H. BRONS Jr
MAKELÂAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON (010) 11.19.80
MAURITSWEG 23
*
ROTFERDAM-2
TER OVERNAME AANGEBODEN:
de volledige
ingebonden jaargangen Econ.-Stat. Berichten van
het begin (1916) tot heden, tegen een prijs van f.
15,—
per
jaargang. Brieven te richten No. E.-S.B. 23-1, postbus 42,
Schiedam.
Adviezen
en beh’iiddeling
inzake
levensverzekeringen
en
pensioencontracten
R.’ MEES & ZOONEN
ROTTERDAM
S
172
DE NEDERLANDSCUE BANK N.V.
TE AMSTERDAM
E C 0 N 0 M 1 S CH-
STATISTIS CHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408. –
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco
per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (Bèlgië en Luxe,nburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toesteil
of
3).
Advertentie-tarief
f
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
F
STE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; IL W. Lambers;
bergen; J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de
Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris:
5. 5.
Hartemink
SIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: 1.
Collin;
ilniars; J. van Tiche!en; R. Vandeputte; A. 5. Vlerick.
heeft op haar Studiedienst gelegenhuld tot plaatsing
van een
Drs. in de economie
De taak, van de aan te stellen functionaris omvat in
het bijzonder het zelfstandig analyseren (o.a. langs
statistische weg) van economische en monetaire
verschijnselen op natiénaal en internationaal terrein.
Kennis van geld- en bankwezen strekt tot aanbeveling..
Maximum-leeftijd 35 jaar.
Degenen die verwachten in de loop van het jaar 1961
hun studie in de economie met succes te zullen be-
eindigen kunnen eveneens reflecteren.
Sollicitan’fen moeten bereid zijn zich eventueel aan
een psychologisch onderzoek ie onderwerpen.
Eigenhandig geschreven sollicitaties (voorzien
van pasfoto) onder opgave van leeftijd en uit-
voerige inlichtingen omtrent opleiding (studie-
richting, keuze-
en
bjjvakken), praktische
ervaring enz., te richten aan de Chef Personeel-
zaken, De Nederlandsche Bank N. V., Postbus
98, Amsterdam-C.
0
346
5-4-1961
De Oosteuropese economische samenwerking
De kennis van de feitelijke toestanden in Oost-Europa
is in het Westen over het algemeen nog zeer beperkt
1).
Slechts weinigen zijn dan ook op de hoogte van het bestaan
en de wijze van functioneren van de COMECON. Deze
term wordt in de Westerse wereld gebruikt als afkorting
van de Engelse vertaling van ,,De Raad van Wederzijdse
Economische Bijstand”. In Oost-Europa wordt, voor zover
bekend, voor deze organisatie geen afkorting gebezigd.
De COMECON is in zekere zin de Oosteuropese tegen-
hanger van de E.E.G. en de E.V.A. Het aantal lid-staten
bedraagt acht, nI. de Sowjet-Unie, Albanië, Bulgarije,
Hongarije, Oost-Duitsland, Polen, Roemenië en Tsjecho-
slowakije. Deze staten hebben in totaal een bevolking
van ca. 315 mln, inwoners en overtreffen in dit opzicht
de E.E.G. en de E.V.A. De communistische Aziatische
landen China, Mongolië, Noord-Korea en Noord-Vietnam
hebben de status van waarnemer. Het toporgaan is samen-
gesteld uit een Russische voorzitter en een afgevaardigde
van ieder der zeven andere lid-staten. De belangrijkste
beleidslijnen worden op jaarlijkse bijeenkomsten vastge-
steld. De dagelijkse werkzaamheden zijn opgedragen aan
een permanent secretariaat met Moskou als zetel en aan
13 functionele commissies, waarvan de zetels over de lid-
staten zijn verspreid. Er bestaat voor de lid-staten geen
formele verplichting de aanbevelingen en beslissingen van
de COMECON op te volgen
2).
De oprichting in 1949 was mede bedoeld als een tegenzet
tegen het Marshall-plan. De geregistreerde exportover-
schotten van de Sowjet-Unie naar de andere Oosteuropese
landen berustten, volgens ,,1 nternational Management”,
echter meer op een nominale dan op een reële grondslag.
Doch ook in de ontwikkeling van deze organisatie ont-
stond na Stalins dood een kentering. In 1956 werd namelijk
de gedachte van een gecoördineerde produktie en van ar-
beidsverdeling ontwikkeld. Aanvankelijk bracht de CO-
Zie ,,Oost-West-gesprekken” door Prof. Dr. J. Tinbergen
in ,,E.-S.B.” van 29 maart jI.
,,Maandberichten” van het ,,Nederland-U.S.S.R.-Instituut”
november-december 1960 en ,,International Management”
(McGraw-Hill), maart 1961.
MECON samenwerking tot stand op grond van jaarplan-
nen, doch daarna werden langere termijnen in beschouwing
genomen. Nadat 1960-1965 als basisperiode had gefun-
geerd, vormde gedurende de zitting in juli 1960 de coör-
dinatie van de economische plannen van de lid-staten tot
1980 het onderwerp van de besprekingen:
Tijdens de voornoemde zitting in 1960 werd een plan
voor een verdere produktiespecialisatie opgesteld. Een
ander initiatief is de aanleg van een pijpleiding, welke
het Russische Wolga-district verbindt met Polen, Oost-
Duitsland, Tsjechoslowakije en Hongarije. Bilaterale
overeenkomsten regelen technische en wetenschappelijke
samenwerking, zoals het kosteloos ter beschikking stellen
van gegevens en licenties, het uitwisselen van geleerden
en de opleiding van wetenschappelijk kader.
De coördinatie van de betrekkingen met niet-lid-staten
lijkt hoofdzakelijk in relatie te moeten worden gebracht
met het ,,koude oorlog”-aspect hiervan, zoals de hulp aan
onderontwikkelde gebieden, w.o. India, Indonesië, Birma
en de V.A.R. en de handel in Cubaanse suiker en Egyp-
tische katoen. In de wereidhandel neemt de COMECON
met 12 â 15 pCt. van het totaal volume, nog een betrekke-
lijk bescheiden plaats in. Hiervan vindt ca. twee derde
deel binnen het kader van het blok plaats. In 1949 was deze
onderlinge handel nog beperkt van 21 pCt. tot 34 pCt.
van de handel der lid-staten. De toenemende handel met
niet-leden blijkt o.a. uit de verdubbeling hiervan met
West-Europa gedurende de periode 1953/ 1958.
Enkele moeilijkheden voor de COMECON zijn: het zich
vooral occuperen met de planning op langere termijn,
waarbij de lopende planning op korte termijn op nationaal
niveau blijft geschieden; het warnet van bilaterale overeen-
komsten tussen de lid-staten en het nog ontbreken van
een adequaat systeem van kostprijsvergel ij king. De op-
heffing van het laatstgenoemde euvel wordt echtér bevor-
derd door de recente herwaardering van de roebel, waar-
door de koopkrachtverhouding beter tot uitdrukking wordt
gebracht. Naar verwacht wordt zullen andere Oosteuropese
valuta het voorbeeld van de roebel volgen.
WISSELING IN DE REDACTIONELE STAF
De heer Drs. J. J. Hartemink heeft werkzaamheden op zich genomen in de research-afdeling
van
het N.E.I.
In
verband daarmede
heeft
hij per 1 april ji. zijn functie als adjunct redacteur-secretaris
neergelegd. Als zijn opvolger is per die datum benoemd de heer Drs. M. Hart, voordien reeds aan
de redactjestaf verbonden. Redactie.
u:sisn
Blz.
Blz.
De Oosteuropese economische samenwerking…. 347
1948-1957,
door J. MiJl/er ……………….
354
is verdere huurverhoging verantwoord?,
door Mr.
‘n Mylpaal in die geskiedenis van Suid-Afrika,
J. in ‘t Veld ………………………….
348
door Dr. C. Verburgh
………………….
356
Invoering van bijzondere overeenkomsten in het
Statistische Dag 1961; Van geval tot getal,
door
internationaal goederenvervoer per spoor,
door
Drs. E. Kaptein ………………………
358
Drs. A. Parent ……………………….
351
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongnian
360
De inkomensverdeling in een aantal bedrijfstakken
Statistieken …………………………….361
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris:
M.
Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELG IE: F. Collins; J. E.
Merteris de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.
5=4-196 1
–
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
347
-:
Schrijver betoogt dat wij ernstig rekening hebben te
houden met een belangrijke, daling van de bouwkosten
in eén wat verdere toekomst. Daar de huren zich richten
naar :de bouwkosten’van.nieuwe woningen, is het lan
niet ônwaarschijnlijk, dat de index voor huren van nieuw
te bouwen woningen ni 1965 terugvalt op 263. Aan-
gezien vooroorlogse woningen als regel minder comfort
bieden dan nieuwgebouwde, acht. de Regering het
.verantwoôrd,.wegens voortgaande veroudering van
eerstbedoelde categorie van 1940 tôt 1965, de huurprijs daarvoor te stellen op 80 pCt. van gelijksoortige nieuwe woningen. Voor de vooroorlogse woningen komt schrij-ver dan op een huurindex van 80 pCt. van 263, d’.i. 210.
Dit betekent dus dat het verantwoord is de huren van
vooroorlogse woningen te verhogen tot 210 pCt. van het
vooroorlogse huurpeil. Maar na de laatste huurverho-
ging zijn de huren voor deze woningen reeds gebracht op 211 pCt. Dit leidt tot de conclusie, dat wij met deze
laatste huurverhoging reeds zijn gekomen aan de grens
van wat redelijk nog verantwoord is. Zouden wij verder
gaan, dan is het risico niet gering, dat wij bij een ver-
zadigde woningmarkt komen voor een daling van de
huren, met alle ellende van dien.
.’..
Is
verdere huurverhoging
verantwoord?
–
De vraag, of wij ons met een nog verder optrekken van
de huren niet op een gevaarlijk pad begeven, is door mij
in de Eerste Kamer reeds tweemaal aan de orde gesteld,
zonder dat mijn betoog veel weerklank heeft gevonden.
Mijn redenering was, dat wij ernstig rekening hebben te
houden met een belangrijke daling van de bouwkosten
in een wat verdere toekomst. Waar de huren zich richten
naar de bouwkosten van nieuwe woningen, bestaat er
dus grond voor de vrees, dat een optrekken van de huren
tot het huidige bouwkostenpeil ertoe kan leiden, dat over
enige tijd de huren zullen gaan zakken, met alle narigheid,
welke daarvan het gevQ zal zijn. Ik. behoef, wat dit be-
treft, slechts te herinneren aan de moeilijkheden, welke
de huiseigenaren ondervonden in de jaren 1936-1939.
Veel hoop, dat ik de Minister en de meerderheid van
de Kamer zou overtuigen, had ik niet; daarvoor is het
vraagstuk van de huurverhoging te veel in de politieke
sfeer getrokken. Wel hoopte ik, dat de Sociaal-Econo-
mische Raad in zijn advies enige aandacht aan dit aspect
zou schenken. Maar ook de S.-E.R. heeft mij teleurgesteld.
Hij dôet dit toch niet onbelangrijke vraagstuk af met de
zin: ,,in de eerste plaats is verondersteld, dat in de ko-
mende huuraanpassingsperiode de stichtingskosten gelijk
zullen blijven”.
Blijkbaar heeft men daarbij alleen gedacht aan de moge-
lijkheid van’ een nog verder oplopen van de stichtings-
kosten; dat er ook een mogelijkheid is, dat de stichtings-
kosten in de toekomst wel eens zouden kunnen dalen,
schijnt niet eens in de hoofden van de achtbare S.-E.R.-
leden te zijn opgekomen. En een daling, volgende op een
eventueel te hoog opgetrokken huurpeil, héeft nu eenmaal
veel enstiger maatschappelijke repercussies dan het ‘be-
trachten van enige voorzichtigheid bij het volgen van het
verloop van de stichtingskosten.
Waarop steunt nu mijn verwachting; dat wij in de toe-
komst met een niet geringe waarschijnlijkheid op een ver-
laging van de bouwkosten moeten rekenen? Zij is gegrond
op mijn overtuiging, dat er in de bouwkosten op het
ogenblik nogal wat muziek zit. Als gevolg van de sterke
spanning tussen vraag en aanbod op de bouwmarkt zijn
alle onderdelen van de aannemingssom meer dan normaal
gestegen. De lonen zijn nog altijd niet helemaal ,,wit”,
348
behoudens misschien in enkele delen van het land, waar
de overspanning reeds tot het verleden behoort; de winsten
van aannemers – en vooral ook van onderaannemers –
zijn aan de hoge kant; dit geldt niet minder voor de prijzen
van de bouwmaterialen. Is het dan zo onedelijk te ver-
wachten, dat, zodra de spanning op de bouwmarkt begint
te wijken, deze muziek er vanzelf wel hitgaat?
Tweeërlei wordt hiertegen aangevoerd. In de eerste
plaats – zo zegt men – is een daling onwaarschijnlijk,
omdat het loonpeil thans zoveel hoger ligt en een daling
in de toekomst uitgesloten moet worden geacht. Dit laatste
beaam ik natuurlijk, maar een erkenning van dit feit be-
hoeft niet in tegenspraak te’ zijn met de verwachting, dat
de muziek, die nu in de aannemingssominen zit, eruit zal
verdwijnen. Waarbij ik niet alleen denk aan het ,,zwart”
in de lonen, maar ook aan te hoge winsten en met name
aan de exorbitant gestegen prijzen van de bouwmaterialen.
Op dit punt kom ik nog terug.
