Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1894

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 16 1953

Economisch Stati*stische

Berichten-

Wat het Rijk in 1954 neemt ‘en geeft

*

Drs J. Broekhuizen en Dr J. Pen

Het raadsel van de betalingsbalans

Drs G. Greidanus

De Nederlandse varkensmarkt

L.J. M. van den Berk

De nieuwe economische koers – in

Oost-Duitsland

*

C. Vermey

Scheepsbouw en scheepsprijzen

UITGAVE VAN
HEt NEDERLAND’SCH ECONOMIS,CH INSTITUUT

38e”JAARdANG

No 1894

WOENSDAG 16 SEPTEMBER 1953

VERZEKE,
j
,,

t YEN Sv i R ZEKER ING

r;j

8
ANK
SC4

COLLECTIEVE

PENSIOEN-VERZEKERING

ri
l

k
i
1

R. MEES & ZOONEN

A° 1720.

BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM – ‘s-GRÂVENHAGE

DELFT. SCHIEDAM – VLAARDINGEN

America-Fund

Landelijke organisatie op het gebied van de
agrarische industrie zoekt voor haar te ‘s-Gra-
venhage gevestigd secretariaâ.t:

Medewerker,

die in het bijzonder met het verrichten van eco-
nomische en handelspolitieke documentatiewerk-
zaamheden zal worden belast.
Een econ. drs. of
Jandbouwk. ir
. geniet de voorkeur.

Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen onder
no. ESB 38-1, Bureau van dit Blad, Postbus 42,
Schiedam.

iICRMIN

E iDE


st

1N
MAP

Uitvoering van bouw- en

betonwerken onder toepassing

van alle moderne bouw-

methoden

VRAAGT
BROCHURE WERNINK’s WERKEN No. 35

N.V. WERNINK’s BETONMAATSCHAPPIJ

LEIDEN

Directie: P. A. WEP..NINK jr en Ir j.
1.
G. VAN HOEK

– Vermogen thans circa 1. 2.000.000,.

Prijs der participatlebewijzen circa f. 530,.

Brochure

,,Gemeenschappelijke
Belegging in Amen-
kaans Fondsen” door Dr. H.P.W. van Ravestijn
op aanvraag verkrijgbaar bij de beheerders.

Labouchero & Co. H.V. . De Twentsche Bank H.V.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse
Steenweg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdarn-W.

Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rj/ksdelen (per zeep9st) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het B(jkanloor
Westzeed(jk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aande Koninkljjke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

718

16 September 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

719

Wat het Rijk in 1954 neemt en geeft

Het Ministerie van Finanqiën heeft ‘wederom een populaire brochue ovér de Millioenennota, thans dnder de

titeÏ ,,Wat ,de Overheid doet… en wat het U. kost”, gepubliceerd. Onderstaande figuur is aan deze brochure ontleend.

Dit, is wat het Rijk in 1954 neemt
1)

S

Dit is wat het Rijk in,. 1954 geeft

Totaal 5.517,0

— – – . –

.

.

–‘—- —-.

Totaal 6.512,0

(in millioenen guldens)

fin millioenen guldens)
N- :

Tekort 9950

Defensie 1 5000

Loon- en in1omstenbe-
lasting

1.355,4

Omzetbelasting 984,2

Vennootschapsbelasting
712,2

Accijnzen ‘) ‘447,8

1 Invoerechteh 345,3

Vermôgensbelasting, suc-
cessierechten ed. 151,1
Overige belastingen ‘)
486,0

Andere inkomsten van het Rijk
5
) 1.035,0

‘) De totaleopbrengst’ der belastirgen is in feite hoger (en de totale belastingdruk
dus ookl iets groter) dan men Uit bovenstaande cijfers zou opmaken. De gemeen-
ten en de provincies ontvangen namelijk een gedeelte van de opbrengst der
rijksbelastingen. Dit gedeelte (in 1954 totaal 665 millioen) is in de tabel reeds
‘afgetrokken. Daarnaast worden nog enkele belastingen geheven (grond- en personele belasting), waarvan de opbrengst geheel aan de gemeenten en de
provincies ten goede komt.
‘) De loonbelasting is geraamd op 543,9 mln; en de inkomstenbelasting (na aftrek
van voorheffingën) op 811,5 mln.
‘) De post ,,Accijnzen” omvat: Accijns op tabak 293,5 mln;op gedistilleerd 87,8 mln; op suiker 51,8 mln; op bier 14,7 mln.
‘) Onder ,,Overige belastingen” zijn begrepen: Vereveningsheffing 250,0 mln;
motorrijtuigenbelasting 85,0 mln;- dividendbelasting .69,0 mln; registratierecht
0,6 mln; zegelrecht 31,9 mln; commissarissenbelasting 9,5 mln.

Sociale voorzieningen,
emigratie, volksgezond-
heid en volkshuisvesting
l010,3 –

Herstel oorlos- en. wa-
tersnoodschade 901,9

Rente en aflossing Natio-
nale Schuld 805,5

bnderwijs enCultuur
561,4

Verkeer en Waterstaat
6)

454,8

Land- en ‘tuinbouw, vee-
teelt, visserij ‘) 221,3
Overige uitgaven’)l.056,8

5)
De ,,Andere inkomsten van het Rijk” omvatten oa.: renten en aflossingen
325,0 mln; tegenwaardegelden 170,0 mln; vergoeding voor bëwezen diensten
en opbrengsï, verkochte goederen 128,0mln; baten uit liquidatie vijandélijk
vermngen 120,0 mln;, winsten van staatsbedrijven 25,9 mln.
5)
Hieronder zijn de volgénde uitgaven begrepen: aanleg en önderhoud land-
wegen 103;7 mln; aanleg en onderhoud waterwegen 77,4 mln; landaanwinning
79,7 mln; P.T.T., burgeiludhtvaart en zeescheepvaart 129,7 mln; verkeers- en
vervoersdiensten 40,4 mln.

S

‘)Deze Post omvat o.a.: landbouw, tuinbouw, veeteelt 101,3 mln; tekort Landbouw-
Egalisatiefonds 100,0 mln; voedselvoorziening 5,7 mln; Visserij 1,4 mln.


‘) Onder de ,,Overige uitgaven” zijno.a. begrepen: politie en justitie 220,4 mln;
handel en’nijverheid 180,9 mln; buitenlandse betrekkingen 91,5 mln; overzeese
rijksdelen 37,7 mln diensten van algemene aard 270,4 mln. –

INHOUD

.Blz.

.

BIz.’

Vat het Rijk iîi 1954 neemt’ en geeft
……….
719

Eén jaar Europese Gèii’ieenschap\’oör Kolen en’

Het raadsel van de betalingsbalans,
door Drs J

Staal

736

Broekhuizen
en
Dr .J. Pen
.
………………
721

. . .

S

De situatie op de Nederlandse varkensmarkt. sinds

Mededelingen voor economisten
…………….
738

hèt einde van de oorlog,
door Di-s

G. Greidanu
724 Geld- en kapitaalmarkt,
dobr -Drs J. C. ‘Brezet ..
738.
De nieuwe economische koers in Oost-Duitsland,


door L. J. M. van dén Berk
…………….
727

S.t.atistieken:

. –

-:


Scheepsbouw- en schëepsprijzen,
door C. Vermey
730

Indexcijfers van bruto-lone{ ‘en salarissen van

A a
n:teke
n in ge n:

. —

. mannelijke arleidskrachten in Nederland .; 739 –

‘De Millioenennota ‘1954
………………….
. 732

Wisselkoersen.
………..
………………….

