Buitenland. Een tegemoetkomend beleid van
de verzekeringsautoriteiten met betrekking tot het eigen risico zou een betere spreiding van de export van kapitaalgoederen kunnen bevorderen. Bedacht moet immers worden dat circa drie
kwart van de Nederlandse uitvoer naar
de EG-landen gaat.
Dit pleidooi voor een aanpassing van
het eigen risico moet mede worden gezien
tegen de achtergrond van wat in het
buitenland op dit punt mogelijk is. Zo
verstrekt het Export Credits Guarantee
Department in Engeland blijkens een
onderzoek van The Banker Research
Unit aan de financierende instellingen
een ,,100% ECGD risk guarantee”. Voor
de exporteurs is dit gunstig, omdat nu
geen eigen risico door deze instellingen
op hen wordt overgedragen. Export Development Corporation in Canada kan
eveneens een 100%garantie aan financierende instellingen verlenen. Ook Societa
Italiana Assicurazione Crediti is bereid
krediettransacties voor 100% in dekking

te nemen, nl. die welke voortvloeien uit
tussen regeringen afgesloten overeenkomsten. Het is derhalve in de wereld
van de kredietverzekering geen dogma,
dat een eigen risico onder alle omstandigheden is vereist.
Nederlandse exporteurs in het nadeel

Ter vermijding van misverstand dient
te worden opgemerkt dat het verschil
in beoordeling van het eigen risico niet
de enige factor is die de concurrentie
van Nederlandse exporteurs nadelig
beinvloedt .
Zo is men, zoals hierboven reeds is
vermeld, in België, Engeland, Frankrijk,
Italië en Japan bereid bij gesubsidieerde
exportkredieten het minimum-rentetarief van de consensus als uitgangspunt te
nemen. Een concurrerende Nederlandse
exporteur is op het punt van de financiering duidelijk in het nadeel, indien zijn
beroep op het exportfinancieringsarrangement en het matching-fonds niet geheel of in het geheel niet tot de normen
van de consensus kan worden gehonoreerd.
Voorts kan worden gewezen op de
combinatie van ontwikkelingshulp en
exportkrediet in Engeland, Frankrijk en
West-Duitsland. Indien het ,,grantW-element groter is dan 25%, vallen de gemengde kredieten -zoals hierboven
reeds is uiteengezet – immers buiten de

consensus betreffende o.a. krediettermijnen en rentepercentages. Met deze gemengde kredieten kan een volledige financiering van het te exporteren goed
worden aangeboden tegen voorwaarden,
die door de verbinding met de financiële
hulp over het geheel genomen gemakkelijker zijn dan commercieel gebruikelijk
is. De concurrentiepositie van de Nederlandse exporteurs wordt daardoor belast.
Slot

Exporteurs hebben, zoals hierboven
vermeld, de beschikking over enige belangrijke exportfaciliteiten, die hun de
nodige steun kunnen geven bij het afsluiten van exportzaken. Zij zullen er goed
aan doen -in het geval dat zij daarvan
gebruik willen maken – met het indienen van hun aanvragen niet te lang te
wachten.
Gezien de wisselende omstandigheden
is bewaking van de doeltreffendheid van
deze faciliteiten noodzakelijk. Bewaking
van de Nederlandse exportpositie is
evenzeer nodig in de zin, dat op kennelijke inbreuken op internationale spelregels
in het buitenland ten nadele van Nederlandse exporteurs op snelle en passende
wijze wordt gereageerd.
W.J. Ford

Auteur