In mijn overtuiging, dat er in de bouwkosten nogal wat
muziek zit, heb ik mij weer gesterkt gevoeld na lezing
yan een artikel in ,,Bouw” van 21 januari 1961 van de
hand van Ir. W. Wissing. Het gaat over een plan voor
260 woningen, te bouwen in de vrije sêctor in Barendrecht
door de christelijke woningbouwvereniging ,,Patrimo-
nium”. Deze woningbouwvereniging ziet kans
zonder over-
heidsfinanciering en zonder overheidssubsidie
woningen te
bouwen, die aan hen, die een eigen huis wensen, tegen
een redelijke prijs verkocht kinnen worden en voor het
‘oveige tegen een redelijke prijs kunnen worden verhuurd.
Dè huurprijs voor een woning met 3 slaapkamers, groot
316 m
3
, wordt bijv. begroot op f. 17,30, die voor een een-
gezinshuis met 5 slaapkamers, groot 386 m
3
, op f. 19,20
en die voor een galerijwoning met 2 slaapkamers, groot
261 m
3
, op f. 11,50 per week. De exploitatiebegroting is
opgezet met
4,75
pCt. rente en 2 pCt. aflossing, terwijl
de lasten in vergelijking met woningwetbouw ruim ge-
raamd zijn. Dit voorbeeld toont, dat het bij scherpe cal-
culatie nu reeds in een enkel geval mogelijk is woningen
zonder enige overheidssteun ‘tegen aanvaardbare prijzen
aan de markt te brengen.
In het bij zonder trof mij in dit artikel de zin: ,,De Situ-
atie op de woningmarkt is momenteel zo, dat de woning-
5-4-1961
Uw bankrekening is
nu
overal binnen uw bereik met de
dispositiepas
van de
ROTTERDAMSCHE
meer dan = vestigingen in Nederland
(advertentie)
wetbouw wordt gesticht tegen bijzonder lage prijzen en
de met rijkspremïe gebouwde woningen worden verkocht
tegen bijzonder hoge prijzen. Tussen deze twee groepen
zit bij vergelijkbare woningen van vergelijkbare kwaliteit
dikwijls een verschil in prijs van
vijf-
â tienduizend gulden”.
Van muziek gesproken!
Ik dacht nu zo, dat deze muziek er wel uit zal gaan,
als de spanning op de bouwmarkt minder wordt. Prijzen
ondergaan nu eenmaal de invloed van de verhouding tussen
vraag en aanbod. Maar dan komt de tweede tegenwerping:
deze spanning zal voorlopig nog wel aanhouden.
Ook hierbij zet ik een vraagteken. Men verwijt mij nog
altijd graag, dat ik bij mijn berekeningen met betrekking
tot het tijdstip, waarop het woningtekort zou kunnen zijn
ingehaald, indertijd veel te optimistisch ben geweest. Ik
geef het graag toe, maar dit behoeft niet te betekenen,
dat dergelijke berekeningen daarom geen enkele zin hebben.
Men moet alleen openstaan voor de mogelijkheid, dat
achteraf correcties noodzakelijk kunnen blijken. Dit was
hier inderdaad het geval. De gemiddelde levensduur in
ons land steeg sterker dan in 1948 kon worden voorzien.
Daarentegen daalde – in strijd met de verwachting –
de gemiddelde leeftijd, waarop men trouwt. Beide fac-
toren vergroten uiteraard de behoefte aan woningen.
Daarbij kwam de stroom van repatrianten uit Indonesië,
waarop in 1948 ook moeilijk gerekend kon worden. Daar-
aan is nu wel zo wat een eind gekomen. Tenslotte bleken
tal van woningen in z6 slechte staat te verkeren, dat met
de vervanging niet gewacht kon worden, totdat het wo-
ningtekort was ingehaald. Het laatste jaar bedroeg dit
aantal reeds bijna 10.000. Als gevolg yan een en ander
moesten de berekeningen uiteraard worden herzien. De
verwachting is nu, dat omstreeks het eind van 1963 het
statistisch woningtekort,. behoudens in enkele snel groei-
ende steden en streken, opgeheven kan zijn.
Dit behoeft dan weliswaar niet te leiden tot een ernstige
terugval in de bouwbedrijvigheid. Enige reserve is geen
overbodige luxe. In 1965 en volgende jaren is voorts een
stijging van het aantal huwelijken en daarmede van de
behoefte aan woningen te verwachten, omdat dan de hoge
geboortecijfers van de jaren 1945-1947 in hoge huwelijks-
cijfers tot uitdrukking zullen komen. En tegen die tijd –
mag men hopen – zullen ook de plannen tot ruimere
krotopruiming in het kader van wijksanering en stads-
verbetering tot uitvoering kunnen komen.
Al behoeft voor werkloosheid in het bouwbedrijf dan
ook niet gevreesd te worden, wel lijkt het mij waarschijn-
lijk, dat de sterkste spanning zal verdwijnen. Maar meer
is ook niet nodig om de ,,muziek” wat naar de achter-
grond te dringen.
Daarbij komt – en hier raak ik een punt, waaraan naar
mijn smaak veel te weinig aandacht vordt geschonken
– dat Nederland niet een eiland is, geheel afgesloten van
de buitenwereld. Er is nog altijd in alle landen van West-
Europa een versterkte vraag naar woningen en andere
gebouwen, al zijn er reeds landen, zoals België en Engeland,
waar van een overspanning, als in ons land, geen sprake
meer is. Wij worstelen met een bevolkingstoeneming, die
men in geen der andere landen van West-Euiopa in die
mate vindt; de Nota inzake de ruimtelijke ordening geeft
daarover in bijlage II (blz. 136) enige cijfers: stelt men 1951
op 100, dan wordt de bevolking voor Nederland in 1971,
rekening houdende met migratie, geschat op 122, voor
België op 106, voor Engeland op 105, voor Zweden op
107, voor Frankrijk op 109, voor Italië op 111 en ook voor
West-Duitsland op 111, waarbij dus rekening is gehouden
met de stroom van vluchtelingen uit het Oosten.
Vooral de ontwikkeling in West-Duitsland moet ons
hogelijk interesseren. De ,,Nieuwe Rotterdamse Courant”
van 17 november 1959 gaf een belangwekkend overzicht
van de situatie daar, in verband met het ingediende wets-
ontwerp inzake het geleidelijk vrijgeven van de woning-
markt. In de afgelopen jaren zijn 2,5 mln, beschadigde
woningen hersteld en ongeveer 5 mln. nieuwe woningen
gebouwd. Het tekort bedraagt thans (d.i. eind 1959) nog
ca. 1,5 mln. De jaarlijkse behoefte als gevolg van nieuwe
huwelijken en bevolkingsaanwas (nieuwe vluchtelingen)
wordt geschat op 150.000 â 200.000 per jaar, datis onge-
veer 1 mln. in
5
jaar. Ziet men dus kans in
5
jaren 2,5 mln.
woningen te bouwen, dan is het tekort ingehaald. Gezien
het feit, dat er in 1959 580.000 woningen zijn gebouwd,
is dit inderdaad bereikbaar.
De conclusie hieruit is, dat men in Duitsland het tekört
in 1965 kan hebben ingehaald en dan, om het normale
accres te kunnen opvangen, met een jaarlijkse bouw van
rond 200.000 woningen kan volstaan. Dit betekent der-
halve een zeer ernstige terugval van 580.000 op 200.000.
Nu valt er daarnaast ook nog wel iets te doen aan krot-
opruiming en modernisering van verouderde woningen,
maar het lijkt toch wel zeer te betwijfelen, dat men daar-
mede de kloof tussen 580.000 en 200.000 zal kunnen op-
vullen.
Het lijkt al evenmin gewaagd te veronderstellen, dat
deze gang van zaken ook invloed zal hebben op de situatie
van de bouwmarkt in ons land. Nu exporteren wij bijv.
metselsteen en dakpannen; dan is er grote kans, dat West-
Duitsland gaat exporteren naar Nederland en dat het op
andere markten, zoals België, als ernstige concurrent gaat
optreden. Dit moet op de prijzen wel invloed hebben. Nu
werkt van ons krappe contingent bouwvakarbeiders nog
een deel in Duitsland; dan zou het niet onmogelijk zijn,
dat Duitse bouwvakarbeiders werk bij ons komen zoeken.
5-4-1961
349
Terloops sprak ik al over de exorbitant gestegen prijzen
Maar na de iaatstd Iiuurverhogi
zijn dè huren voor deze
van biwmatria1
VÖleisdè
é)ers iîYèer’
dd
v6iihreds gébracht
op
211 pCt.
Bouwkosten en woninghuren
een publikatie vande
Dit leidt tot de
onclusie dt
WIJ
met deze laatste huur
,
,,Stich
‘
tiiigTvo
ecoiomisch onderzoek,’der Univeriteit
gekomen aandegrens van wat edeIjk
.4
‘
,’–
•.
t
&
•:;-
—
-‘–
—4f
?
IJJ
van Amsterdam
(StenfertKroese, Leiden 1959) mag de
….
nog verantwoord is. Zoudenwij verder gaan,dan is het
index
rder
bouwmaterialen, uitgaande van 1939
100,
l
risico niet gering,,dat wij bij eenlvdadigende
oning-
zeker
ôk
600 .wôrden -gesteld
‘Dit klopt ôok wel zo
—markt komen wor éen
daIiiig’
van de hiÎn,k met alle
ongeveer
m
1′
et
de .Indexcijfersvan!
.
–
franco-werk-prijzen,
ellende van di
p
.
t.
‘.
.•
1i
voork bniende
—”s
Tot
enzlfd
cnclsie kot
ik;- als ilç’uitga van het
heid, uirgegeven door ons Centraal Bureau voor;deStatis-
hierboven aangehaalde Baendrechtse vooibeld. Neem ik
nek
Oii’vallend
daarbij
i
dat’de prijzen vaningeioerdJ
met de Regering aan
dat het v9ord
IS
tussen de
materiln, zoals hout,
ijzer, staal,
lood en zinkis
huren van nieuwgebouwde en vooroorlogse woningen een
1956 niet meer zijn’ gestegen; de meeste vertonen zelfs
verschil van 20 pCt. aan te houden, dan moet voor voor-
een lichte daling, terwijl de prijs van lood
zelfs belangrijk
oorlogse woningen, die met de Barendrcchtse te vergelijken
is gezakt. Daartegenover liggen de prijzen van in het binnen-
zijn, worden uitgegaan van huren, die 20 pCt. lager liggen
land vervaardigde materialen (kalkzandsteen,’ metselbak- dan hiervoren vermeld, dat wil dus zeggen f. 14 per week
steen, dakpannen e.d.) voor 1960 nog wat hoger dan die
voor een eengezinswoning met 3 slaapkamers, groot 316 m
3
,
van
1956,
al moet toegegeven worden, dat sinds 1957 het
f. 15,40 voor zo’n woning met
5
slaapkamers, groot 386 m
3
,
prijsniveau vrij stabiel is.
en f. 9,20 voor een galerijwoning met 2 slaapkamers, groot
Op zichzelf is het al merkwaardig, dat in een periode
261 m
3
.
Het wil mij voorkomen, dat de thans voor dergelijke
van opgaande conjunctuur de prijzen van grondstoffen
woningen geldende huren daar niet ver van af blijven.
eerder een neiging tot dalen dan tot stijgen vertonen. De
Nu kan men hiertegen natuurlijk wel aanvoeren, dat
enige verklaring, welke ik ervoor vinden kan, is dat de
dit Barendrechtse geval een uitzonderlijk karakter heeft.
spanning op de bouwmarkt in verschillende Westeuropese
Maar dan vraag ik opnieuw: is het zo onredelijk te ver-
landen reeds aan het afnemen is. Zet deze tendens zich
onderstellen, dat wat nu nog uitzondering is, regel zal
door
–
en dit mag men toch redelijkerwijze veronder-
worden, als de overspannitig op de bouwmarkt tot het
stellen, vooral voor de periode na 1965, wanneer West-
verleden
zal
behoren?
Is
het
zelfs
niet
waarschijnlijk,
Duitsland zijn woningtekort zal hebben ingehaald
–
dan
dat wij dan nog gunstiger
t
uitkomsten mogen verwachten?
moet dit haast wel leiden tot een belangrijke daling van
Uiteraard zit er in mijn beschouwingen een speculatief
de materiaalprijzen.
element, ik durf niets met zekerheid voorspellen. Nieuwe
Een index van 600, vergeleken met 1939, is zonder enige
internationale spanningen bijv. kunnen leiden tot nieuwe
twijfel aan de hoge kant. Zou deze index geleidelijk terug-
prijsstijgingen. Er kan ook niet gezegd worden, dat er
lopen tot een cijfer, dat meer beantwoordt aan normale
een absolute garantie is, dat aan de sluipende inflatie een
verhoudingen, bijv. tot 360, dan heeft dit enkele feit reeds
definitief halt is toegeroepen.
een ontzaglijke invloed op de bouwkosten. De materiaal-
Maar in de stelling, dat de bouwkosten wel gelijk zullen
kosten maken namelijk ongeveer 63 pCt. uit van de totale
blijven, zit eveneens een speculatief element. De stelling
bouwkosten. Dit betekent dus, dat een daling van de
lijkt steun te vinden in de ervaring van de afgelopen jaren:
materialenindex van 600 tot 360, hetgeen wil zeggen met
de gewogen indexcijfers van de prijzen per m
3
bouwinhoud
rond 40 pCt., resulteert in een daling van de bouwkosten,
van
woningwetwoningen
zijn
sinds
1957
vrij
stabiel.
met rond 25 pCt. Daarnaast is bij vermindering van de
Daarin kan men echter ook een aanwijzing zien, dat, nu
spanning op de bouwmarkt ook in de andere bouwkosten
het mogelijk blijkt de bouwkosten in een tijd van vrij
een daling te verwachten. Voorts mag rekening worden
sterke spanning op de bouwmarkt stabiel te houden, de
gehouden met een verdergaande stijging van de arbeids-
kans niet gering is, dat de prijzen zullen dalen, als de
produktiviteit, die wel grotendeels verwerkt zal worden
spanning gaat verdwijnen.