739

COMMISSIE VAN REDACTIE Ch Glasz H. W. Lam bers J. Tinbergen F. de Vries

C. van den Berg (secretaris) Redacteur-Secretaris A de Wit Assistent redacteur J. H. Zoon

S

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. C6llin; J E. Mertens;

S
,

J. van.
Tichelen; R Vandeputze; A. Vlerick.–

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN•

720

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16September
1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Drs J. BROEKHUIZEN en Dr J. PEN, Het raadsel van

de betalingsbalans.

Nederland heeft sinds begin 1951 een voor yoorraad-

mutaties gecorrigeerd betalingsbalansoverschot, dat in

1952
en 1953 relatief aanzienlijke vormen aannam: ten-

minste
5
pCt van het nationale inkomen. Gelet op het

verband tussen monetair evenwicht en betalingsbalans-

evenwicht betekent dit, dat er sinds enkele jaren een

deflatie in Nederland aan de gang is van dienovereen-

komstige omvang. De deflatie heeft niet geleid tot een af-

brokkeling van de productie en de werkgelegenheid.

Medio 1953 lagen productie en werkgelegenheid in Ne-

derland op een niveau als sinds mensenheugenis niet

werd bereikt. Schrijvers zoeken nu naar een verklaring

voor de combinatie: een betalingsbalansoverschot en

daarmee samenhangende monetaire contractie. aan de

ene kant, hoge productie en volledige werkgelegenheid

aan de andere kant.. Een monetaire contractie behoeft

niet in de productie door te werken zolang de verminderde

vraag wordt opgevangen door toenemende voorraden

eindproducten. In beperkte mate geeft de Nederlandse

economie iets dergelijks te zien, doch niet voldoende om

het bovengenoemde verschijnsel te verklaren. De volle-
dige verklaring is: de bestedingsvermindering heeft een

remmende invloed uitgeoefend op de nationale productie;

de stimulans van de uitvoer bleek echter sterker te zijn

dan deze rem.

Drs G. GREIDANUS, De situatie op de Nederlandse vai

kensmarkt sinds het einde van de oorlog.

De cycische bewegingen in de productie en prijzen

van varkens worden veroorzaakt door uitbreiding en in-

krimping van de varkensstapel als een reactie op de prijs,

terwijl de vraag vrijwel constant blijft. De Nederlandse

Regering heeft na de oorlog een overeenkomst aangegaan

met de Britse Regering tot levering van bacon. De prijs-

vorming van de vette varkens zal worden beïnvloed door

de baconprjzen, die met Engeland worden gecontrac-

teerd. De recente ervaring leert, dat het bestaan van het

bacdncontract met Engeland het cyclische prijsverloop

van varkens niet doet verdwijnen. Voor baconvarkens

heeft de Regering een garantieprijs vastgesteld. Teneinde

het aanbod van baconvarkens in geregelde banen te leiden

heeft de Overheid het Bedrijfschap voor Vee en Vlees

gemachtigd bij de uitbetaling van de baconprjs iets be-

neden resp. iets boven de garantieprijs te gaan.

L. J. M. VAN DEN BERK, De nieuwe economische koers
in Oost-Duitsland.

De Oostduitse Regering streeft ernaar het levenspeil

der bevolking snel op te voeren en wel in hoofdzaak door

het verlangzamen van het ontwikkelingstempo der zware

industrie en de versnelde uitbreiding van die takken van
nijverheid, welke voor een betere verzorging van de be-
volking met artikelen voor dagelijks gebruik van belang

zijn. De handelsbetrekkingen met de Sovjet-Unie zijn voor

Oost-Duitsland van essentieel belang, vooral voor de

levensmiddelenpositie. Schrijver vraagt zich af, of de

Sovjet-Unie in staat zal zijn haar zeer hoog aandeel in de

Oostduitse import onverzwakt te handhaven. De Sovjet-

Unie is dit jaar niet in staat gebleken aan al haar leve-

ringsverplichtingen te voldoen. Voorts heerst in de staten

van het Oostelijk blok een ernstig tekort aan levensmid-
delen. Om deze redenen zal de Oostduitse Regering, wil

ze haar plannen yerwezenlijken, in sterkere mate dan

voorheen aangewezen zijn op leveranties uit het Westèn.

Schrijver acht daarom nieuwe handelsmogelijkheden

aanwezig voor het Westen. Deze moeten echter voor-

zichtig worden beoordeeld.

C. VERMEY, Scheepsbouw en scheepsprijzen.

De weinig bevredigende situatie, zowel op de algemene

als op de tankvrachtenrnarkt, gevoegd bij de zeèr hoge

bouwprjzen maken de gringe geneigdheid der reders

om nieuwe verplichtingen aan te gaan, welker draagwijdte

in feite onberekenbaar is, volkomen verklaarbaar. De

grote werven beschikken over een behoorlijk gevulde
orderportefeuille. Het risico van annulering van reeds

verstrekte opdrachten lijkt, wat de Nederlandse scheeps-

bouw betreft, niet groot daar het hier voor een niet onbe-

langrijk percentage opdrachtengeldt van lijnrederjen en

voor de bouw van tankschepen, waarvoor reeds voor een

reeks van jaren timecharters zijn afgesloten. Schrijver

acht enige reserve ten aanzien van de toekomstige gang

van zaken niet misplaatst. De zgn. aan- en verkoopmarkt

toonde eenzelfde tendentie als de algemene vrachten-

markt, nl. bevredigende activiteit in het eerste kwartaal

van 1953 en vervolgens afnemende bedrijvigheid.

SOMMAIRE

Drs J. BROEKHUIZEN et Dr J. PEN, L’énigme de la

balance des paiements.

Les auteurs donnent une explication du fait que la

Hollande a une balance des paiements en excédent et

en conséquence connait une contraction monétaire, tandis

que la production est haute avec plein emploi.

Drs G. GREIDANUS, La situation sur le marché néerin-

dais des cochons, depuis la fin de guerre.

L’auteur étudie les causes des mouvements cyciques

dans la production et les prix des cochons et le dévelop-

pement de la production et des prix dans l’après-guerre.

En outre il voit les mesures prises par le gouvernement

en considération des prix des jambons.

L. J. M. VAN DEN BERK, Le nouveau rythme économique

en Allemagne orientale.

L’auteur traite du plan du gouvernement de l’Alle-

magne de l’Est, en vue d’améliorer rapidement le niveau

de vie de la population. Afin de réaliser ce but, le gouver-

nement de l’Allemagne orientale sera plus attentif qu’au-

paravant aux livraisons venant de l’Ouest.

C. VERMEY, La construction navale et ses piix.

L’auteur étudie le développement de la construction

navale et de ses prix, après la guerre. En outre, il soumet

le ,récent développement â une cônsidération â longue

échéance

_

.

