Recycling van oliedollars
DRS. E. A. MANGE
De nieuwe drastische stijging van de
aardolieprijzen – met 140% sedert
medio vorig jaar – dreigt het reeds
precaire internationale evenwicht grondig te verstoren: de resulterende betalingsbalansoverschotten in de OPEClanden en de corresponderende tekorten
in de olie-invoerende landen zullen een
duidelijke invloed hebben op de reeds
trage economische groei, tenzij het aanpassingsproces door een recycling van
petrodollars even vlot kan verlopen als
na de eerste aardolieschok van 19731974.
De hamvraag is bijgevolg hoe het
OPEC-surplus kan worden teruggesluisd naar de olie-invoerende landen.
Op de Europese Top te Venetië vorige
maand hebben de EG-leiders zich o.m.
met dit probleem beziggehouden. Naast
een bevestiging van hun vertrouwen in
de capabiliteit van het private bankwezen, werd een onderzoek gevraagd
naar de mogelijkheden van de Gemeenschap om een rol in het tweede recylingproces te spelen. Naar aanleiding hiervan heeft het Monetair Comité, ter voorbereiding van de vergadering van 15juli
jl. van de Europese Raad van Ministers
van Financiën, een belangwekkend document voorgelegd. Belangwekkend in
dubbele zin. Ten eerste wordt de industrielanden, en in het bijzonder de EGlanden, aangeraden hun recycling te beperken. Ten tweede wordt gewezen op de
gevaren die deze tweede recycling-golf
inhoudt voor het private bankwezen.
Dat het om indrukwekkende bedragen gaat, toont bijgevoegde tabelaan.
Het totale overschot op de lopende rekening van de OPEC-landen wordt voor
1980 geraamd op $ 115 mrd. en op ca.
$ 100 mrd. voor 1981. De vijf belangrijkste (Arabische) olie-exporteurs zouden dit jaar ca. $27 mrd. ontvangen aan
inkomsten uit financiële beleggingen
en investeringen in het buitenland.
Hun buitenlands financieel bezit zou
ca. $ 275 mrd. bedragen aan het eind
van dit jaar en ca. $ 355 mrd. in 1981.
Deze ramingen zijn gebaseerd op de
hypothesen dat enerzijds de olieprijzen
gelijke tred zullen houden met de wereldinflatie, terwijl anderzijds de produktie
Tabel. Financiële cijfers met betrekking
tot de OPEC-landen
Saldo van de lopende rekeningen van de OPEC (in mrd. S)
1979
Saoedi-Arabië . . . . . . . . . . . .
Koeweit
Irak
Ver. Arab. Emiraten …….
Libië
Nigena
Quatar ……………….
Algerije
Indonesie
Gabon
Ecuador . . . . . . . . . . . . . . . . .
Venezuela
………………..
………………
……………..
…………….
……………….
…………….
15.5
13.9
11.4
4.9
4.2
1.7
1.7
– 1.5
0.0
0.4
– 0.6
– 1.9
……………….
55.1
………………
…………………
Totaal
Netto buitenlandseactiva van de OPEC (in mrd. S)
1979
1980
1981
Saoedi-Arabië …………
Koeweit
Irak …………………
V.A.E ………………..
Libie
………………..
77
45
26
18
I2
118
64
41
26
26
150
84
52
34
35
……………….
178
275
………………
–
Totaal
355
Buitenlandse investeringsinkomsten(in mrd. $)
1979
1980
1981
Saoedi-Arabie …………
Koeweit . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Irak …………………
V.A.E ………………..
Libië ………………..
6.9
4.0
2.0
1.6
1.0
11.6
6.6
4.0
2.6
2.3
10.7
6.3
3.7
2.4
2.4
……………….
15.5
27.1
25.5
Totaal
Bron: First National Bank of Chicago. Financid Tima.
8juli 1980.
constant zal blijven o p ongeveer 27 a
28 mln. vaten per dag.
Een belangrijk facet in het recyclingproces is de rol van de OPEC-landen
zelf en in het bijzonder hun houding
t.o.v. de Arabische financiële instellingen. Hoewel deze banken een grotere
rol willen – en zullen – spelen dan in
de jaren zeventig, zijn de OPEClanden niet bereid een groter aandeel
in de recycling-last o p zich te nemen.