–
in een stijging van de lonen, maar voor een meer bescheiden
Naar het mij voorkomt, is het in zulke omstandigheden
deel toch ook ten goede zal kunnen komen aan de bouw-
wijze politiek de ontwikkeling eens aan te kijken. Een
kosten.
houding van afwachten betekent alleen, dat voorlopig een
Alles tezamen kom ik dan tot de conclusie, dat men
zwaai’der beroep wordt gedaan op ‘s Rijks Schatkist en
werkelijk geen lichtvaardig fantast behoeft te zijn om aan
dat de eigenaren van vooroorlogse woningen niet meer
te nemen, dat de bouwkostenindex in de jaren na
1965
inkomsten gaan genieten. Maar als wij nu te hoog mikken
kan dalen tot ongeveer
2/3
van de index van 1958. Deze
en de huren later gaan dalen, is de positie van de huis-
is door de Regering in de Memorie van Toelichting bij het
eigenaar nog minder plezierig. Want dan heeft hij zich
ontwerp-wijziging Huurwet voor de gemeenten in de eerste
op een te hoog inkomenpeil ingesteld. Om niet te spreken
loonklasse gesteld op 395, (100 v66r de oorlog). ik acht van hen, die tegen te hoge prijs kopen en dan de waarde
het dus lang niet onwaarschijnlijk, dat de index voor huren van hun bezit belangrijk zien dalen.
van nieuw te bouwen woningen nA 1965 terugvalt, op
2/3
Ook voor het Rijk zal dit allerlei narigheden mede-
van
395
=
263. Aangezien vooroorlogse woningen
als
brengen.
Woningbouwverenigingen
zullen
in
moeilijk-
regel minder comfort bieden dan nieuwgebouwde, acht heden komen en ook voor de premiewoningen heeft het
de Regering het verantwoord, wegens voortgaande ver-
zijn consequenties. Daarom zou ik de Regering met klem
oudering van eerstbedoelde categorie van 1940 tot 1965,
willen voorhouden: bezint, eer ge begint.
de huurprijs daarvoor te stellen op 80 pCt. van gelijk-
‘s.Gravenhage.
.
,
Mr. J. iN ‘T VELD.
soortige nieuwe woningen. In mijn berekening kom ik
dan voor de vooroorlogse woningen op een huurindex
van 80 pCt. van 263 dat is 210. Dit betekent dus dat het
P.S.
Na let schrijven van dit artikel kwam de revaluatie
verantwoord is de huren van vooroorlogse woningen te
van
de
gulden.
Het
zal
interessant zijn na te gaan, welke
directe invloed dit heeft op de prijzen van te importeren
bouw-
verhogen
tot 210 pCt. van het vooroorlogse huurpeil.
materialen en welke indirecte invloed op de bouwkosten.
350
5-4-1961
Tijdens de eind februari van dit jaar te Bern gehouden
zesde herzieningsconferentie van het internationaal verdrag voor het goederenvervoer per spoor (CIM)
is besloten een wijziging in dit verdrag aan te brengen,
waardoor voor de spoorwegen in de toekomst de moge-
lijkheid wordt geopend in internationaal verkeer niet-
gepubliceerde overeenkomsten met de verladers te
sluiten. Dit besluit is, in het bijzonder met het oog op de
actuele discussies over het vraagstuk van de publikatie
der vervoertarieven in E.G.K.S.- en E.E.G.-verband,
van grote betekenis. Het vindt zijn grondslag in een
bepaalde waardering van en visie op de feitelijke toe-
stand op vervoersgebied bij
de
verdragsluitende partijen.
De nieuwe bepaling zal naar alle waarschijnlijkheid
belangrijke repercussies hebben. In de landen, waar de
spoorwegen deze vrijheid in het binnenlands verkeer nog
niet kennen, zal het streven naar invoering daarvan
aanzienlijk worden versterkt. Bij de regeling van het
internationaal wegvervoer zal de gedachte van toe-passing van vaste gepubliceerde tarieven thans wel
geheel worden losgelaten. Tenslotte zal de nieuwe be-
paling in de CIM niet zonder gevolgen kunnen blijven
voor de ontwikkeling op vervoersgebied in E.G.K.S.-
en E.E.G.-verband.
Invoering van•
bijzondere overeen-
komsten in het
1 titernationaal
goederenvervoer
per spoor
Inleiding.
Van 20 tot 25 februari jI. vond te Bern de 6e herzienings-
conferentie van de Verdragen voor het internationaal
goederenvervoer per spoor (CIM) en voor het internatio-
naal reizigersvervoer per spoor (CIV) plaats. Hoewel voor
een aantal artikelen in beide Conventies in
1952
de mo-
gelijkheid geopend werd tot zgn. versnelde herziening –
van welke mogelijkheid voor het eerst in 1959 gebruik
werd gemaakt – kunnen de meer belangrijke bepalingen
slechts tijdens de normale herzieningsconferenties worden
gewijzigd. De periodiciteit van deze herzieningsconferenties
hangt mede af van de duur van de ratificatieprocedure;
de vorige conferentie had plaats in 1952.
Bij de huidige snelle ontwikkeling van de vervoers-
technieken en de wijzigingen in de vervoerpolitieke in-
zichten is reeds herhaaldelijk gebleken dat deze intervallen
feitelijk te lang zijn. Hierbij komt dat de zorg voor de
rechtszekerheid en het streven naar het handhaven van
een zekere continuïteit tot gevolg hadden, dat de herzie-
ningsconferenties over het algemeen gekenmerkt worden
door een zeer voorzichtige houding met betrekking tot
ingrijpende wijzigingen.
Het is verheugend dat de 6e herzieningsconferentie met
betrekking tot een aantal zeer belangrijke punten besloten
heeft de teksten van de Verdrageii aan te passen aan de
gewijzigde omstandigheden en inzichten. De belangrijkste
wijziging was ongetwijfeld die, waarbij in art. 9 CIM
resp. art. 24 CIV de mogelijkheid is geopend voor de
spoorwegen om bijzondere overeenkomsten, inhoudende
prijsreducties of andere voordelen, te sluiten, welke niet
behoeven te worden gepubliceerd. Wij willen in dit artikel
aan deze wijziging, waarbij wij ons beperken tot de CIM,
nadere aandacht bestedeh. In het bijzonder met betrekking
tot de vervoerpolitieke discussies die thans met name in
het kader van de E.E.G., maar ook in de E.G.K.S., aan
de orde zijn, is nadere overweging van de genomen be-
sluiten van betekenis.
Historie.
in de CIM is van het begin af (I890) bepaald, dat de
tarieven op behoorlijke wijze gepubliceerd moeten worden,
terwijl bijzondere overeenkomsten, welke kortingen op de
prijzen van de tarieven inhouden, uitdrukkelijk verboden
en van rechtswege nietig zijn. De bepaling had, in het
bijzonder tegen de achtergrond van de misbruiken in de
,,Gründerperiode” van bepaalde spoorwegen in de 19e
eeuw, ongetwijfeld zin, daar de spoorwegen een zekere
monopoliepositie hadden. Met de ontwikkeling van de
concurrerende vervoertechnieken, met rame van de vracht-
auto, verloor de bepaling meer en meer haâr zin. Aan-
vankelijk bedoeld als bescherming van de verladers tegen
de spoorwegen, kreeg zij gaandeweg het karakter van een
ernstige belemmering van de spoorwegen in de strijd tegen
een praktisch volledig vrije concurrentie van andere ver-
voerstakken. Het was dezelfde concurrentie, welke in steeds
meer landen – Nederland ging hierin in 1934 voorop –
de regeringen deed besluiten hun spoorwegen in binnen-
lands verkeer de mogelijkheid te geven niet-gepubliceerde
overeenkomsten met de verladers te sluiten.
Naar aanleiding van de 5e herzieningsconferentie van
de CIM in 1952 werd een voorstel gedaan in de CIM
eveneens deze mogelijkheid op te nemen, doch er bleek
geen meerderheid voor dit voorstel te bestaan. In de ont-
wikkeling sindsdien zijn twee elementen van betekenis.
In de eerste plaats had het feit, dat steeds meer Spoor-
wegen in binnenlands verkeer de mogelijkheid verkregen
niet-gepubliceerde contracten af te sluiten tot gevolg dat
ook in internationaal verkeer contracten werden gesloten
over het algemeen geschiedde zulks met stilzwijgende en
soms zelfs uitdrukkelijke goedkeuring der betrokken rege-
ringen.
in de tweede plaats was het na 1952 in het bijzonder
in het kader van de E.C.E. te Genève steeds duidelijker
geworden dat de pogingen om tot een regeling van het
internationaal goederenvervoer per vrachtauto te komen,
geen succes zouden opleveren. In feite bleef dit vervoer,
met name wat de prijsstelling betreft, vrijwel overal geheel
vrij en de concurrentie tegen de spoorwegen werd steeds
feller.
Deze gang van zaken had tot gevolg dat een aantal
staten, w.o. Nederland, voor de 6e herzieningsconferentie
voorstellen indiende, krachtens welke de spoorwegen de
mogelijkheid geopend werd, niet-gepubliceerde bijzondere
overéenkomsten af te sluiten. De voorstellen vonden in
5-4-1961
351
de voorbereidénde conferenties van de herzieningsconfe-
renties een gunstig onthaal zowel bij de spoorwegorgani-
saties als bij de verladersorganisaties. Deze laatste drongen
overigens aan op controlemaatregelen en op het respec-
teren van de marginale kosten als benedengrens voor de
prijsstelling.
In een der voorbereidende conferenties van de herzie-
ni ngsconferent ie werd aanvankelijk met grote meerderheid
een tekst aanvaard, welke praktisch de spoorwegen onbe-
perkte vrijheid gaf om niet-gepubliceerde bijzondere over-
eenkomsten te sluiten. Teneindé tegemoet te komen aan
de bezwaren van een aantal belangrijke landen, m.n.
Frankrijk én West-Duitsland, werd in een latere voor-
bereidende conferentie opnieuw met grote meerderheid
een tekst aanvaard, welke voorziet in de mogelijkheid
van controle door de regeringen en die tevens een non-
discriminatiebepaling bevat. Deze tekst werd ook door
de herzieningsconferentie aanvaard, zonder stemming.
Verder in dit artikel zal nog worden teruggekomen op
de bezwaren van bovengenoemde landen.
Inhoud en analyse van
de tekst.
De aangenomen tekst is de volgende (slechts de Franse
tekst is nog beschikbaar):
,,Les chemins de fer peuvent conciure des accords
particuliers comportant des réductions de prix ou d’autres
aventages, sous réserve de l’assentiment de leurs Gouver-
nements, en tant que des conditions comparables sont
consenties aux usagers qui se trouvent dans des situations.
comparables.
La publication des mesures prises en vertu des deuxième
(hiervoren weergegeven) et troisième alinéas (hier niet ter
zake) n’est pas obligatoire”.
De analyse van deze tekst, die wel enigszins zijn com-
promis-karakter verraadt, geeft aanleiding tot de volgende
opmerkingen.
1. Primair is het feit datde spoorwegen gerechtigd zijn
bijzondere reductieovereenkomsten te sluiten. De toevoe-
ging ,,sous réserve de l’assentiment de leurs Gouvei
ments” opent de mogelijkheid tot regeringscontrole op
de inhoud der contracten. Dit betekent echter niet dat de
regeringen categorisch het recht tot het sluiten van deze
contracten aan hun spoorwegen kunnen ontnemen. Ware
dit de bedoeling g’eweest dan zou ongetwijfeld een andere
formulering zijn gebruikt.
Hoewel de mogelijkheid van goedkeuring door de
regeringen is voorbehouden, is hiermede geenszins ee’n
verplichting tot, controle door de regeringen geschapen.
Iedere.regering zal moeten bepalen of en op welke wijze
(goedkeuring, mededeling) zij de controle wil uitoefenen
en welke criteria zij daarbij zal hanteren.
Bij de interpretatie van het begrip ,,situation compa-
rable” in het hier opgenomen discriminatieverbod zal men
zich uitsluitend naar de situatie op de vervoermarkt moeten
richten. Daarbij zullen de criteria voor de vraag, of er.
sprake is van ,,situations comparables” voornamelijk in
de marktverhoudingen moeten worden gezocht.
– In wezen komt het discriminatieverbod overeen met het
verbod in art. 31 van de Nederlandse Spoorwegwet, dat
verlenen van reducties ,,enkel bij wijze van gunst” ver-
biedt. Er is hier dus van een geheel ander discriminatie-
begrip sprake dan in-de E.G.K.S.- en E.E.G.-verdragen;
het bestek van dit artikel laat niet toe hierop verder in
te gaan. Evenmin kan hier nader aandacht worden gegeven
aan de specifiek juridische vragen rondom dit discrimi-
natieverbod in de C1M.
De vervoerpolitieke aspecten.