16 September 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

721


Het raadsel van de betalingsbalans

Het is de laatste jaren in zwang gekomen om opval-

lende wijzigingen in de economische positie van een land
als miraculeus te bestempelen. Daarbij heeft men meestal

niet zozeer het oog op het onverklaarbare dan wel op

het verrassende van de zaak. Echter ook indien men alleen

dan van raadsels en mirakels zou willen spreken, wanneer

het niet aanstonds gelukt de verschijnselen oorzakeljk te

verklaren, stelt de Nederlandse betalingsbalans thans de

beschouwer enigermate voor een raadsel.

Op het eerste gezicht lijkt het anders. Onze betalings-
balans vertoonde in de afgelopen jaren een spectaculaire

ontwikkeling. In de korte tijd van vijf jaren hebben t-

korten in de orde van grootte van anderhalf milliard

plaats gemaakt voor overschotten van ongeveer dezelfde

omvang. De oorzaken hiervan liggen voor de hand:

het uitbannen van de binnenlandse inflatie en de sterke

ontwikkeling van onze export. De exportontwikkeling

is ongewoon krachtig geweest – van 1948 tot 1950 deden
zich zelfs jaarlijkse stijgingen van het exportvolume voor

met de helft en met een derde – maar ook hiervan zijn

de oorzaken weer aanstonds aan te geven. Men moet

daartoe letten op de achterstand, welke ons land na de
oorlog aanvankelijk ,in de wereldhandel had en op het

feit dat de Nederlandse exporteur in de rug gesteund

werd door een niet ongunstig loon- en prijsniveau. De

prestatie, welke het Nederlandse bedrijfsleven ten aan-

zien van de uitvoer heeft geleverd is opvallend, maar een

raadsel ligt hier niet. Men kan echter het betalingsbalansoverschot niet be-

grijpen door alleen op de toeneming van de uitvoer te

wijzen. Er is iets geheimzinnigers aan de hand. Dit blijkt,

wanneer men het betalingsbalansoverschot beziet vanuit

het gezichtspunt ener monetaire formule, die bekend

werd dobrdat de President van De Nederlandsche B

ank

er – men mag het zo wel stellen – de spil zijner jaar-

verslagen van heeft gemaakt. Deze formule luidt: even-

wicht in de betalingsbalans betekent en vooronderstelt

binnenlands mbnetair evenwicht. Anders gezegd: een

betalingsbalanstekort impliceert een infiatoire situatie,
een betalingsbalansoverschot impliceert een deflatoire

situatie. Men kan deze stelling, zoals Tinbergen
1)
doet,

met enkele simpele balansvergelijkingen bewijzen; men

kan haar ook aannemelijk maken door in het licht te

stellen, dat een invoersurplus alleen door de binnenlandse

markt kan worden geabsorbeerd indien op deze markt

meer wordt uitgegeven dan in de binnenlandse productie

wordt verdiend. Bij gelijkheid van in- en uitvoer is het

verdiende inkomen immers juist voldoende om de pro-

ductie te kopen. Op het nadere bewijs behoeft hier niet

te worden ingegaan. Slechts zij erop gewezen dat er fac-

toren zijn, die de samenhang van monetair evenwicht

en betalingsbalansevenwicht doorkruisen; zij zijn voor
het ogenblik niet van belang, met één uitzondering: de

voorraadvorming. – Stel dat een land in een bepaalde

periode speculatieve goederenvoorraden vormt. In een

open economie zullen deze voorraden een hoge invoer-

quote hebben. De voorraadvorming trekt dan de beta-

lingsbalans scheef, zonder dat daarmee een binnenlandse

monetaire verstoring gepaard behoeft te gaan. Dit kan

misschien het best zö worden begrepen, dat mende voor-

raadvorming ziet als een eenvoudige omzetting van een

deviezenvoorraad in een geïmporteerde goederenvoor-

‘)
International Economic Cooperation, 1945.

raad. Deze complicatie brengt mee, dat men bij het onder-

havige vraagstuk niet het betalingsbalanssaldo tegenover

de binnenlandse monetaire positie moet stellen, maar

veeleer het betalingsbalanssaldo, nadat het is gecorrigeerd

voor het betalingsbalanseffect van voorraadfluctuaties.

Laten wij, aleer we het wonderlijke in,de situatie trach-

ten aan te wijzen, eerst aangeven hoe het, voor de fluc-

tuaties in de grondstoffenvoorraden gecorrigeerde, be-

talingsbalanssaldo zich in de afgelopen jaren heeft ont-

wikkeld. Aangezien omtrent de omvang der grond-

stoffenvoorraden weinig met zekerheid bekend is, geven

de onderstaande getallen slechts ruwe ramingen weer,
waarbij een kwart milliard gulden de rekeneenheid is.

In 1950 beliep het betalingsbalanstekort (transactiebasis)

irca één milliard gulden. De invloed van voorraad-

vorming moet in dat jaar aanzienlijk zijn geweest;. laten

wij het, voor deze voorraadvorming gecorrigeerde, tekort

op ten hoogste een kwart milliard gulden stellen. In 1951

was de betalingsbalans, ongecorrigeerd, bijna in even-

wicht, maar de voorraadvorming was zo aanzienlijk –

wellicht ter waarde van één milliard – dat er na correctie

een betalingsbalansoverschot was, dat we op een kwart

milliard â een half milliard willen ramen. Wanneer de

omslag van gecorrigeerd tekort naar gecorrigeerd over-

schot optrad is niet precies te zeggen; laten wij dit tijd-

stip op begin 1951 stellen. In 1951 verbeterde de positie

snel. Het jaar 1952 gaf een ongecorrigeerd overschot te

zien van anderhalf â twee milliard; er vond toen een ifinke

voorraadintering plaats, waardoor het gecorrigeerde

overschot op tenminste één milliard is te stellen. Een

dienovereenkomstig gecorrigeerd overschot kan, op

jaarbasis, ook voor de eerste helft van 1953 worden aan-

gehouden. De gecorrigeerde saldi geven dus het volgende

beeld: het tekort van een kwart milliard gulden in 1950

maakte van lieverlee plaats voor een overschot ter hoogte

van één milliard in 1952 en
1953.
Deze ontwikkeling is

rustiger dan die der ongecorrigeerde saldi, die sterk door
de Korea-golf zijn beïnvloed.

Waar schuilt nu het raadsel? Naar onze mening hier:

Nederland heeft sinds begin 1951 een voor voorraad-

mutaties gecorrigeerd betalingsbalansoverschot, dat in

1952 en 1953 relatief aanzienlijke vormen aannam: ten-

minste
5
pCt van het nationale inkomen. Gelet op het

hiervoor aangestipte verband tussen monetair evenwicht

en betalingsbalansevenwicht betekent dit, dat er sinds

enkele jaren een deflatie in ons land aan de gang is van

dienovereenkomstige omvang. Maand in, maand uit,

blijven de inkomensbestedingen bij de inkomens ten ach-
ter. Dit laatste is op zichzelf gezien niet zo’n vreemd ver-

schijnsel; de geschiedenis heeft wel meer voorbeelden

van krasse deflatieprocessen te zien gegeven. Het merk-

waardige is echter, dat een jarenlang aanhoudende de-

flatje naar alle verwachting zou moeten leiden naar een

af brokkeling van de productie en de werkgelegenheid.