Dit werd recentelijk reeds herhaalde
malen publiekelijk kenbaar gemaakt
door OPEC-autoriteiten 1). M.a.w., het
merendeel van de OPEC-ontvangsten
zal opnieuw doorgesluisd worden naar
de Westerse landen, al dan niet via
OPEC-banken.
probleem vormt voor de Gemeenschap,
die opnieuw aan de vooravond van een
recessie staat, baart het verwachte betalingsbalanstekort – ca. $ 60 mrd. van de niet-olieproducerende ontwikkelingslanden meer zorgen: deze groep
van landen is heel wat minder dan de
industrielanden in staat dit probleem
op te vangen. Bovendien is het minder
gewenst dat de private Westerse banken,
zoals in 1974, het merendeel van de oliefondsen opnemen.
De viervoudiging van de olieprijzen
in 1973-1974 en het resulterende betalingsbalansoverschot in de OPEClanden van ca. $ 65 mrd. in 1974 leidde
i n eerste instantie tot de paniekerige
vrees dat de olieproducerende en -consumerende landen niet in staat zouden zijn
zich aan deze dramatische ontwikkeling
aan te passen. Dank zij de succesvolle
recycling van de petrodollars door het
private bankwezen naar de industriële
olieconsumerende landen enerzijds en de
progressieve daling van het betalingsbalansoverschot van de OPEC-landen
de daaropvolgende jaren (tot $ 0 , 6 mrd.
in 1978) anderzijds, verliep dit aanpassingsproces evenwel veel vlotter dan
algemeen verwacht werd. Thans is de
situatie echter grondig gewijzigd. Tegenover de grotere omvang van de tweede
recycling-golf ($ 215 mrd. in 1980-1981
alleen al tegenover $ 155 mrd. in 19741979) staan d e private banken met duidelijk hogere leningen aan individuele
landen dan in 1974 het geval was. Bovendien is, o.m. door de ontwikkelingen in
Iran en Afghanistan, hun risico-bewustzijn dusdanig verscherpt, dat algemeen
wordt aangenomen dat het private bankwezen zijn risico-grenzen heeft bereikt 2).
Een andere rem o p hun recycling-capaciteit is de verslechtering van het aandeel
van hun eigen vermogen in hun totale
activa-bezit. Ten slotte speelt de aanzwellende economische recessie de banken parten.
Het tprugvloeien van petrodollars
sinds vorigjaar enerzijds en het geringere
beroep op investeringsleningen van de
kant van de industrie anderzijds stuwt
de ongebruikte kasmiddelen van de banken de hoogte in. Naast het inflatiegevaar dat daarvan uitgaat, leidt dit
ertoe dat o p de Euromarkten de ontwikkelingslanden gemakkelijk en vrij goedkoop fondsen kunnen lenen, terwijl de
enorme stijging van hun externe schuldenlast (ca. $ 300 mrd. thans) juist tot
het omgekeerde zou moeten leiden.
Recycling en derde wereld
Recycling in de EG
Het Monetair Comité raamt het betalingsbalanstekort van de OESO-landen
in 1980 o p ca. $80 mrd. en dat vandeEGlanden op $ 33 mrd. Bovendien wordt
beklemtoond dat elke lidstaat met een
deficitaire betalingsbalans zal worden
geconfronteerd. Hoewel dit een ernstig
De problemen waarvoor het OPECsurplus zowel d e ontwikkelingslanden
als het private bankwezen in de industrielanden stelt, leiden ertoe dat steeds meer
stemmen opgaan de terugstroom van
petrodollars vooral naar de derde wereld te sluizen. Ook o p de Europese top
werd dit beklemtoond 3), hoewel tevens
erkend werd dat de Gemeenschap weinig
zou kunnen doen o p dit gebied 4). Concreet leidde dit evenwel tot een (geheime) optrekking van de leningsplafonds
van de Europese Investeringsbank t.o.v.
de ontwikkelingslanden die onder het
Lomé-akkoord vallen (ACS-landen), tot
1,6 mrd. RE tegen 1985. Vorig jaar bedroegen de EIB-leningen aan de ACSstaten 5 12 mln. RE.