Het zou stellig o1juist zijn, in het besluit van de her-
zieningsconferentie niet meer të willen zien dan een lega-
lisatie achteraf van een feitelijke ontwikkeling, welke uit
het bestaande juridische keurslijf gebroken is en die men
nu weer in de juiste banen wil leiden. Het feit, dat de over-
grote meerderheid van de Europese staten, verenigd in
een kader waar men gewoonlijk niet over één nacht ijs
pleegt te gaan, besloten heeft voor de spoorwegen de mo-
gelijkheid te openen niet-gepubliceetde contracten af te
sluiten, kan echter uit vervoerpolitiek oogpunt moeilijk
in betekenis worden onderschat. Daarbij moet in aan-
merking worden genomen dat de besluiten in het kader
van de CIM-herzieningsconferentie niet voor korte pen-
met
én
aandeel
‘Vereenigd. Bezit van 1894’
hebt 15 175 ijzers in het vuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundig samengestelde
aandelenportefeuille, die een aantekkeljk rendement
oplevert. S-p-r-e-i-d-i-n-g over meer dan 175 fondsen
beperkt het risico. Bovendien bestaat goede kans, dat
Uw bezit in -waarde vermeerdert.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD BÈzIT VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WE5TERSINGEL 84.ROTTERDAM
–
(ad.)
352
5-4-1961
1
oden worden genomen; het gaat hierbij om perioden van
bijna tiên jaar.
Het bovengénoèmde besluit vindt zijn grondslag in een
bepaalde waardering van en v;sie op de feitelijke toestand
op vervoersgebied bij de verdragsluitende partijen. Deze
visie gaat uit van het feit dat een aanzienlijk gedeelte van
het vervôeraanbod stamt ‘uit kleine particuliere ‘onder-
nemingen, voor welke het baseren van de prijsstelling op
vaste gepubliceerde tarieven volkomen’in strijd is met de
bedrjfsstructuur. Daarom zal de prijsstelling in principe
moeten worden vrijgelaten. Aldus komt ook de beste
aanpassing aan kostprjzen en – marktverhoudingen tot
stand. Aanvaardt men echter deze visie voor een belang-
rijk deel van het vervoerwezen, dan zal men het, op grond
van het beginsel van de gelijkheid van concurrentievoor-
waarden, ook voôr het overig deel (o.a. de spoorwegen)
moeten toepassen, opdat ook daar een zo goed mogelijke
aanpassing aan kosten en marktverhoudingen mogelijk zij.
De op grond van deze overwegingen, waarin men be-
Ianrjke elementen uit de Nederlandse vervoerpolitiek
herkent, thans aan de spoorwegen gegeven mogelijkheid
bijzondere, niet-gepubliceerde, overeenkomsten te sluiten,
zal naar alle waarschijnlijkheid belangrijke repercussies
hebbén. In de niet erg talrijk meer zijnde landen, waar de
spoorwegen deze vrijheid in het bin’nenlands verkeer nog
niet kennen, zal het streven naar invoering daarvan aan-
zienlijk worden versterkt. Bij de regeling van het inter-
nationaal wegvervoer zal de gedachte van’ toepassing van
vaste gepubliceerde tarieven thans wel geheel losgelaten
worden. Tenslotte zal de nieuwe bepaling in de CIM niet
zonder gevolgen kunnen -blijven voor de ontwikkeling op
.vervoersgebied in E.G.K.S.- en E.E.G.-verband.
Het waren juit de Franse, Westduitse en Belgische
vertegenwoordigers die zich op grond van mogelijke strj-
digheid van de nieuwe CIM-bepaling met reeds bestaande
of nog in te voeren bepalingen op vervoersgebied in
E.G.K.S.- of E.E.G.-kader tegen de opneming van de
contractvrijheid in de C1M verzetten, doch alleen Frank-
rijk ging zover ter zake een afzonderlijke verklaring in het
,,Protocole Additionnel” van de 6e herzieningsconferentie
op te laten nemen. In deze verklaring behoudt dit land
zijn positie voor t.a.v. de nieuwe bepaling en verklaart het
zich in de toekomst niet op de nieuwe CIM-bepaling te
zullen beroepen tegen de bepalingen van het E.G.K.S.-
verdrag, noch tegen de bepalingen, die zullen worden vast-
gesteld in het kader van de gemeenschappelijke vervoer-
politiek, bedoeld in art. 74 yan het E.E.G.-verdrag.
Hét meest- belangwekkende van deze verklaring is mis-
schien nog wel, dat zij de nadruk legt op
.
de iiiogelijke
strijdigheid van de -nieuwe CIM-bepaling en reeds be-
staande of nog in te voeren bepalingen in het, verband van
de E.G.K.S.- of E.E.G.-verdragen.
Met betrekking tot de E.G.K.S. behoeven zich in prin-
cipe geen moeilijkheden voor te doen, daar art. 70-van
het E.G.K.S.-verdrag de keuze laat tussen de publikatie
en de kennisgeving van de vervoerprijzen aan de Hoge
Autoriteit. Er zouden echter moeilijkheden kunnen ont-
staan als gevolg van een bepaalde interpretatie van art. 60
van het Verdrag betreffende de E.G.K.S. door de Hoge
Autoriteit, in verband met de inhoud der aan haar mede-
gedeelde niet-gpubliceerde overeenkomsten. De tekst van.
de Aanbeveling die de H.A. kortgeleden aan de regeringen
heeft gezonden lietreffende de publikatie of kennisgeving
,
van vrachtprijzen, wekken het vermoeden, dat de ge-‘
dachten van de H.A. inderdaad in die richting gaan.
‘
INTERUNIE
l
W.
HEEFT OOK
EEN
AANTREKKELIJKE
SPAARREGELING
Uw bank ofcdmmissionaîr
verstrekt U gratis de betreffende
(7
1
brochure van
•
,
.IN
.
TERUNIE”
Om
–
(advertentie)
In enkele recente publikaties is gesuggereerd dat de in-
voering van ‘niet-gepubliceerde overeenkomsten een be-
dreiging zou vormen voor de beginselen die ten grondslag
liggen aan de internationale directe tarieven, welke voor
de E.G.K.S.-produkten zijn ingevoerd (o.a. de zgn. door
–
gaande degressie). Deze vrees is echter ongegrond:’ voôr
zover het vervoer thans plaatsvindt op grond van de voor
–
waarden van deze tarieven, zal dit ook in de toekomst
onder inachtneming van de bovengenoemde beginselen
geschieden. Het is echter denkbaar dat een aantal speciale
internationale tariéven,’ welke om concurrentieredenen zijn
ingevoerd, later in contractvorm zullen worden gegoten,
terwijl ook in de toekomst in geval van concurrentie waar-
schijnlijk meer gebruik van die vorm zal worden gemaakt.
In de E.E.G. staat het vraagstuk van de publikatie
als önderdeel van de gemeenschappelijke vervoerpolitiek
nog geheel open. Het binnenkort te verwachten Memo-
randum van de Europese Commissie zal meer licht ver-
schaffen- over de gedachten van dit orgaan- betreffende
de -publikatie. De vervoerpolitiek in het kader van de
E.E.G. zal niet voorbij kunnen gaan aan het feit, dat de
overgrote meerderheid der EuropeEe regeringen (w.o. ook
een aafital Ë.E-.G.-staten) door het besluit tot wijziging
•
van art. 9 § 3 CIM op duidelijke wijze stélling heeft ge-
nomen in het vraagstuk van de bijzondere overeenkomsten
en de publikatie daarvân. Zulks op grond van de eerder
in dit artikel geschetste objeétieve waardering van de
feitelijke situatie in het vervoerwezen. Deze waardering
zal in een ander, beperkter, kader tot dezelfde conclusies
moeten voex’en, nI. dât’ de prijvorming in het vervoer-
wezen ook binnen de Gemeenschap in beginsel zo veel
mogelijk vrij moet worden gelaten.
Daarbij zal eveneens van belaifg zijn de overweging,
dat nu in alle omringende landen van het E.E.G.-gebied
de mogelijkheid geopend is niet-gepubliceerde bijzondere
overeenkomsten te sluiten, een beperking van deze mo-
gelijkheid uitsluitend op-het gebied der E.E.G.-staten na-
delig zou, zijn voor de spoorwegen van die Staten. Dit zou –
niet alleen het geval zijn in die relaties, waarin E.E.G,-
landen als transietland concurrerén niet niet-E.E.G.-Ianden,
maar ook daar, waar routes uitsluitend via één of meer
E.E.G.-Ianden moeteû concurreren met routes, waaraan
één of meer niet-E.E.G.-landen dêelnemen. Beperking van
de vrijheid niet-gepubliceerde bijzondere overeenkomsten
af te sluiten, zou dus in het algemeen de concurrentie-
kracht van -de Gemeenschap’ ongUnstig beïnvloeden en
in strijd zijn met’ de algemene -doelstellingen van de
Gemdenschap.
Bilthoven.
– –
Drs. A. PARENT.
5-4-1961
–
– –
– –
353
GRAFIEK 1.
260
260
•0
240
220
200
180
160
120
100
’48 ’49 50 ’51
52 53 054 55 56 ’57
PCI.
ONTWIKKELING LOONQUOTE
64
62
0,26PO.
60
58
‘.1 De verhouding tussen de loonsom en de netto
toegevoegde woond, tegen lactonkosten.
GRAFIEK 2.
INDUSTRIE
0,twIkketing gemiddeld inhome.
ZELFSTONDIGIN
…..
1948-1951 WERKNEMERS –
PCI.
GECORRIGIEROI L00NI0TE
b)
72
,
“.treed.52pCt
68
66
’48 ’49 ’50 ‘51525354555657
1 Gemiddeld inkomen per werknemer in PCI. van
gemiddeld inkomen pen berovpobooelenoor.
240
220
200
180
0•”
160
140
120
100
’48 ’49 ’50 051052053054055056057
PCI.
26
ONTWIKKELING L00NIJ0TE
24
20
22
O,30pcl.
De verhouding tussen dv loonsom en de netto
Inegenoegde woonde legen l000nrkoslen.
GRAFIEK 3.
LANDBOUW, bosbouw, visoetij
Ontwikkeling gemiddeld inkomen
ZILFSIANOIGEN
……..
1948.1951 WIOKNEMERS
pCt.
GECORRIGEERDE LOONqUOTO
b
155
95
90
85
80
’48 49 50 ’51’52’53’54’55’56’57
1 Gemiddeld inkomen per werknemer Ir pCI. van
gemiddeld inkomen
pen bnroepsbeoelenaan.
320
305
••
‘O.•
285 260
240
220
200
too
160
440 120 100
’48 ’49 ’50 ’51’52’53’54’55’56’51
pCI.
36 34
0e nerhouding tussen de loonsOm en de netto
–
toegevoegdo waarde legen
fortonknsteo.’
HANDEL, BANK- es VERZEKERINGSWEZEN
ONTWIKKELING GEMI550LO INKOMEN
ZILFSeoNOlG(N
…….
1048.1957 WORIINEMERS
GECORRIGEIRDI 000MQOOIE’l
70
50 ‘5152 5354555657
b
Gemiddeld inhom,n pen werknernen in pCn. nee
gemiddeld inkomen per beroepobeoelenoer.
De inkomensverdeling
in een aantal bedrijfstakken
1948-1957
De inkomensverdelitig is wel het meest omstreden vraag-
stuk in het maatschappelijk leven. Welke quote van het
totaal inkomen dient aan de factor arbeid te worden uitge-
keerd? Dient deze loonquote constant te blijven? Deze
vragen duiken herhaaldelijk in de discussie op.
De loonquote geeft aan in welke twee parten het inkomen
uiteenvalt. Zij zegt ons niets over de aantallen zelfstandigen
en niet-zelfstandigen, die deze parten moeten delen. Een
meer scherpe maatstaf voor de verdeling kan worden ge-
vonden door de totale verdeling van het inkomen in relatie
te brengen tot de wijzigingen in de aantallen werkgevers
of zelfstandigen en tot de aantallen werknemers, welke
deelnemen aan het produktieproces.
Aldus ontstaat de gecorrigeerde loonquote: het gemid-
deld inkomen per werknemer uitgedrukt in procenten van
het gemiddeld inkomen per beroepsbeoefenaar. Door mid-
del van de correlatierekening kan dan de rechtlijnige trend
worden berekend. Wij hebben deze berekeningen uitgevoerd
voor de volgende bedrijfstakken: industrie, landbouw,
bosbouw en visserij; handel, bank- en verzekeringswezen
en tenslotte voor de bouwnijverheid. In enige grafieken is
het beloop van de gemiddelde inkomens per werkgever en
per werknemer weergegeven, benevens de ontwikkeling
van de loonquote met de daarbij behorende trend. De
grondgegevens voor deze berekeningen hebben wij geput
uit het supplenient 1960 van Statistische en Econometri-
sche Onderzoekingen, ,,Nationale Rekeningen 1959″,
m.n. de tabellen 27, 28, 29 en 31.
Industrie.
In
deze bedrijfstak valt een
wijziging
in de samenstelling
van de beroepsbevolking te constateren, welke zich tevens
voordoet in de bedrijfstak handel, bank- en verzekerings-
wezen en in de bedrijfstak bouwnijverheid. Het aantal
zelfstandigen neemt regelmatig af het aantal niet-zelf-
standigen regelmatig toe. Dit impliceert dat daar, waar de
ongecorrigeerde loonquote een stijgend of dalend beloop
vertoont, de gecorrigeerde loonquote dit in nog sterkere
mate doet. De berekening van de rechtlijnige trend ge-
schiedt door middel van de correlatierekening, zoals deze
door het C.B.S. o.a. wordt gehanteerd t.b.v. de produk-
tiviteitstrendberekeningen. De corre!atie doelt niet op een
causaal verband, doch op de ontwikkeling van een be-
paalde grootheid, in dit geval de gecorrigeerde loonquote,
in de tijd.
In de industrie, met een beroepsbevolking van ca. 1,3
mln, personen, vinden wij een trendmatige daling van de
gecorrigeerde loo.nquote van ca. 0,5 pCt. De totale reke-
ning voor deze bedrijfstak vindt men in tabel 1. Van de
onderzochte bedrijfstakken is hier de quotedaling nog het
geringst. Bovendien is hier de amplitude van de quote het
geringst in vergelijking met de andere bdrjfstakken.