Men zou een contractie in de reële sfeer verwachten,

een binnenlandse recessie, of zelfs een depressie. Ware

deze aanwezig, dan zou het betalingsbalansoverschot

niets raadselachtigs hebben. Maar er is geen contractie

in de reële sfeer. Medio 1953 lagen productie en werk-

gëlegenheid in Nederland op een niveau als sinds mensen-

heugenis niet werd bereikt. De werkloosheid beperkte

zich in de afgelopen maanden tot een omvang van 100.000

personen (na seizoencorrectie). Neemt men in aanmerking,

722

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 September
1953

dat hierin ook de werkloosheid in de ,,zwarte” gebieden

is begrepen, dan is het duidelijk dat van conjuncturele

werkloosheid thans niet kan worden gesproken. Ziedaar

de vreemde combinatie: een betalingsbalansoverschot

en daarmee samenhangende monetaire contractie aan

de ene kant, hoge productie en volledige werkgelegen-

heid aan de andere kant.

Raadsels zijn er om opgelost te worden. De theorie

doet ons een eerste oplossing aan de hand: een monetaire

contractie behoeft niet in de productie door te werken
zolang, de verminderde vraag wordt opgevangen door

toenemende voorraden eindproducten. Geeft de Neder-

landse economie iets dergelijks te zien? In beperkte mate

wel. Hoewel men, evenals dat met de grondstoffenvoor-

raden het geval is,. slechts weinig statistisch gefundeerde

kennis heeft omtrent de voorraden eindproducten, is
het toch aannemelijk dat deze voorraden sinds 1950

enigszins zijn toegenomen. Ook de assortimenten zijn

verruimd. Maar een dergelijke toeneming kan toch slechts

in geringe mate tot de verklaring van het hier onderzochte

verschijnsel bijdragen. Voor zover zij ex post geschiedt,
tegen de wil dergenen, die de voorraden houden, kan zij

de doorwerking van de defiatie in de productie slechts

vertragen, niet tegenhouden. Wij zullen dus moeten om-

zien naar een andere verklaring.
Deze kan worden gevonden door te letten op de wijze,

waarop het totaal der middelen dat onze volkshuishou-

ding ter beschikking staat, wordt besteed. De bronnen

dezer middelen zijn de nationale productie en de invoer;

de bestedingsrichtingen zijn de consumptie en de kapi-

taalvorming – tezamen de binnenlandse bestedingen –

en de uitvoer. Het blijkt nu, dat de verhouding tussen de

binnenlandse besteding en de uitvoer voortdurend ten

gunste van de laatste is gewijzigd. Deze verschuiving is

onmiddeffijk begrijpelijk voor de eerste na-oorlogsjaren.
De binnenlandse bestedingen waren toen hoog als gevolg

van de noodzakelijkheid van herstelinvesteringen en van

de wenselijkheid om de consumptie niet beneden een

onverantwoord niveau te laten dalen. De uitvoer daaren-

tegen was aanvankelijk nog laag; de omvang er van werd

in grote mate bepaald door de hoeveelheid goederen,

die voor dit doel beschikbaar waren. Daar deze hoeveel-

heid weer afhankelijk was van de technisch bereikbare

productie is een zeer snelle stijging van de uitvoer in deze

jaren niet verwonderlijk.

In het patroon dezer bestedingsrichtingen blijkt nu

omstreeks
195011951
een critiek stadium te zijn inge-

treden. Zoals reeds bleek werd toen een gecorrigeerd

betalingsbalansevenwicht bereikt. Daarna heeft zich

echter de toeneming van de uitvoer nog voortgezet, zij

het ook dat deze toeneming vooral in 1952 sterk degres-

sief was. Sinds het begin van 1951 begon zich echter een

daling in de binnenlandse bestedingen af te tekenen.

De vraag-of hier een autonome dan wel geïnduceerde

bestedingsvermindering in het spel was kan in dit verband

buiten beschouwing worden gelaten. Ook moge hier

onbesproken blijven of de uitvoerstijging na
1950
geheel

autonoom was dan wel gestimuleerd werd door de de-

flatoire ontwikkeling in het binnenland; het is duidelijk

dat ons kostenniveau hierbij een belangrijke rol speelde,

maar ook de hoogte van het kostenniveau is door de

defiatie in een voor de concurrentiepositie gunstige zin

beïnvloed. Wij gaan op deze samenhangen niet in. We

constateren slechts, dat, als men de cijfers van 1952 ver-

gelijkt met die van 1950, het uitvoervolume een stijging

vertoont van 27 pCt, en dat anderzijds de consumptie

met 2 pCt is gedaald, terwijl de netto-investeringen in

vaste activa zelfs met 16 pCt zijn afgenomen. In deze

twee jaren kan men de vermindering van de totale bin-
nenlandse bestedingen – dus inclusief voorraden, maar

deze laatste gecorrigeerd voor het invoergedeelte van de

,,extra” voorraadmutaties – stellen op ongeveer 4 pCt.

Wat is nu per saldo het effect van deze twee tegenge-

stelde krachten geweest? In de eerste plaats heeft de beste-

dingsvermindering een remmende invloed uitgeoefend op

de nationale productie. De stimulans van de uitvoeront-

wikkeling bleek echter sterker te zijn dan deze rem.

Het totaal van binnenlandse bestedingen en uitvoer steeg

van 1950 tot 1952 dan ook met rond 6 pCt. De resultante

van de defiatoire ontwikkeling in het binnenland en de

exporttoeneming was een stijging van de nationale pro-

ductie met ruim 4 pCt. Overeenkomstig deze productie-

stijging nam ook de invoer van grondstoffen en half-

fabrikaten toe (ook weer gecorrigeerd voor het invoer-

gedeelte van de voorrraadmutaties); geheel in de lijn met

de vermindering der binnenlandse bestedingen daalde

daarentegen de invoer van consumptie- en investerings-

goederen. Per saldo was de invoer in 1952 met een kleine

10 pCt ten opzichte van 1950 gestegen. Indien men nu

de ontwikkeling van de productie (Y), de invoer (M),
de consumptie (C), de investeringen (1) en de uitvoer

(U), kwantificeert in de balansvergelijking Y + M =

C + 1 + U, dan ontstaat het volgende beeld:

Y +’M==C +
1
+ U

1950

100

100

100

100
1952

104

110

96

127
106

106.

In onderstaande grafiek is een en ander geïllustreerd.

Duidelijk ziet men daarin de aanwezigheid van tegen-

gestelde krachten; enerzijds de contractieve tendenties,

na 1950 tot uiting komend in de benedenwaartse richting

van de lijnen, die de binnenlandse bestedingen en de

invoer van consumptie- en investeringsgoederen weer-

geven, anderzijds de expansieve invloed van de uitvoer-

stijging. Er blijkt ook uit hoe deze tegengestelde krachten

resulteren in de licht stijgende lijn C + 1 + U.

VOLUME… INOICES VAN MIDDELEN (dunne lijnen)
EN BESTEDINON (dikke lijnen)

U

4
M grond@
totfen

1
.01

1
• •
C.l.0

“‘
.

UutIb\.
»

M con .ui pil. en
t

t

t

inve.terIçg,go.d.r.

50

51

52

13

Uit het voorgaande blijkt, in welke richting de oplos-

sing van het aanvankelijke raadsel moet worden gezocht.