Verder formuleerde de EG-top twee
suggesties. Ten eerste werd benadrukt
dat het I M F en de Wereldbank een grotere rol zouden moeten spelen in het
recycling-proces. Dit werd trouwens
herhaald o p de wereldtop die vorige
maand, eveneens te Venetië, werd gehouden. Gewezen werd op de mogelijkheid dat het I M F gemakkelijk $ 100
mrd. zou kunnen opnemen en deze lening daarna, tegen gunstige voorwaarden, doorspelen naar de ontwikkelingslanden. Dat het I M F dan ook zijn harde
economische dwangmaatregelen aan
lenende ontwikkelingslanden 5) zou
moeten herzien, werd niet expliciet uitgesproken, maar kwam toch duidelijk
over.
Een tweede suggestie was het tot stand
brengen van een grotere samenwerking
tussen de OPEC-landen en de Gemeenschap ten gunste van de derde wereld. In
dit verband dient gewezen te worden
o p de discussie die sedert 17 juni aan de
gang is tussen de Commisie en het Arabische Fonds over een co-financiering
van het tweede Lomé-akkoord 6). Het
gaat om een projectfinanciering van
ongeveer 5 mrd. RE, waarvan het Fonds
20 a 25% voor zijn rekening zou nemen.
Slot
Twee belangrijke conclusies kunnen
uit bovenstaande beschouwingen worden getrokken. Ten eerste dat, zoals na
de eerste olieschok, opnieuw financiële
paniek heerst, maar,dan van omgekeer-,
;de aard: bestond in 1974 vooral vrees’
voor onvoldoende recyling van petrodollars naar de industrielanden, nu be-
l ) Zie bijvoorbeeld Financial Times van
8J – – – – iuli 1981).
2) W. Guth van de Deutsche Bank A.G. in
een voordracht voor een te New Orleans gehouden internationale monetaire conferentie, Frankfurter Allgemeine Zeirung. 5 juli
1980.
3) ,,They’re not our dollars to recycle” zei
kanselier Schmidt. wat door metnier Thatcher
werd beaamd.
4) In dit verband is ook belangrijk dat ondanks de gemeenschappelijke verklaring ten
gunste van de derde wereld, iedere lidstaat
eraan denkt zelf zoveel mogelijk petrodollars
te recupereren. Zo ontleende West-Duitsland
reeds DM 2 rnrd. van Saoedi-Arabië.
5) Cfr. de recente klachten op dit vlak van
Egypte en Peru en de weigering door Jamaïca
van een IMF-krediet.
6) Onder Lomé 1 co-financeerde het Arabische Fonds (voor 33%) 19 projecten voor
een totaal bedrag van 2,s mrd. RE.
staat vooral vrees voor een Ie grote
recyling. Immers, de financiële situatie
van de banken enerzijds en zowel d e wens
van de OPEC-landen als d e onuitgesproken hoop van individuele industrielanden zoveel mogelijk petrodollars naar
het rijke Westen te sluizen anderzijds,
houdt aanzienlijke economische en politieke risico’s in. Indien de conclusies van
de EG- en Wereldtop geen concreet vervolg krijgen, het I M F zijn rol niet opneemt en een belangrijk ontwikkelingsland bankroet gaat, dan is het gevaar
reëel dat één of meer belangrijke internationale banken over de kop gaan.
)
.
,,Then the crisis wil1 have arrived” 7
met alle voorwaarden vervuld voor een
langdurige en ongekend hevige economische en politieke crisis.
ESB 30-7- 1980
De tweede conclusie is dat – opnieuw – het gebrek aan concrete en
pragmatische besluitvorming o p EGniveau opvallend is. Hoewel verschillende lidstaten o p de topconferenties hun
wens uitdrukten voor nieuwe onderhandelingen tussen industrielanden, ontwikkelingslanden en OPEC-landen,
kwam men niet verder dan een vage
intentie ter zake. De (al te) voorzichtige
houding van Groot-Brittannië is hieraan
niet vreemd.
E. A. Mangé
7) P. Christopher in Communir.~
Markers,
no. 10, juli 1980, blz. I I .