Uit de grafieken 1 t/m 4 is duidelijk het conjunctuur-
beloop af te lezen. Het gemiddeld inkomen per werknemer
stijgt met een zekere regelmaat. Het gemiddeld inkomen
per zelfstandrge maakt echter ware bokkesprongen. Het
spiegelbeeld van deze bokkesprongen wordt gevormd door
de loonquote. –
354
5-4-1961
TABEL 1.
Inkomen, beroepsbevolking en inkomensverdeling in de industrie
totaal
aandeel
aantal
gemidd. inko-
lonen, aalariasen
in pCt. van tot,
aantal
gemidd.
inko-
inkomen a)
zelfstandigen zelfstandigen
men per zelfst.
en sociale lasten
inkomen a)
werknemers
men per werk-
Jaar
(in mln,
gids.)
(in gids.)
(in mln, gids.) (loonquote)
nerner
(in
glds.J
2
3
4
5
6
7
8
9
1948
3.646
1.363
142.000
9.600
2.283
63
914.000
2.498
1949
3.969
1.513
142.000 10.650
2.456
62
962.000
2.553
1950
4.482
1.717
142.000
12.090
2.765
62
1.009.000
2.740
1951
5.048 1.960
139.000 14.100
3.088
61
1.023.000
3.018
1952
5.032
1.832
136.000
13.470
3.200
64
997.000
3.210
1953
5.685
2.309
133.000 17.360 3.376
59
1.015.000
3.326
1954
6.667
2.76 1
130.000
21.240
3.906
59
1.071.000
3.650
1955
7.478
3.065 128.000
23.940
4.413
59
1.101.000
4.010
1956
8.096
3.120
126.000
24.780
4.976
61
1.126.000
4.420
1957
8.870
3.325
124.000
26.810
5.545
62
1.139.000
4.870
a) Netto toegevoegde waarde tegen factor-kosten.
Landbouw, bosbouw
en
visserij.
In de bedrijfstak landbouw, bosbouw en visserij is de
trendmatige daling van de gecorrigeerde loonquote sterk
beïnvloed door de gewijzigde getalsverhouding van werk-
nemers en zelfstandigen (van 1 : 3 in 1948 naar 1 : 2 in
1957). Men zie hiervoor tabel 3. In tegenstelling tot hetgeen
over het algemeen wordt aangenomen, zijn in de landbouw
de werknemersinkomens minder sterk gestegen dan in de
andere drie bedrijfstakken. De stijging van het gemiddeld
inkomen bedroeg gedurende de periode 1948-1957 ca. 75
pCt. In de bedrijfstakken industrie, handel, bank- en
verzekeringswezen en bouwnijverheid beliep de stijging
resp.
95,
86 en 83 pCt.
TABEL
2.
Gemiddelde inkomens
a)
der werknemers
1948
1
1957
–
f
2.500 (100)
f
4.870 (195)
3.210(100)
,,
5.610
(175)
Industrie
……………………..
Landbouw
ene
…………………..
Handel
enz.
………………..
2.440 (100)
4.550 (186)
Bouwnijverheid
…………………..
…
2.680 (100)
,,
4.900 (183)
a) Lonen, salarissen en sociale tasten, gedeeld door het aantal werknemers
Dat de landbouw het hoogste gemiddelde inkomen te
zien geeft en de bedrijfstak handel, bank- en verzekerings-
wezen het laagste, komt door de samenstelling van de be-
roepsbevolking in deze bedrijfstakken. De landbouw
kent overwegend volwassen werknemers met een hoog
aantal arbeidsuren per jaar (ca. 3.000). In de handel, het
bank- en verzekeringswezen vinden wij veel jonge krachten,
terwijl de arbeidstijd hier over het algemeen rond de 48
GRAFIEK
4.
280
BOUWNIJVERHEID
260
. …..
.
Ontwikkeling gemiddeld inkome,
1948.1957 ZEIFSTANOIGEN
……
240
WERKNEMERS –
220
RE
180
160
140
120
100
80
’40 ’49 ’50 ’51 52 535455 5657
pct.
ONTWIKKELING L00NU0TE
PCI.
GECORRIGEERDE L00NU0TE
b)
:
9O
.. rend:O.88p
ct.
85
71
66
’48 ’49 ’50 ‘51525354555657
•i De veeheudirig tussen de loonsom en de netto
i Gemiddeld inkomen per werknemer in pCt. van
toegevoegde waarde tegen lactorkoolen.
gemiddeld inkomen per beroepsbeoelenaar.
uur per week ligt. In het verzekerings- en bankbedrijf ligt
de arbeidstijd rond de 40 uur.
Wat de leeftijdsopbouw betreft, was volgens de beroeps-
telling 1947, tabel 7, 45 pCt. van het administratief perso-
neel (geen Overheid) jonger dan 25 jaar. Bij de winkel-
bedienden was dit 65 pCt. Hiertegenover staat, dat bij de
landarbeiders slechts 30 pCt. beneden de 25 jaar was.
Handel, bank- en verzekeringswezen.
De gecorrigeerde loonquote geeft hier een trendmatige
daling van ruim 1 pCt. per jaar te zien. Uit tabel 4 blijkt,
dat het aantal zelfstandigen een lichte daling vertoonde,
doch dat het aantal werknemers van 1948-1957 toenam met
45 pCt. Dit stijgingspercentage wordt slechts benaderd
door de
bouwnijverheid
met 41 pCt. In de industrie en in
de landbouw vonden resp. een
stijging
van ca. 25 pCt. en
een daling van ca. 13 pCt. plaats.
Door de sterke inkomensverschuiving in de bedrijfstak
handel, bank- en verzekeringswezen ten gunste van de
zelfstandigen en door de sterke toeneming van het aantal
werknemers bij een enigszins dalend aantal zelfstandigen
(zie tabel 4) vinden wij een trendmatige daling van de ge-
corrigeerde loonquote, welke bijna tien maal zo groot is
als die van de ongecorrigeerde loonquote.
Bouwnijverheid.
Het meest opvallend zijn de sterke schommelirgen van
het totaal inkomen in deze bedrijfstak (zie tabel
5).
Dit komt
tevens sterk tot uitdrukking in het beloop van het gemid-
deld inkomen (grafiek 4).
De loonquote heeft hier een bredere amplitude: tussen
ca. 67 en 75 pCt. De trendmatige daling van de gecorri-
geerde loonquote ligt tussen de 0,8 en 0,9 pCt.
Gemiddelde inkomens der zelfstandigen
Dat het ondernemersschap in de betreffende vier bedrijfs-
takken tot een geheel verschillende (gemiddelde) beloning
leidt, blijkt wel uit tabel 6.
TABEL
6.
Gemiddelde inkomens
a)
der zelfstandigen
1948
1
1957
Industrie
,,,,,,,,…,……….,,
f 9.600 (100)
f 26.810 (279)
Landbouw enz.
………………
,,
3.200 (100)
,, 7.430 (232)
Hndei enz…………………,.
4.120 (100)
,, 12.490 (303)
Bouwnijverheid
………………..
,, 4.300 (100)
,, 11.680 (272)
a) Netto toegevoegde waarde tegen factor-kosten minus tonen, aalarissen en sociale laaten, gedeeld door het aantal zelfstandigen.
In de bedrijfstak landbouw, bosbouw en visserij is de
ontwikkeling van het inkomen der zelfstandigen vrij aan-
zienlijk achtergebleven bij de ontwikkeling in de overige
bedrijfstakken.
5-4-1961
355
TABEL 3.
Inkomen, beroepsbevolking en inkomensverdeling in de landbouw, bösbouw en visserij
totaal
aandeel
aantal
gemidd. inko-
lonen, salarissen
in pCt. van tot.
aantal
gemidd. inko-
jaar’
inkomen a)
zelfstandigen
zelfstandigen
men per zelfst.
en sociale lasten
inkomen a)
werknemers
men per werk-
(in mln,
gids.)
(in gids.)
(in mln, gids.) (loonquote)
.
nemer (iii gids.)
1
2
3
4.
.
5
6
7
8
9
.
1948
1.734
1.298
406.000
3.200
‘436
.
25,1
136.000
.
3:210′
1949
1.968 1.524
403.000
3.810 444
.
22,6
135.000
3.290
2.217
1.742
399.000
4.370
475
.
21,4
134.000 3.540
1951
2.416
1.896
393.000 4.820
520
21,5 131.000 3.970
2.706
2.158
388.000
5.560
548
20,3 128.000
–
4.280
1950
………..
1953
2.423
1.866
382.000
4.880
–
.
557
23,0
125.000
4.460
1952
–
……….
2.671
.
2.088
374.000 5.580
583
21,8 124.000
4.700
1954
………..
1955
2.836
2.228
366.000
6.090
.
608
21,4
123.000
4.940
1956
………..
2.881
2.248
359.000
6.260
633
22,0
121.000
5.230
1957
3.276
2.614 352.000
7.430
662
20,2
118.000
5.610
a) Netto toegevoegde waarde tegen factor-kosten.
.
TABEL 4.
Inkomen, beroepsbevolking en inkomensverdeling handel, bank- en verzekeringwezen
totaal
aandeel
aantal
gemidd. .inko-
lonen, salarissen
in pCt. van tot.
aantal
gemidd. inko-
jaar
inkomens)
zelfstandigen
zelfstandigen
men per zeifst.
en sociale lasten
inkomen a)
werknémers
men per werk-
(in mln,
gids.)
(in gids.)
(in min, gids.)
(loonquote) nemer (in gids.)
2
3
.
4
5
6
‘
:
8
9
1948
1.638
935
227.000 4.120
703
42,9
‘
288.000
2.440
1949
2.124
1.357
230.000
5.900
767
36,1
:
300.000 2,560
1950
……….
2.464
1.599
234.000
6.830
865
35,1
320.000
‘2.700
1951
2.783
1.781
235.000 7.580
1,002
36,0
335.000
2.990
1952
2.847
1.794
235,000
7.630
1.053
37,0
340.000 3.100
1953
3.034
..
1.939
–
231.000
8.310
1.104
36,3
345.000 3.200
3.296′
2.010 227.000 8.850
1.286
39,0
362.000
3.550
1954
. ….. ….
..
1955
4.155
2.691
227.000
11.850
1.464
35,2
381.000
3.840
1956
…………
4.592
2.928
226.000
12.930
1.664
–
36,2
404.000 4.120
1957
.
4.731
‘2.823
226.000
12.490
1.908
40,3
–
419.000 4.550
a) Netto toegevoegde waarde tegen factor-kosten.
TABEL 5.
Inkomen, beroepsbevolking en inkomensverdeling bouwnijverheid
totaal
aandeel
aantal
.
gemidd. inko-
lonen, salarissen
in pCt. van tot,
aantal
gemidd. inko-
jaar
–
inkomen a)
zelfstandigen
zelfstandigen
men per zelfst.
en sociaie lasten
inkomena)
werknemers
men per werk-
–
(in mln,
gids.)
‘
(in gids.)
(in min, gids.)
(loonquote)
nemer (in gids.)
1-
2
,
3
4
5
6
7
8
‘9
1948
859
275
64.000
4.300
584
•
68
218.000 2.680
1949
927
.
308
64.000
4.810
619
67
224.000.
2.760
1950
954 264
‘
64.000
4.130
690
72
242.000
2.850
1951
1.061
271
64.000 4.230
790
74
250.000
3.160
1952
1.065
285
63.000
.
4.520
780
73
‘
‘
233.000
3.350
1953
1.449
.
481
62.000
7.760
968
67
269.000
3.600
1954
1.432
.414
61.000 6.790
1.018
71
‘
275.000
1700
1955 1.633
503
60.000
8.380
–
1.130
69
290.000
3.900
1956
1.932
665
60.000
11.080
1.267
66
304.000
4.170
1957
………….
2.210
.
701
60.000
11.680
1.509 68
308.000
4.900
a) Netto toegevoegde waarde tegen factor-kosten.
Besluit.
Naast het plegen van enige ,,terzijdes” over interessante
vers(Shijnselen in de inkomensontwikkeling gedurende
1948-1957, was de bedoeling van dit artikel in de eerste
plaats het beloop van de gecorrigeerde loonquote aan te
geven. De voorlopige conclusie môet zijn, dat de gecorri-
geerde loonquote een dalend beloop heeft. Dit impliceert
in ,,the long run” een wijziging in de primaire inkomens-
verdeling ten gunstevan de zelfstandige beroepsbevolking.
Amsterdam.
JAN MULLER.
‘n .Mylpaal in die geskiedenis van Suid-Afrika
Die begroting, wat op .15 Maart 1961 deur die Minister
van Finan8ies, Dr. T. E. Dönges, ingedien is was histories
in die sin dat dit vir die eerste maal in die nuwe desimale
geldeenheid, die Rand
1),
uitgedruk was, terwyl dit tewens
vir die eerste maal sal strek oor ‘n jaar waarin Suid-Afrika
van Dominion tot republiek sal oorgaan 2)
Sedert 14 Febr. 1961 is £1
R2 = 200 sent.
Op 31 Mei 1961.
‘n Ander rede waarom nie alleen die begroting 1961/62
maar ook die begrotingsdag onthou sal word is dat op
hierdie dag ‘n krisis bereik is in die verhouding van Suid-
Afrika met die buiteland, ‘n krisis wat daartoe gelei het
dat Suid-Afrika daardie dag verplig was ôm sy voorneme
kenbaar te maak om homself aan die Statebond te onttrek.
Hierdie verwikkeling was natuurlik liie in die begroting
verdiskonteer nie en mens kan net spekuleer wat die
356
5-4-196
1
gevolge daarvan op die land se finansiele en ekonorniese
posisie sal wees.