Men kan stellen, dat inderdaad de exportontwikkeling

de sleutel tot-deze oplossing biedt. Niet alleen in de meer

120

hO

100

•0

16 September 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHEBERICHTEN

723

platvioerse zin, dat de toenemende uitvoer het betalings-

balansoverschot in het leven heeft geroepen, maar vooral

in deze zin, dat de export zo sterk toenam dat daardoör

de deflatoire ontwikkeling, dus de afneming van de bin-

nenlandse bestedingen, in haar uitwerking op de productie

werd gecompenseerd. De sterke deflatie correspondeert

met een sterke verschuiving van binnenlandse afzet naar

buitenlandse afzet. Zij heeft bij deze verschuiving on-

getwijfeld een nuttige functie gehad, omdat men kan

aannemen dat zonder deze deflatie de zuigkracht van de

binnenlandse markt de exportontwikkeling zou hebben

geremd.

De cijfers, die het samenspelen van monetaire coii-

tractie en uitvoerexpansie illustreren, zijn in het boven-

staande slechts vervolgd tot en met
1952.
Voor het eerste

halfjaar van 1953 ontbreken de precieze gegevens nog,

maar men mag aannemen dat zij in dezelfde richting wij-

en. Zij manifesteren het evenwicht in de productie des

te duidelijker, omdat de werkloosheid welke eind 1952
in weerwil van de gestegen productie was opgedoemd,

in 1953 weer is teniet gedaan. Het globale evenwicht:

waarin onze economie medio 1953 verkeerde, biedt een

fraai voorbeeld van de wijze, waarop de contractieve

invloed ener binnenlandse deflatie kan worden oge-

vangen door de extra-productie voor de uitvoer.

Het ogenschijnlijke raadsel is hiermede naar onze

mening opgelost. Toch blijft er in deze kwestie nog veel

stof tot ifiosoferen. Zo zou men kunnen vragen: wie zijn

het, die het voortdurende achterblijven van de bestedin-

gen bij de inkomens bewerkstelligen? Het bedrijfsleven?
De gezinnen? De Overheid? De institutionele beleggers?

Wie deze overheveling plaats doet vinden, en waar het

geld blijft, vormt een hoofdstuk apart, dat’ hier onge-

schreven moge blijven.

Een tweede reeks van vragen, die door het bovenstaande

wordt opgeworpen, betreft de oorzakelijke samenhang

tussen betalingsbalansoverschot en deflatie. De balans-
vergelijkingen, welke ter sprake kwamen, geven slechts

identiteiten, geen causaliteiten weer. Men mag niet zeggen,

dat de deflatie het betalingsbalansoverschot in het leven

heeft geroepen, al heeft het daaraan ongetwijfeld mee-
gewerkt. Men mag ook het omgekeerde niet stellen, al

hebben ongetwijfeld de zwellende inkomens der expor-

teurs wel tot de overheveling van transactiekassen naar

beleggingskassen bijgedragen. Waar de autonome im-

pulsen in het proces van exportexpansie en monetaire

contractie liggen is, alweer, een vraag die in dit verband

niet kan worden behandeld. Zij is niettemin zeer belang-

rijk, want zij heeft te maken met de mate, waarin de hui-

dige situatie stabiel dan wel labiel is; anders gezegd, in

hoeverre de deflatoire tendenzen een incidenteel dan wel

een structureel karakter hebben. Het moge onjuist en te

simpel zijn om te menen, dat de deflatie het betalings-
balansoverschot heeft veroorzaakt, maar het lijdt geen

twijfel, dat een plotse,linge beëindiging van het achter-

blijven van de bestedingen bij de inkomens zou leiden

tot een plotselinge verdwijning van het betalingsbalans-

saldo. Deze eventualiteit zou kunnen leiden tot een ver-

storing van het huidige evenwicht in de productie, en

of zij zich zal voordoen hangt er uiteraard ten zeerste

van af, door wie en uit hoofde van welke motieven de

voortdurende monetaire contractie geschiedt. Wat deze
motieven betreft, het lijkt waarschijnlijk dat de dalende

groothandelsprijzen tot een zekere oppotting bij het

bedrijfsleven hebben geleid. Ook is de merkbare daling

van het investeringsvolume een verklarende factor.

Maar een en ander levert geen volledige verklaring van

ROTTERDAMSCHE BANK

FINANCIERING VAN

IMPORT- EN EXPORT-

TRANSACTIES

250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

het oppottingsverschijnsel. Een diepergaande analyse

is op dit punt zeker wenselijk.

Ten slotte zij hier nog een punt aangstipt dat in een

nadere bespiegeling omtrent de betekenis van de deflatie

niet mag ontbreken. In het voorgaande is de vraag be-

antwoord waarom zich, ondanks de deflatie, toch geen

depressieverschijnselen voordoen. Mag men nu ook het

omgekeerde stellen, nl. dat de druk, welke de deflatie

legt op de binnenlandse bestedingen, voorwaarde is ge-

weest voor het evenwicht in de productie?

Naar onze mening is dit overdreven. Door de zaak

aldus te stellen, zou men verwaarlozen dat, indien er van

1950 af geen oppottingen hadden plaats gevonden, de

productie wellicht wat sterker ware toegenomen, evenals

de arbeidsproductiviteit zich alsdan anders zou hebben

ontwikkeld. Het uitblijven van een verdere belangrijke

stijging van ons reële nationale inkomen sedert 1950 doet

het vermoeden rijzen dat gedurende de afgelopen jaren de

productietoeneming groter had kunnen zijn zonder een

overspannen toestand in het leven te roepen. In welke

mate dit had kunnen worden gerealiseerd en in welke

mate de defiatie daarnaast een nuttige functie heeft uit-

geoefend, blijve hier onbesproken.

Gaat men evenwel uit van de situatie zoals deze thans

is gegroeid, dan kan men, zoals reeds werd opgemerkt,

verwachten dat een plotselinge beëindiging van de oppot-
ting tot een infiatoire verstoTing zou leiden. Dit betekent,

dat de Nederlandse betalingsbalans bij de huidige stand

van de arbeidsproductiviteit niet op korte termijn op

het thans behaalde exportniveau sluitend kan worden

gemaakt, zonder dat daardoor een overspanning van

bepaalde markten voor productiefactoren optreedt. Hoe

deze schaarsteverhoudingen precies liggen, op welke

punten bottle-necks dreigen, en vooral ook: hoe duur-

zaam deze situatie is, zou een nadere, gedetailleerde

analyse vragen. Maar globaal genomen kan men van de

situatie medio 1953 zeggen, dat het overschot op de be-

talingsbalans past in een totaal economisch evenwicht

dat een hoog uitvoerpeil verenigt met een evenwichtige
markt voor de binnenlandse productiefactoren. Voor de

komende periode zal het practische probleem vooral

liggen bij een zodanig geleidelijke opheffing van de druk

op de binnenlandse bestedingen, dat daardoor het ge-

noemde evenwicht niet wordt verstoord.
‘s-Gravenhage.

J. BROEKHUTzEN.
J. PEN.

724

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 September
1953

De situatie op de Nederlandse varkensmarkt sinds

het einde van de oorlog

Het karakter van het prijsverloop van varkens.

Naast de algemene conjunctuurgolven, die met name

in de tweede helft van de vorige eeuw met een opvallende

regelmaat van 7-11 jaar terugkeerden, heeft men in be-

paalde sectoren van het economisch leven fluctuaties

opgemerkt, die eveneens worden gekenmerkt door een

grote mate van periodiciteit. Een markant voorbeeld

hiervan vormen de zgn. varkenscycli.