Wat die invloed van die terugtrekking uit die Statebond
op die .buitelandse betalingsbalans, die mees kwesbare
plek van die Unie se ekonomie, betref moet onderskeid
gemaak word tussen die handelsbalans en die betalings-
balans. Dit is opvallend hoe betreklik min die handels-
betrekkings tussen Suid-Afrika en die buiteland gedurende
die afgelope jaar gelei het onder die moeilikhede wat in
Suid-Afrika en andere Afrikaanse gebiede voorgekom het,
die verwikkelings op politieke terrein en die voorgenome
boycot van Suid-Afrikaanse produkte in die buiteland.
Uitvoere van handelsware het, ondanks produksie- en
prysdalings van ‘n aantal primêre landbou- en mynbou-
produkte, met R 6 miljoen toegeneem terwyl die uitvoer
van goud met R 27 miljoen gestyg het. Invoere het met
R 133 miljoen toegeneem, wat vernaamlik die gevölg was
van belangrik toegenome ekonomiese aktiwiteite in Suid-
Afrika gedurende 1960, maar wat gedeeltelik ook toege-
skryf moet word aan die vrees van invoerders dat invoer-
beheer weer ingestel sou word. Ondanks ‘n voorsigtiger
beleid ten aansien van die uitreiking van invoervergunnings
wordt egter geen lrastiese verskerping van invoerbeheer
béoog nie. Per saldo het die lopende rekening van die
Suid-Afrikaanse betalingsbalans die jaar 1960 afgesluit
met ‘n oorskot van R 30 miljoen.
Die kapitaalsektor van die betalingsbalans het egter ‘n
minder gunstige verloop vertoon gedurende 1960, vernaam-
jik omdat gedurende daardie jaar ‘n netto private kapitaal-
uitstrQming van R 194 miljoen plaas gevind het, vergeleke
met ‘n daling van R 78 miljoen in
1959.
Bogenoemde faktore was daarvoor verantwoordelik dat
die goud- en valutareserwes van Suid-Afrika gedurende
1960 gedaal het met R 132 miljoen tot ‘n laagtepunt van
R 172 miljoen, vergeleke met ‘n styging van R 80 miljoen
in 1959.
Die uitvloei van private kapitaal was hoofsaaklik te
wyte aan die vrees van buitelandse beleggers dat gebeur-
tenisse in Suid-Afrika, sowel as in ander gebiede, hul
beleggings in gevaar kan breng. Met die oog op die gevoe-
lens oorsee ten opsigte van Suid-Afrika kan nie daarop
gereken word nie dat die uitvloei binnekort sal opdroog
nie. Veral die uittrede van Suid-Afrika uit die Statebond
kan die vertrouwenskrisis verder vererger, sodat dit waar-
skylik veral die kapitaalbewegings na en van die buiteland
sal wees wat in ‘n vir Suid-Afrika ongunstige sin beïnvloed
kan word.
Dit word nie verwag dat die handelsbalans besonderlik
deur die nuwe ontwikkelings geaffekteer sal word. Soos
Ierland, wat eweneens buite die Statebond staan, kan
Suid-Afrika tog nog met Engeland die wedersydse prefe-
rensiële handelsvoorregte handhaaf en verder enige andere
bilaterale verdrae sluit wat bestaande handelsbetrekkings
tussen Suid-Afrika en ander lande kan kontinueer.
Suid-Afrika sal vermoedelik •lid van die sterlinggebied
bly omdat dit hom sowel as die sterlinggebied pas.
Die Suid-Afrikaanse goudmynbedrijf sal op geen manier
geraak word nie. Suid-Afrika is die wêreld se grootste
goudprodusent en lewer ‘n opbrengs van ongeveer R 524
miljoen per jaar. Die meeste Suid-Afrikaansegoud word
op die Londense mark deur die Bank van Engeland verkoop
omdat dit die voordeligste manier is. Wanneer Suid-Afrika
elders ‘n betere prys vir sy goud kry, verkoop hy dit altyd
daar. Daar is geen rede om ‘n verandering in hierdie reëling
te verwag nie.
Die sielkundige effek van die uittrede uit die Statebond
mag egter belangrik wees en dit mag tot gevolg hê dat die
uitstroming van kapitaal, wat die afgelope kwartaal
belangrik verminder het, weer sal toeneem. Die buitelandse
betalingsbalans, wat die Achilleshiel van die Suid-Afri-
kaanse ekonomie is, sal daardeur nadelig geaffecteer
wird en dit sal miskien nodig vees om strengere invoer-
beheer toe te pas.
Dit lyk dus asof Suid-Afrika in die komende jare meer
op eie kapitaal en hulpbronne aangewys sal wees. Die
béleid van die regering in hierdie verband sal moet wees
om die belemmering wat so’n ontwikkeling op die Unie
se ekonomiese aktiwiteite mag hê teë te gaan deur ‘n reeks
maatreëls uit te vaardig wat sal help om bedrywighede in
die land te stimuleer. •
Die nuwe begroting neem ‘n eerste stap in hierdie rigting
deur as sentrale motief te kies die versnelling van die
ekonomiese bedrywigheid in die jaar 1961/62. Die Minister
meen om dit met des te meer vrijmoedigheid te kan doen
aangezien die inflasionêre kragte in die Unie tans goed
onder beheer is, mede as gevolg van die deflasionêre effek
van die kapitaaluitstroming. Maatreëls wat in hierdie
verband aangekondig is sluit o.a. in:
die afslag op inkomstebelasting vir persone is ver-
hoog van 5 tot 10 persent;
maatskappye (uitgesluit goud- en diamantmyne) kry
‘n afslag van 3 persent op inkomstebelasting;
die fabrieksnywerhede sal grotere bedrae op nuwe
masjinerie en toerusting belastingvry kan afskryf;
–
die konstruksie van paaie sal versnel word;
nadat van 1948 tot 1960 meer as R 225 miljoen aan
huisvesting en vervoer vir stedelike Bantoes bestee is,
word nou ‘n groot ontwikkelingsprograrn van die Bantoc-
reservate aangepak. Dit bedoel om die reservate aantrek-
liker te maak as werkterrein vir Bantoes en om die koop-
krag van die Bantoes op te voer. Die bydrae van die
Regering vir die jaar 1961/62 sal met R 10 miljoen tot
R 17.5 miljoen verhoog word. Dit sal o.a. gebruik word
vir die stimulering vah bosbou, vesel- en suikerproduksie,
waterverskaffing en -besproeing, grondbewaring en land-
bouskole. ‘n Verdere bedrag van R 2 miljoen word aan die
Nywerheids Ontwikkelings Korporasie beskikbaar gestel
om nywerhede in die grensgebiede rond die reservate aan
te moedig.
Die afgelope jaarwas daar ‘n oorskot op lopende rege-
ringsrekening van R 38 miljoen wat in sy geheel na die
kapitaalrekening oorgeboek is. Vir die komende jaar word
so’n oorboeking nie beplan nie, veral vanweë die feit
dat die kapitaalbehoeftes van die regering ietwat gedaal
het, o.a. as gevolg van die kleinere bydrae nodig vir spoor-
weguitbreiding noudat die groot uitbreidingsprogram van
die spoorweë sy voltooing nader en die spoorweë in staat
is om al die aangebode goedre te vervoer. Die beleid vir
die nuwe begrotingsjaar om alle lopende inkomste vir
lopende uitgawe te gebruik sal dit dus moontlik maak om
in die verhoogde uitgawes te voorsien.
Die totale uïtgawe op kapitaalrekening word vir 1961/62
op R 408 miljoen geskat. Hiervan moet R 39 miljoen nog
gevind word. Met die oog op die moeilike toestand op
de kapitaalmark ag die Minister dit nie gewens om enige
nuwe openbare binnelandse. langtermynlenings aan te
gaan nie, behalwe die wat nodig is om ou lenings wat
terugbetaalbaar word, te vervang. Weens die groot bedrag
daarby betrokke (R 127 miljoen) sal hierdie omsetting
5-4-1961
357
self sekere probleme skep, en word vertrou
•
dat die staat
weer op die steun van finansiele instellings kan reken.
Die Minister voel egter dat dit wenslik is om meer kapi-
taalfondse van die private belegger aan te trek deur middel
van spesiale obligasies waarop die rente belastingvrij is.
Die private belegger stel nie baie belang in gewone staats-
effekte nie, maar hierdie tie obligasies wat in 1958 ingestel
en verlede jaar teruggetrek is, het groot belangstelling ge-
wek. Dit bied ‘n geleentheid vir besparing sonder belas-
tingplig, en tegelykertyd tap dit ‘n bron waaruit staats-
effekte maar min kon trek. Die spesiale obligasies sal nou
weer aan individue beskikbaar gestel word tot ‘n maksimum
van R 20.000 per persoon teën
5
persent rente. Die termyn
is sewe jaar. Dit behoort R 14 miljoen op te lewer. Die
R 25 miljoen wat dan nog kort kom op die kapitaalreke-
ning sal wellig deur middel van skatkiswissels van die
geidmark verkry kan word.
Dit word nie verwag dat die begrotingsbeleid vir die
jaar 1961/62 infiasionére tendense aan die gang sal st. Op
die oomblik is hulle redelik goed onder beheer, soos geil-
lustreer word deur die verloop van die kleinhandeisprys-
indeks wat tussen 1948 en 1958 met byna 50 persent gestyg
het, maar wat in
1959
sowel as in 1960 slegs met ietwat
meer as 1 persent toegeneem het.
Die styging van die nasionale inkome oor die afgelope
jaar met ongeveer
5
persent tot omstreeks R 2.200 miljoen
het derhalwe ‘n reële styging in inkome van tussen 3 persent
en 4 persent beteken. Die gemiddelde jaarlikse styging van
die Suid-Afrikaanse reële nasionale inkome oor die periode
1950-1959 was
3.5
persent, vergeleke met ‘n syfer van 2.0
persent in die geval van Engeland,
3.5
persent vir die
Verenigde State van Amerika en 4.4 persent vir Kanada.
Die groei van die Suid-Afrikaanse ekonomie vind dus
teën ‘n redelike tempo plaas dog dit word, in regerings-
kringe sowel as in die bedryfslewe, gevoel dat die groei-
tempo vinniger moet wees om werkgeleentheid te verskaf
aan ‘n groeiende bevolking en om die lewenspeil van die
bevolking, veral die van Bantoes, Kleurlinge en Indiers,
aansienlik te verhoog. Tewens sal werkgeleentheid beskik-
baar moet wees vir die groter aantal immigrante wat
moontlik die land sal inkom, noudat die regering sojuis
besluit het om ‘n Ministerie van Immigrasie in te stel.
Daardie stap moes lank gelede reeds geneem gewees het
en dit is die vraag of die regering moontlik die boot gemis
het. In die afgelope jard het die stroom van immigrante
byna opgedroog, wat o,a. toegeskrjf kan word aan die
ruime werkgeleenthede en die hoë lewenspeil wat tans
in die ou stamlande heers, aan die gebrek van vertroue
bij prospektiewe immigrante in Suid-Afrika as ‘n nuwe
vaderland vanweë die slegte naam wat die regering se
rassebeleid oorsee het, en aan die baie ,,red tape” wat
emigrasie na Suid-Afrika tot onlangs bemoeilijk het. Dit
word gehoop dat die nuwe ministerie sal kan help, om
meer immigrante na ,,zonnig Suid-Afrika” te laat kom.
Saamvattend kan gesê word dat die Unie se ekonomie
in die verlede blyk gegee het dat dit ‘n geweldige weerstand
besit teen skokke wat van binnen of van buite daarop inge-
werk het. Ook die afgelope jaar, toe die onttrekking van
kapitaal deur buitelandse beleggers so’n geweldige vlug
aangeneem het, was dit moontlik om ekonomiese akti-
witeite op ‘n hoë peil te handhaaf, om pryse in bedwang
te hou, en om volle werkgeleentheid te bied. Daar is nog
geweldige reserwes, in natuurlike hulpbronne sowel as in
arbeidskrag, wat wag om benut te word. Buitelandse
kapitaal, ondernemingsin, arbeidskrag en materiale het
in die verlede ‘n groot bydrae gelewer in die eksploitasie
van die Unie se rykdomme. Dit is waar dat Suid-Afrika
vandaag baie minder afhanklik is van genoemde buite-
landse produksiemiddele as in die verlede, dog dit. neem
nie weg dat die Unie baie daarby gebaat sou wees as sy
ook as onafhanklike republiek kon voortgaan om te prof i-
teer van kapitaal en kennis wat ander lande aan haar
kan gee. Wanneer die regering in sy begrotings- en in sy
algemene beleid hierdie wenselikheid in gedagte wil hou
en sy maatreëls daarop af kan stem sal dit seker die
ekonomiese en sociale toestande in die Unie van Suid-
Afrika ten goede kom.
Stellenbosch, 15 Maart 1961.
C. VERBURGIT.
STATISTISCHE DAG 1961
Van geval tot getal
Op 21 maart jI. werd te Scheveningen de veertiende
Statistische Dag van de Vereniging voor Statistiek gehou-
den, ditmaal onder het thema: ,,Van geval tot getal”.
‘s Morgens vond de gebruikelijke plenaire zitting plaats.
De eerste spreker, de bekende Engelse statisticus Prof.
M. G. Kendall, gaf een overzicht van de ontwikkeling van
de statistiek en knoopte daar een originele visie op de
toekomstige ontwikkeling van de statistiek aan vast. De
tweede spreker in deze zitting, Ir. J. van Ettinger, belichtte
het thema van de praktische kant. ‘s Middags verspreidden
de deelnemers zich over vijf secties waar in totaal tien
voordrachten werden gehouden.
Volgens Prof. Kendall is het een bekend feit dat ook in
de wetenschap modeverschijnselen voorkomen; mode-
verschijnselen dan op te vatten in die – gunstige – zin
dat de activiteit der wetenschappelijke onderzoekers in een
zekere periode sterk op een bepaald onderwerp wordt
geconcentreerd. Zo mag op het ogenblik de theorie der
stochastische processen zich in een grote belangstelling –
en dus in een snelle ontwikkeling – verheugen, in de
theorie der stochastische processen beziet men de ontwikke-
ling in de tijd van een ,,systeem”, waarin toevallige of
stochastische factoren een essentiële rol spelen. Gedacht
kan bijv. worden aan de bediening van klanten aan loketten,
waarbij de klanten op toevallige wijze binnenkomen, aan
congestieproblemen in het verkeer, aan het beloop van de
voorraad van een bedrijf waarvan de vraag aan toevallige
fluctuaties onderhevig is enz. Het belang van deze theorie
der stochastische processen is vooral dat zij de mogelijk-
heid geeft om systemen te bestuderen, die men vroeger
niet vodr mathematische analyse toegankelijk achtte.
Hoewel de verkregen kennis een waarschijnljkheids-
karakter heeft, dus leidt tot uitspraken die slechts juist
zijn behoudens een – exact aan te geven – kans op on-
358
5-4-1961
juistheid, is dit toch een grote vooruitgang boven het uit-
sluitend kwalitatieve denken.
Een ander belangrijk aspect van de huidige situatie in de
statistiek is de snelle ontwikkeliig van de elektronische
rekenmachines. Deze is bezig het gezicht van de statistiek
grondig te veranderen. Enerzijds stellen ,,computers” ons
in staat om grote hoeveelheden materiaal op zeer efficiënte
wijze te hanteren en te analyseren, anderzijds geven zij ons
de mogelijkheid om ingewikkelde statistische berekeningen
binnen korte tijd uit te voeren. Door dit laatste is een
geheel nieuw arsenaal van statistische technieken ter be-
schikking gekomen en kan men bestaande technieken op
veel groter schaal gebruiken dan vroeger ht geval was.
Als de belangrijkste ontwikkeling van de statistiek. ziet
Kendall de bestudering, van ,,complexe systemen”. Dit zijn
grote en gecompliceerde systemen, zoals buy, een volks-
huishouding, een ‘ol ieraffinaderij, een ondergronds trans-
portsysteem in een kolenmijn, de activiteiten van een geïn-
tegreerde groep van ondernemingen, die alle dit gemeen
hebben dat de componenten van het systeem elkaar zodanig
beïnvloeden, dat niet met de analyse van afzonderlijke
onderdelen ervan kan worden volstaan. Deze laatste metho-
de die in de natuurwetenschappen zoveel succes heeft
opgeleverd is hier dus niet toe te passen. De statisticus zal
trachten een kwantitatief model van het ,,complexe systeem”
te construeren, dat een zo goed mogelijke weergave van
de werkelijkheid is. Dit model kan dan gebruikt worden
om de werking van het systeem te bestuderen en de invloed
van veranderingen in de structuur van het systeem na te
gaan.
Na deze toekomstperspectieven herinnerde de heer Van
Ettinger eraan, dat er behalve op het terréin van de grote
systemen ook nog veel nuttig ,,klein werk” door de statisti-
cus is te verrichten, buy. op het gebied van de kwaliteits-
controle en de rationele vaststelling- van standaardisatie-
voorschriften. –
Wij zullen ons verslag van de sectievergaderingen beper
–
ken tot de Economische Sectie. De lezing van de fweede
spreker in deze sectie, Drs. H. Claus, chef van de Afdeling
Statistiek van de Staatsmijnen, getiteld ,,De betekenis van
de bedrjfseconometrie voor de onderneming”, leverde
een duidelijke illustratie van hetgeen in de ochtendzitting
door Prof. Kendall was gezegd over informatieve inwerking
en over de analyse van complexe systemen.
Teneinde tot een inzicht te komen in de betekenis van
het’vak bedrijfseconometrie werd door de heer Claus een
historisch overzicht van de positie van de administratie in
de onderneming gegeven. Administratie viel vroeger samen
met boekhouding; het was een formeel getint systeem voor
het beheer van bezittingen en schulden. Deze boekhouding
speelde slechts een bescheiden rol bij de bepaling van het
beleid van de onderneming. Met de ontwikkeling van de
moderne industrie ontstond echter de behoefte aan een
meer industrieel georiënteerde administratie, waarin niet
alleen financiële maar ook technische aspecten van de
bedrijfsactiviteit werden vastgelegd. Zo werd de admini-
stratie langzamerhand een hulpmiddel bij de ,,technische
bewaking” van het produktieproces en een basis voor de
planning voor de toekomst.
Door deze gewijzigde inzichten in hetkarakter van de
administratie heeft men – vooral in grote industriële
bedrijven – behoefte aan coördinatie bij de verzameling
van gegevens betreffende het bedrijf. Een goede oplossing
is dan deze ,,informatieverwerking” toe te vertrouwen aan
een speciale afdeling, geleid door een team van specialisten,
die bepalen welke gegevens zullen worden verzameld. On-
der deze specialisten zullen behalve administratieve mensen
ook vogels van andere pluimage een plaats dienén te krijgen.
Behalve met de verzameling van gegevens zullen deze
spcialisten zich ook bezig dienen te houden met een ana-
lyse van de verkregen gegevens voor verantwoording en
prognose en verder met de opstelling van een model van’
het bedrijf of onderdelen daarvan. Veelal zal men bij deze
analysewerkzaamheden gebruik maken van wiskundige
en statistische hulpmiddelen. Wanneer en voor zover dit
hét geval is spreekt men van bedrijfseconometrie.
Het voordeel van de term bedrijfseconometrie boven de
meer gebruikelijke betiteling operationele research is dat
bedrijfseconometrie beter- het verband aangeeft dat er
dient te zijn met de moderne administratie in de zin
van informatieverwerking en met de kwalitatieve bedrjfs-
economie.
Na deze uiteenzetting betreffende de positie van de
bedrijfseconometrie in de onderneming, gaf de heer Claus
voorbeeldèn van door de Staatsmijnen verricht bedrijfs-
econometrisch werk. Interessant was het voorbeeld van het
vervoer van kolen ondergronds. Dit vervoer vorrit een
gecompliceerd systeem in de zin van Kendali; het is zelfs
zo gecompliceerd dat het niet analytisch is te behandelen.
Men speelde dus het transportsysteem na op een computer
(simulatie) en hield daarbij rekening met drie elementen.
En de eerste plaats met de produktie per pijler, die afhan-
kelijk is van de gevolgde werkwijze en bovendien onder-
hevig is aan toevallige fluctuaties. in de tweede plaats
met de Structuur van het transportsysteem, bépaald door
het beschikbare aantal wagens en lokomotieven, de aan-
wezigheid van sporen enz. en in de derde plaats met de
capaciteit van de schacht. Het systeem kan nu gesimuleerd
worden met verschillende aantallen lokomotieven, wisse-
lende schachtcapaciteit, men kan enkel spoor wijzigen
tot dubbel spoor enz. Op deze wijze kan men tot uitspraken
komen over de meest economische wijze om aan een gege-
ven vervoersbehoefte te voldoen.
‘Prof. Tinbergen behandelde voor de Economische
Sectie het onderwerp ,,Comparatieve internationale studies
als hulpmiddel bij de ontwikkelingsplanning”. Een voor-
beeld van een dergelijke studie is aanwezig wanneer men
de relatie tracht te vinden tussen de consumptie van een
goed x in een zeker land en de hoogte van het nationaal
inkomen. Bestaat er inderdaad zo’n relatie dan kan men
haar gebruiken om het verbruik in een land, dat in ont-
wikkeling verkeert en waarvoor men een schatting heeft
voor het toekomstig nationaal inkomen, te voorspellen.
Het nut van comparatieve studies voor ontwikkelings-
programmering is dus duidelijk. Van belang zijn deze Stu-
dies ook wanneer men voor een land slechts over weinig
gegevens beschikt, bijv. slechts enkele globale welvaarts-
indices. Op grond van de relaties verkregen met behulp van
comparatieve studies kan dan een schatting worden gegeven
van de van deze welvaartsindices afhankelijke grootheden,
dus bijv. de consumptie van bepaalde goederen.
Als uitgewerkt voorbeeld behandelde Prof. Tinbergen
een onderzoek van Dr. S., Chakravarty betreffende de
kapitaalstromen tussen landengroepen, betrekking hebbend
op de periode 1924-4 928, waarbij de verktarende variabelen
gedeeltelijk van economische aard en gedeeltelijk ook van
niet-economische aard waren. Het doel van dit onderzoek
was een bijdrage te leveren tot verklaring van de internatio-
nale kapitaalbeweging op lange termijn.
Rotterdam.
E. KAPTEIN.
5-4-1961
359
Geldmarkt.
De geidmarktinstellingen hebben, zoals werd verwacht,
niet de minste moeite gehad met de voorziening in de
gecombineerde maartultimo- en paasbehoeften. De ruime
liquiditeit, die de banken in het begin van het jaar beaten
en waarop de staatslening een aanmerkelijke aanslag had
gepleegd, werd inmiddels aangevuld door dezelfde Schat-
kist, die per saldo omvangrijke betalingen heeft moeten
verrichten, en door de toestroming van gelden uit hét
buitenland. Of dit laatste wordt veroorzaakt doordat de
banken een deel van haar al dan niet belegde nostro-
tegoeden hebben teruggetrokken moet ernstig worden be-
twijfeld. Immers, zo,uden buitenlandse beleggingen zijn ge-
liquideerd dan zou het zeer de vraag zijn, of deze.gelde&
in het binnenland wel een hogere opbrengst of zelfs über-
haupt een opbrengst zouden hebben opgeleverd. Het dis-
conto voor driemaands schatkistpapier is tot beneden
1 pCt. gezakt. Meer waarschijnlijk is dat buitenlandse
banken in groter omvang guldeistégoeden zijn gaan aan-
houden; een tendentie die na de revaluatie nog is versterkt.
Kapitaalmarkt.
Het motto, dat de beurs hét liefst hanteert is ,,excelsior”.
In het eerste kwartaal heeft uien zich dit goed voor ogen
gehouden en vrijwel gedurende de hele periode was de
koersbeweging opwaarts gericht. Binnenlandse industriële
aandelen sprongen het verst. Het gemiddelde k6ersniveau
kwam op een peil dat 23 pCt. hoger lag. Internationale
fondsen voegden nog 12 pCt. aan het toch reeds hoge
niveau toe. Het algemeen indexcijfer steeg met bijna 15 pCt.
Dat de vraag het aanbod heeft overtroffen is een – overi-
gens nog dagelijks gegeven — verklaring, waarmede slechts
de beginnende belegger zich in het riet laat sturen. Toch
is dit in de grond van de zaak waar, al is het een waarheid
als een koe. Het probleem is, waar een grotere vraag van-
daan komt, resp. waarom het aanbod inkrimpt.
Er is wel beweerd, dat de groei van de beleggingsfondsen
een belangrijke verklarende factor vormt. De vraag van
deze fondsen echter is een afgeleide. Slechts wanneer de
oorspronkelijke geldgever, ingeval geen fondsen zouden
bestaan, zijn geld niet in de aandelensfeer zou hebben be-
legd, is er sprake van een vraagversterking. Voor zover be
leggingsfondsen hun belangstelling van het buitenland naar
het binnenland verleggen, brengt dit een “raagverruiming
in ons land mede. Blijkens de jaarverslagen hebben in 1960
diverse fondsen deze politiek gevolgd. Eerst na publikatie
van de kwartaalberichten zullen wij weten of men in deze
richting is voortgegaan. Vooral in de laatste tijd meent
men, dat buitenlandse fondsen en daaronder in het bij-
zonder Westduitse, belangrijke orders op onze markt
hebben geplaatst, waarbij de belangstelling zich vooral
richtte op de lokale, industriële’aandelen. De deelmarkten
van deze fondsen zijn echter beperkt, zodat ôrders die in
de ogen van de vragers niet zo groot zijn, in Nederland
slechts met een aanzienlijke koersstijging kunnen worden
afgedaan. Vaak ziet men het aanbod hier contrair op
reageren. Het publiek is bij koersstijging van enige omvang
minder geneigd te verkopen.
Fundamenteel
bij
dit ‘llè’s ‘is echter de ‘grote omvang
der bespaing, niet alleen in Nederland doch ôok in menig
ander land. Op zeker ogenblik golft dit geld over de grenzen
heen. Allereerst krijgen de internationale fondsen vraag
later komt men bij de minder bekende lokale fondsen.
Ook ôp de obligatiemarkt is deze tendentie te onderkennen.
Het algemeen gemiddelde effectieve rendement van staats-
leningen met een looptijd langer dan 10 jaar daalde van
4,20 pCt. ultimo 1960 tot 4,7 pCt. op 23 maart 1961. De
langstlopende stukken reageren scherper dan die met korter
looptijd. Zo liep de nog gemiddeld 17 jaar lopende
31/4
pCt.
Nederland 1955 1 terug met 0,19 pCt., de twaalfjarige
41/4 pCt. Nederland 1959 met 0,10. Merkwaardig is, dat
de kortstlopende staatsleningen, bijv. de investerings-
certificaten, die nog 4 jaar voor de boeg hebben, het sterkst
daalden, nI. van 3,37 pCt. naar 2,97 pCt. Enerzijds is dit
het normale beloop van leningen die binnen afzienbare
tijd tot aflossing komen, waarbij tenslotte coupon en
marktrente, in dit geval 3 pCt. samenvallen. Anderzijds
wordt hier invloed ondervonden van de zeer ruime geld-
markt, die de vraag vergroot.