Qe cycische bewegingen in de productie en prijzen

van varkens worden veroorzaakt door uitbreiding en in-

krimping van de varkensstapel als een reactie op de prijs,

terwijl de vraag vrijwel constant blijft. Wanneer de prij-
zen an varkensvlees op een gunstig peil liggen, reageren

de boeren hierop door meer zeugen aan te houden en

een groter aantal biggen op te fokken, teneinde met een

groter aantal varkens van de gunstige prijs te kunnen

profiteren. Doordat een groot aantal dieren voor fok-

doeleinden wordt gebruikt en er dus nog minder varkens

aan de markt worden gebracht, heeft deze eerste reactie

yan de varkenshouders een nog grotere prijsstijging ten

gevolge. Zo gauw echter de biggen van deze zeugen zijn
vetgemest, komt er een stroom van varkens op de markt,

hetgeen een druk op de prijzen ten gevolge heeft. De

prijs wordt des te slechter naarmate er meer varkens

worden geleverd. Dit heeft op zijn beurt weer ten gevol-

ge, dat practisch alle varkenshouders hun veestapel gaan

inkrimpen. Is de voorraad varkens, welke als een reactie

op de eerste gunstige prijs war

en gefokt, volledig afgezet,

dan onstaat er weer een tekort aan aanvoer, hetgeen

weer tot een prijsstijging aanleiding geeft. Is deze gunstige

prijs een feit geworden, dan reageren de varkenshouders
weer met een uitbreiding en begint het gehele proces van

voren af aan.

Uit het bovenstaande volgt, dat de duur van een var-

kenscyclus wordt bepaald door de regeneratiemogelijk-

heden van de varkensstapel (het aantal fokzeugen) en

de lengte van de periode om een varken slachtrijp te
maken. De gemiddelde duur bedraagt ‘tegenwoordig

2 â 3 jaar. De cyclus wordt veroorzaakt, doordat de var-

kenshouders vrijwel allemaal op dezelfde wijze reageren

op het rentabiliteitsverloop (bijlage prijzen voor slacht-
rijpe varkens weinig fokzeugen en bij hoge prijzen veel

fokzeugen aanhouden). Het zal ook duidelijk zijn, dat

de lengte van de cyclus verandert al naar gelang de var-

kens op jongere of oudere leeftijd slachtrijp zijn. (Zo

bedroeg de lengte in de jaren twintig, toen overwegend

zware varkens werden gemest, 3 â 4 jaar).

Het Landbouw-Economisch Instituut heeft enkele

jaren geleden in een verdienstelijke nota dit cycische

prijsverloop van varkens (en ook van runderen) voor de

jaren na 1923 duidelijk aangetoond
1).

In dit artikel zal het verloop van de prijzen en de pro-
ductie-omvang sinds 1946 worden nagegaan, terwijl te-

vens een kort overzicht zal worden gegeven van de wijze,

waarop de Overheid de laatste jaren haar prijsbeleid aan
de ontwikkeling van de vrije markt heeft aangepast.

1)
Landbouw-Economisch
Instituut,Nota No 80. Een marktanalytische
beoor

deling inzake het prijsverloop van varkens, biggen,
slachtrunderen,
fokkalvejen
en rogge (samengesteld door Dr E. H. M. Hartmans, Augustus 1951).
Vgl. ook Dr E. H. M. Hartmans, Prijsontwikkeling van de varkens (Maandblad
voor de Landbouwvoorlichtingsdienst, December 1952).

Het prijsverloop van varkens en biggen sinds het einde

van de oorlog, alsmede de aanvoer van varkens is in de
figuur op blz. 725 graphjsch uitgebeeld. De drie curves

zijn alsvolgt bepaald. Teneinde hetkarakter van het

prijsverloop en het verloop van de aanvoer duidelijk te

onderkennen en te ontdoen van de seizoenschomme-

lingen en toevallige storingen zijn 12-maands voort-

schrijdende gemiddelden berekend. Hierbij is uitgegaan

van de prijzen resp. de aanvoer van zware varkens van

de markt te Rotterdam en de prijzen van biggen van de

biggenmarkt te Gouda; deze markten kunnen als re- –

presentatief voor geheel Nederland worden aanvaard.

Vervolgens is op dezelfde wijze de. trend bepaald van de

indexcijfers der groothandeisprjzen. Deelt men de

trendlijn van de nominale varkens- en biggenprjzen en

die van de nominale varkensaanvoer door de trendlijn

der groothandelsindices, dan moet het resultaat de even-

tueel aanwezige cyci te zien geven. Dat dit inderdaad

het geval is, blijkt duidelijk uit de figuur. (De curves zijn

getekend op basis April 1951 t/m Maart 1952 = 100).

Rekening houdend met het feit, dat de markt voor

vette varkens pas op 6 November 1949 werd vrijgelaten

– dit punt wordt in de grafiek aangegeven door de ver-

ticale lijn -, wordt het golvend prijsverloop in boven-

staande figuur ook voor de periode na de oorlog op

onmiskenbare wijze aangetoond. De prjsschommelingen

voor de biggen waren sterker dan die voor de varkens

hetgeen voor de hand ligt; de prijzen van grondstoffen
fluctueren immers steeds heftiger dan die van eindpro-

ducten. De fluctuaties in de varkensaanvoer waren pre-

cies tegengesteld aan die in de prijzen.

De schommelingen op de vrije markt na 6 November
1949 interesseren ons uiteraard het meest. Terwijl in de

eerste maanden van 1951 een dieptepunt in de prijzen

werd geconstateerd, trad in de loop van hetzelfde jaar

het herstel in, waarna in 1952 een prijstop werd bereikt.

In de reeds genoemde nota van het L.-E.I. – samen-

gesteld in de zomer van 1951 – werd ook al als ver

wachting uitgesproken, dat in 1952 vermoedelijk weer

een gunstige periode voor de varkenshouderj zou aan-

breken.

Op overeenkomstige wijze kan thans, uitgaande van
het prijsverloop in de voorbije jaren, de prijsontwikke-

ling voor de tijd, die voor ons ligt, met enige waarschijn-

lijkheid worden gextrapoleerd. In de eerste helft van

dit jaar zijn de varkensprjzen zeer gedaald. De laatste

tijd trekken zij weer iets op, doch dit is een gevolg van

de normale seizoenschommeling, welke ieder jaar in de
herfst haar hoogste punt bereikt. ‘Zien wij verder af van

bijzondere gebeurtenissen, dan is in de eerste maanden

van 1954 misschien nog een sterke prijsdaling te ver-

wachten. Zodra het dieptepunt hiervan is bereikt, zal

opnieuw’ een gunstige periode volgen.

Het mag als bekend worden verondersteld, dat de

Nederlandse Regering na de oorlog met de Britse Re-

gering een overeenkomst heeft aangegaan tot levering

van bacon (,,long term agreement”). Het spreekt van-
zelf, dat de prijsvorming van de vette varkens ook zal

worden beïnvloed door de baconprijzen, die met Enge-

land worden’ gecontracteerd. De prijzen van Yvette var-

16 september 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

725

kens en baconvarkens zullen ceteris paribus altijd min

of meer parallel lopen, omdat – zodra dit niet geschiedt

en de prijzen der zware varkens bijv. sterk stijgen – de

lichte baconvarkens niet als zodanig zullen worden ver

kocht, maar ook vet gemest zullen worden; het aanbod

van. de vette varkens neemt hierdoor toe en zodoende

ontstaat er weer een tendentie tot herstel van het even-

wicht in de prjsverhouding. De recente ervaring leert,

dat het bestaan van het baconcontract met Engeland het
cyclische prijsverloop van varkens niet doet verdwijnn.

Of dit in de toekomst ook het geval zal zijn is zonder

meer niet te zeggen. Het overheidsbeleid op de varkens-

markt, in hct bijzonder ten aanzien van baconvarkens,

speelt op dit punt ook een belangrijke rol.

Rest ons nog de ontwikkeling van de varkensstapel

en de productie van varkensvlees na de oorlog na te gaan.

Het cyclisçhe verloop komt in de cijfers betreffende de

omvang van de varkensstapel en in het bijzonder in de

toeneming van het aantal fokzeugen ook goed tot uitdruk-

king. De productie van varkensvlees fen spek bewoog

zich na de oorlog, behalve het laatste jaar, in een steeds

stijgende lijn. Ter vergelijking met de toestand vôôr de

oörlog is ook het gemiddelde van de jaren 1934
2
38

opgenomen.

De ontdekking van het bestaan der varkenscydi heeft
belangrijke gevolgen. Het wordt nu mogelijk Vrij goed

gefundeerde marktvoorspellingen te doen. Ook de onder-

nemers, in casu de varkenshouders, kunnen er veel prd-

fijt van trekken, indien zij kennis dragen en rekening

houden met het cyclische prijsverloop van hun product.

Omvang van de varkensstapel en productie van varkens-

vlees en spek

Jaar
Totaal aantal
varkens
(x

1.000)

Waarvan fok-
zeugen
(x

1.000)

Productie van var-
kensvtees en spek
(in tonnen)

1934-’38 (gem.)
1.645
161
232.974
1.040
216
78.403
137
90.751
871
..
134
97.960

1946

……………

1949

…………..
1.298
236
163.690

1947

……………857
1948

……………..

1.860
277
236.316
1950

……………
1951

…………….

.

1.935
246
265.300
1952

……………
1.843
276
256.100

Het overgrote deel van de boeren is er zich tegenwo5r-
dig wel van bewust, dat het boerenbedrijf door zijn verre-

gaande specialisatie hoge eisen stelt aan hun technische

bekwaamheid en economische geschooldheid, teneinde

een zo rationeel mogelijke bedrijfsleiding te verzekeren.

Zij behoren zich echter ook op de hoogte te stellen van

factoren, welke invloed uitoefenen op de prijsvorming

van hun producten, immers indien hogere prijzen worden

verkregen door het volgen van rationele afzetpraktij ken,

dan betekent dit evenals bij lagere productiekosten een

hogere winst.

Het overheidsbeleid op de varkensmarkt na 1949.
De prijsvorming van varkens is vrij met dienverstande,

dat voor baconvarkens een garantieprijs geldt. Het is

deze prjsgarantie, die de kern vormt van het prijsbeleid
van de Overheid op de varkensmarkt. Het is één van de

zgn. strategische punten van de ,,nieuwe koers” in de

landbouwpolitiek, die de Regering in 1949 heeft ingezet

CYCLUS-INDEXVERLOOp VAN VARKCNS EN BGGEN (APRIL1951

MAART1952 100)

180

170
160

150

140

130

120

iio

100

90

80

70

0

I
0


40
II

30

.20

’10

1_t

1946

1947

1948

1949

1950

1951

1952

f

726

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 September 1953,

De varkenshouderj vormt immers naast de melkveehou-
derj en de kippenhouderij één der inkomensbronnen van

het gemengde bedrijf op de zandgronden.
De effectuering van de genoemde prijsgarantie wordt

bepaald door de afzetmogelijkheden voor bacon in het

kader van het baconcontract met Engeland. In het na-

oorlogse varkensbeleid heeft dit contract een belangrijke

plaats ingenomen. Enkele malen is het voorgekomen,

dat ons land de aangegane verplichtingen niet kon na-

komen. In 1950 moest volgens het afgesloten contract

25.000 ton bacon worden geleverd; de werkelijke leve-

ringen bedtoegen echter slechts 21.000 ton. In 1951 zou

40.000 ton worden geleverd, de werkelijke export heeft

echter 35.000 ton bedragen. Beide jaren moesten andere

exportmogelijkheden van varkensvlees worden afgeremd
om de contractueel verplichte baconexporten naar Enge-

land zoveel mogelijk doorgang te doen vinden.

Tezelfdertijd had zich een industrie van vleeswaren

ontwikkeld, die om meer dan één reden aantrekkelijk

was. In de eerste plaats wist deze industrie zich een afzet-

markt in het buitenland te veroveren (uitvoer van ham

in blik naar de Verenigde Staten en van ,,luncheon meat”

naar Engeland), die rendabeler was dan de baconexport
naar Engeland. Met name de uitvoer naar de Verenigde

Staten betekende een welkome versterking van onze

deviezenpositie. In 1951 bracht deze export ca 60 millioen

gulden aan dollars op. Daarnaast betekende de opkomst

van de vleeswarenindustrie een verruiming van de werk-

gelegenheid; de productie van vleeswaren is nl. veel

arbeidsintensiever dan die van bacon.

• Daar de Overheid ‘met het oog op de toekomstige

effectuering van de prjsgarantie voor de baconvarkens

de Engelse afzetmarkt voor bacôn echter niet graag

wilde prijsgeven, zag zij zich in 1950 en 1951 toch ge-

dwongen genoemde vleeswarenexport te contingenteren.

Ook heeft er tijdelijk een heffing op de uitvoer van vlees-

waren gerust. De baten hiervan heeft het Bedrijfschap

voor Vee en Vlees in een potje gestort, dat in 1952, toen

de markt gedrukt werd door een te groot aanbod van

varkens, o.a. besteed is voor de subsidiëring van een

exporttransactie van 1.400 ton spek naar Rusland.

Door de toenemende productie van varkensvlees als

gevolg van de gunstige prijzen wijzigde zich het aanzien

van de varkensmarkt in 1952 geheel. Het aanbod van

baconvarkens nam zeer toe, meer dan overeenkwam

met onze leveringsverplichtingen jegens Engeland. De

normale gang van zaken is, dat de slachterijen de bacon

verkopen aan het Vee- en Vleesaankoopbureau (over-

heidsinstantie), het commerciële orgaan van het Bedrijf-

schap voor Vee en Vlees. Zij ontvangen voor de bacon

dan een prijs, die het hun mogelijk maakt aan de boer

de vastgestelde garantieprjs uit te betalen. De uitvoer

van bacon geschiedt door de Regering (de invoer in

Engeland is eveneens in regeringshanden) en is over het

algemeen verliesgevend. Nederlands onderhandelings-

positie is in dit opzicht niet sterk. Denemarken bijv. kan

90 pCt van zijn exportsurplus van bacon naar Engeland

uitvoeren, Nederland daarentegen is gebonden aan een

beperkte hoeveelheid. De Nederlandse bcon1everanties

vormen een sluitpost van de Engelse voedselvoorziening,

hetgeen met zich brengt, dat ons land geen hoge eisen

kan stellen wat betreft de prijs.