Indexcijfers aandelen.
29
dec.
24 maart
31 maart.
(1953 – 100)
1960
1961 1961
Algemeen
……………….
395
.
443
459
Intern, concerns
………….
564
618
638
Industrie
……………….
329
397
419
Scheepvaart
…………….
176
205
204
Banken
………………..
220
231
236
}Iandelenz.
…………….
149
172
177
Bron:
A.N.P. – CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen
29 dec.
1960
Kon. Petroleum
………….
f.
123,10
f. 145,80
f. 151,50
Philips G.B
………………
l.t83’/,
1.213
1.1934
Unilever
……………….
785 833 848
Hoogovens, n.r.c .
………..
789
948
1.006
A.K.0.
………………..
.
486′!,
510
506′
Kon. Ned. Zoutind., n.r.c .
….
1.035
1.369 1.468
Zwanenberg-Organon
……..
870
1.060
1.100
Rotterd. Droogdok
……….
467
560
570
Robeco
………………….
f. 237
,
f. 245
f. 249
Amsterd. Bank
…………..
392
372 388
New York. Dow Jones Industrials
616
675
677
Rentestand.
Langl. staatsobl. a)
……….
4,20
4,07
Aand.: internationalen a)
2,80
2,47
lokalen a)
…………
3,38
3,11
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
150
1
a)
Bron:
veertiendaags beursoverzicht Amsterdamache Bank.
C.
D. JONGMAN.
1] reageert op
annonces in
Wilt U dat
,,E.-S.B.”?
dan steeds
*
kenbaar maken!
5-4-196 1
S.
‘
1
0
1
:4 to
f
,
“I ~
T”
Een nieuwe tijd
.
een nieuwe vorm
W
E D
5
Dordrecht
Stalen meubelen
IN- EN UITVOER
a)
(waarde in miljoenen guldens)
Invoer Uitvoer
Uitvoer
1fl
pCt.
jan.
febr. b) jan.
febr. b)
jan. febr. b)
122
121
84
85 69
70
1938
……………..
1.179 1.090
999
913
85
84
1957
…………..
1.153
1.120
1.102
907
96
81
1958
……………
1959
…………..
1.338
1.324
1.030
1.258
81
95
1960
…………..
1.676
1.406
1.340
1.213
80 86
Bron:
C
.
B
.
S.
Maandgemiddelde.
PRODUKT[E
–
INDEXCIJFERS
1)
(1953 = 100)
1
)
Omschrijving
Jaar-
gemi
e
en
dd Id
aug.
1960
sept.
1960
okt.
1960
nov.
1960
dec.
1960
Jan.
1961
1959
11960
Aanti arbeidsdagen ‘)
231
23+
25
24
23+
24
23+
24
Algemene indexcijfers van
de nijverheid ):
Algemene
produktie-
index
……………
138
157
151 161
165
164
161
157
Idem, gecorrigeerd voor
seizoen
eis
lengte van
de maand
0)
.
152
155
158 157
162 160
Indexcijfera
per bedrijfa-
klasse:
.
22
..
Bouwmaterialen en aar-
dewerk …………
27
135
140
134
124 120
118
Chemische
nijverheid
(excl
aardoliepro-
145
153
143 156 155
150
Leder- en rubbernijver-
137
…
144 124
158
157 159
15
1
156
113
120
123
126
133 137
129 129
dukten)
…………
Metaalnijverheid
164
.
199
.
199
144 158 133
180
163 169 177
165
held
……………
Textielnijverheid
112
118
122
125 122 125
Mijnbouw
…………
Gas,
elektriciteit
en
Papierindustrie ………
151
165 152
161
174 182
191
196 water
…………..
Voedings-
en
genot-
–
middelenindustrie
120
131
128 134
149
146
1)
Bron:
C.B.S.
‘) De
wegingscijfers
hebben
betrekking
op 1949.
5)
Onder arbeidsdagen worden
verstaan alle dagen, met uitzondering van de
zondagen, nieuwjaarsdag, 2e
Paasdag, Hemelvaartsdag,
2e
Pinksterdag en
de beide
Kerstdagen. Zaterdagen zijn als
halve dagen geteld.
•) Exclusief bouwnijverheid.
•) Zie voor de berekeningswijze Statistische en econometriache onderzoekingen,
4de kwartaal
1958.
HOOFDPOSTEN VAN DE GECOMBINEERDE BALANSEN
VAN DE 33 REPRESENTATIEVE, RESP. 4 GROTE NEDER-
LANDSE HANDELSBANKEN
0)0)
(in miljoenen guldens)
33 banken ‘)
4 banken 29 banken
dec.
1
jan.
dec.
I
jan.
dec.
jan.
1960
1961
1960
1961
1960
1961
Kas, Ned. Bank, kas-
siers,
giro-mat.;
uit-
gezette dsggeldlenin-
828,1
1.027,9 502,0
623,9
326,1
404,C
Nederlands schatkist-
1.190,3
1.349,1
Nederlandse
schat-
1.726,7
1.834,3
–
626,(
1.110,6
1.111,2)
Ander
overheidspa- pier
(mci.
buiten-
lands
achatkistpa-
289,4 277,2
180,1
176,4
109,3
100,1
Bankiers
(nostro)
4)
1.471,7
1.620,0
1.094,2
1.186,1
377,5
433,1
Debiteuren,
Over-
gen
………………
papier
……………
267,4
191,4
226,6
151.0
40,8
40,4
Debiteuren, overige
)
4.559,7
4.694,0
2.836,6 2.906,6
1.723,1
1.787,4
kistcertificaten ……..
Deposito’s en
spaar-
pier)
……………..
3.695,2 3.965,9 2.303,7
2.483,4
1.391,5
1.482,
Creditsaldi van ban-
heid
‘) …………….
683,1
721,9
495,1
510,9 188,0
211,(
Creditsaldi van cliën-
gelden
7)
………..
4.503,7
4.689,8
3.139,8 3.196,5
1.363,9
1.493,2
ken’)
…………….
ten’)
…………..
Opgenomen
gelden
10)
152,2
273,4
39,1
139,4
113,1 134,
(
Balanstotaal
…….
.11.163,3
11.842,5
7.249,81
7.650,7
3.913,5
4.191,1
5)
Bro,::
De Nederlandsche
Bank
N.V.
‘) Amsterdamsche Bank; Nederlandsche Handel Mij. (Ned. bedrijf);
Rotterdair.sche Bank en Twentsche Bank
‘) Voor de 33 handelsbanken is een meer gespecificeerde opgave versch enen
in de Ned. Staatscourant en zal worden opgenomen in de Masndstati stick
van het financiewezen.
Nostro-saldi bij banken in binnen- en buitenland.
Kredietverlening aan Nederlandse provincies, gemeenten en water-
schappen.
)
Wissels, voorschotten tegen effecten en schatkistpapier; kredietverlening
onder garantie van Nederlandse overheidslichamen; voorschotten aan krediet-
instellingen; kredietverlening aan ondernemingen waarin is deelgenomen;
kredietverlening aan
anderen.
‘)
Deposito’s voor één maand of langer, spaargelden of gelieerde spaar-
bank.
‘) Creditsaldi van banken, loro en overige creditsaldi van banken.
‘)
Creditsaldi van cliënten in guldens; creditsaldi in valuta.
50)
Opgenomen daggeldleningen; andere opgenomen gelden.
Leeft
met
Uw tijd
mee!
Leest de
,,E.-S.B.”
5-4-1961
.
.
361
–
– Is=I
De Hoge Autoriteit van. de
Europese Gemeenschap voor
Kolen en Staal (E.G.KS.)
kondigt in nr. 23 van het Publikatieblad van de Eüropese
Gemeenschappen, van
5
april 1961 vergelijkende onder-
• zoeken aan met het oog op de aanwerving: –
hij het Bureau
voôr
de Statistiek (Afdeling E.G.K.S.) der
• Europese Gemeenschappen
– van een ambtenaar ioor de sector ,,Statïstieken van-
de staalmarkt” van de Directie ,,Industriële Stati-
tieken”
bij het Directoraat-Generaal ,,Krediet en Irvestéringen’
– van een hoofdadministrateur vôor de hoofdsector
,,Leningen ten behoeve van de industrie en overige
leningen” van de Directie ,,Krediet”.
bij het Directoraat-Generaal„Adminis(ratie en Financiën”
– van vertalers en tolken in het Nèderlands..
De aankondigingen, de toelatingsvoorwaarden alsmede het
formulier dat noodzakelijk is voor het indienen der sollici-
taties zijn gepubliceerd in het bovengenoemde Publikatie-
• blad, dat belangstellenden gelieven te raadplegen.
Deze publikatie is in Nederland verkrijgbaar. bij ‘het Staats-
drukkerij- en Uitgeverjbedrjf, Fluwelen Burgwal, 18,
‘s-Gravenhage (toezending tegen betaling van Hfl.0,45).
Betaling in postzegels kan niet aangenomen worden.
Uiterste datum voor de ontvangst der sollicitaties: 5 mei 1961.
waar uheëngaat.
•
•.
•
m,n.fon, de handige
0
zakdicteermachine
P 55
voor ononderbroken
–
van8 6ns
,
opname tot 5 uur;
die – dankzij
werking
HiFi.00kvoor perfecte
–
op batterijen,.
.
muziekopname
–
. autoaccu
of
lichtnet –
(
tot 12.000 Hz);
V
•
overal
paraat is.
Office
voor kantoorgebruik;
tevens voor het uitwerken
van op de attaché
•
opgenomen tekst. •
Vraag prospectus E
kantourrnach!nes
J7J
en vermeld a u b. het
model waarin u belang
stelt.
Rotterdan, Goudsesingel 108, tel. (010)120196 Amsterdam, Kezersgracht480, tel (020) 33898 . Hengelo. Enschedesestraat 39, tèl (05400) 8565
362
.
.
.
.
.
0
•:- 5-4-1961
11e
NIEUWE ROTTERDAMSE COURANT
Maak
gebruik
van
de
rubriek
,,VACATU
RES”
voor het oproepen
van sollicitanten voor
leidende
functies. Het aantal reacties, dat deze anrionces
ten
gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling
is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert 1
zoekt voor haar
REDACTIE BIINENLA?D
EEN JONGE ACADEMICUS
(bij voorkeur
jurist, econoom of historicus)
1
Sollicitaties te richten aan de hoofdredacteur van de
N.R.C., Postbus 824, Rotterdam.
ri
w
N.V. PAPIERFABRIEK ,,GELDERLAND”
gevestigd te Nijmegen
UITGIFTE van
nominaal fl.276.000,-
aandelen B op naam en/of
niet-royeerbare certificaten aan toonder van aandelen
B
voor twee derde delende in de resultaten van het boekjaar 1961
en ten volle In die van volgende boekjaren.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde stukken, uitsluitend
voor houders van aandelen A en/of (certificaten van) aandelen B, openstellen op
VRIJDAG 14 APRIL 1961,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij hun kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage en Nijmegen,
tot de koers van 100 pct.,
–
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 30 maart 1961.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de kantoren van Inschrijving.
NEDERLAN DSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ
1
N.V. AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
Amsterdam, 30 maart 1961.
5-4-1961
363
Efficiency
bespoedlgt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
THE GREAT UNIVERSAL STORES LIMITED
gevestigd te Londen.
Ondergetekende bericht, dat zij van 10 april 1961 af ter beurze van Amster-
dam zal doen verhandelen
CERTIFICATEN AAN TOONDER
elk vertegenwoordigende 10 gewone aandelen ,,A”, niet-stemgerechtigd, met
een nominale waarde van
5
shilling elk, in bovengenoemde maatschappij.
De eerste koers van de certificaten zal, rekening houdende met het Neder-
lands effectenzegel, de aanmaakkosten der certificaten, de noteringskosten,
een eventueel agio van het Pond Sterling, e.d., worden vastgesteld op basis
van de notering der aandelen ,,A” om 12.00 uur op dezelfde dag ter beurze
van Londen.
Exemplaren van een bericht, alsmede afdrukken van de voorwaarden van
administratie zijn verkrijgbaar ten kantore van ondergetekende, alwaar tevens
een exemplaar van het jaarverslag over het boekjaar, geëindigd per 31 maart
1960, en van de statuten van The Great Universal Stores Liniited ter inzage
liggen.
Amsterdam, 30 maart 1961.
Hande1-Maatchappij
H. ALBERT de BARY
&
Co.
N.V.
NEDERLANDSE BONTWEVERIJ N.V.
gevestigd te Enschede
UITGIFTE van
nominaal f1.123.100,- gewone aandelen
In stukken van nam. f1000,- en nom. f100,- aan toonder
(desgewenst op naam),
ten volle delende in de resultaten van het boekjaar 1961
en van volgende bo,ekjaren.
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengenoemde aan-
delen, uitsluitend voor houders van gewone aandelen, openstelt op
VRIJDAG 14 APRIL
1961,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage
en
Enschede,
tot de, koers van 100 pct.,
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 29 maart
1961.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de kantoren
van inschrijving.
NEDERLANDSCHE HANDELMAATSCHAPPIJ, N.V.
Amsterdam, 29 maart 1961.
Abonneert
IT
op
DE ECO14OMIST
Maandblad onder iedactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. ‘J. de Jong,
Prof. P. W Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart
Prof. J. Zijlstra.
*
•Abonnementsprijs f. 22,50;
fr. p post f. 23,60; voor stu-
denten f. 19,—; fr. per post
f. 20,10.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BONN
TE HAARLEM
364
5-4-1961