Teneinde het aanbod van baconvarkens in geregelde

banen te leiden heeft de Overheid haar toevlucht geno-

men tot verschillende maatregelen. Na aanhoudend aan-

dringen machtigde zij het Bedrijfschap voor Vee en Vlees

er toe bij de uitbetaling van de baconprjs iets beneden

resp. iets boven de garantieprijs te gaan teneinde op die

manier het aanbod te beïnvloeden. In Mei van het vorige

jaar werd een prijsuitslag vastgesteld van ten hoogste

5
ct; toen deze niet voldoende bleek om het ruime aan-

bod te stuiten, werd hij in December verhoogd tot maxi-

maal 10 ct (per kg geslacht gewicht). Dit komt er. op

neer, dat de boer 10 ct meer en 10 ct minder dan de garan-

tieprjs voor zijn baconvarkens kan ontvangen. Momen-

teel ontvangt hij 10 ct minder. De Regering blijft echter

de garantieprjs uitbetalen. Van het voordelige verschil

is een apart varkensfonds gevormd, waarvan de middelen

vermoedelijk zullen worden aangewend ter ondersteu-
ning van de varkensmarkt. Daarnaast zijn de gewichts-

grenzen, binnen welke baconvarkens worden afgenomen,

tot vijfmaal toe gewijzigd, eveneens met het oogmerk

het aanbod te beperken. Terwijl het vereiste gewicht de

eerste helft van 1952 nog kon liggen tussen 61 en 85 kg

(geslacht gewicht), moet het thansliggen tussen 63 en

72 kg. Het gevolg hie;v
a
n was o.a., dat de prijzen der

overige varkens loor het grotere aanbod nog sterker

daalden.

Het toenemende aanbod leidde ook tot moeilijkheden
voor de vleeswarenindustrie. Bij de productie van ham-

men in blik komt nl. tegelijk een hoeveelheid vet vrij. De

prijs hiervan daalde in 1952 door de ruimere voorziening

dermate, dat zij de voorheen zo rendabele hammen-

export dreigde onmogelijk te maken. De Overheid heeft

hier op een zeer merkwaardige wijze ingegrepen. In

Januari van dit jaar kregen de hammenexporteurs het.

recht naar rato van hun omzet een zekere hoeveelheid

vet tegen een lonende prijs uit te latén smelten. Tege-
lijkertijd werd de margarine-industrie er toe verplicht

varkensvet door de margarine te mengen. Deze krijgt

het vet afkomstig van de vleeswarenfabrieken tegen een

gesubsidieerde prijs toegewezen. Op die manier is voor

het vet een goede afzetmogelijkheid gevonden, terwijl

de varkensmarkt voor een .rigoureuze prijsdaling is be-

schermd.

Het Bedrijfschap beschikt meer in het algemeen nog

over een middel om de vraag naar varkensvlees te stimu-

leren. De prjsvormitig van rund- en schapenvlees is ge-

heel vrij, de invoer is .aan een vergunning onderworpen.

Door nu met het uitreiken van deze vergunningen vrij

karig te zijn, wordt het aanbod van rund- en schapenvlees

op de binnenlandse markt beperkt en de prijzen vrij hoog

gehouden. Hiervan gaat een gunstige invloed uit op de

vraag naar varkensvlees.

De moeilijkheden op de varkensmarkt, die het gevolg

zijn van het grote aanbod, zijn nog geenszins overwon-

nen. Sinds enkele maanden heerst er echter een iets gun-

stiger stemming. De prijsnoteringen voor de vette var-

kens zijn weer opgetrokken tot boven het garantiepeil

van de baconvarkens. De garantieprijs voor de bacon-

varkens, die herhaaldelijk is herzien in verband met

prjsveranderingen van de geïmporteerde voedergranen,

bedraagt sinds 18 Mei f 2,34 per kg geslacht gewicht.

Zoals vermeld keert het Bedrijfschap hiervan slechts

2,24 uit.

De toon van de Minister van Landbouw op 4 Juni jl.

in de Tweede Kamer ten aanzien van het varkensbeleid

was ook gematigd optimistiséh. Tijdens een bezoek aan

zijn Britse ambtgenoot in Januari slaagde de Minister

er niet in een aanvullend baconcontract voor ons_land-

te verkrijgen. Inmiddels is van Engelse zijde echter be-

richt ontvangen, dat na uitputting van het lopende con-

tract van 35.000 ton (afgesloten voor de periode t/m

31 December 1953) nog 7.500 ton kan worden geleverd.

16 September 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

727

Indien de komende maanden blijkt, dat het aanbod van

baconvarkens terugloopt (hetgeen voor de tijd van het

jaar niet abnormaal is), dan zijn de moeilijkheden voor-

lopig van de baan. Neemt het aanbod daarna evenwel

weer toe, dan is het de vraag, of de bestaande overheids-

maatregelen in staat zullen zijn ernstige prijsdalingen te

voorkomen. De ontwikkeling op de varkensmarkt wordt
door de belanghebbende partijen met spanning tegemoet

gezien.

Conclusie.

Nederland is door zijn in- en uitvoer van agrarische

producten geheel opgenomen in het internationale han-

delsverkeer. Hoewel de exportprijzen van bacon naar

Engeland periodiek in een handelsovereenkomst worden

vastgelegd, leert de practijk dienaangaande toch, dat deze
prijzen wel degelijk onder invloed staan van de vraag- en

aanbodsituatie van varkensvlees op de internationale

markt. Uit het bovenstaande blijkt verder duidelijk, dat
de Nederlandse Overheid met de haar in het kader van

de geleide economie ten dienste staande middelen de

ontwikkeling van de binnenlandse yarkensmarkt niet

spaart

kilometer na

kilometer geld

naar haar hand weet te zetten, doch slechts probeert zich

er zogoed mogelijk bij aan te passen. De Regering kan

bijv. door de gewichtsgrenzen voor de afname van bacon-

varkens, alsmede de prijzen te verlagen, door te mani-

puleren met de ,,swing” bij de uitbetaling van de garantiè-

prijs en door een nieuwe afzetweg te scheppen voor

varkensvet een bepaalde ontwikkeling van de markt wel

afremmen, zij treedt echter niet marktleidend op.
‘s-Gravenhage.

0. GREIDANUS.

De nieuwe economische koers in Oost-Duitsland

De Oostduitse Regering heeft sinds half Juni van dit

jaar een nieuwe economische koers ingeslagen, welke een

diepgaande wijziging van het tot nu gevoerde beleid be-

tekent. In 1951, maar vooral in
1952,
had de Oostduitse
Regering zich met verdubbelde inspanning toegelegd op

de uitbreiding van de zware industrie. Men wilde zich

tot elke prijs, wat staal en ijzer in hun verschillende kwa-

liteiten betreft, van het Westelijke buitenland, inzonderheid

West-Duitsland en de landen van het Schuman-Verdrag,

onafhankelijmaken. Dit streven achtte de Oostduitse

Regering des te meer noodzakelijk, omdat de behoeften

t9enamen naar gelang de productie van zware machines
en complete bedrijfsuitrustingen voor de export naar het

Oosten steeg, wat nog kienimender werd toen vooral

sinds het begin van het vorig jaar ook militaire factoren
een woordje begonnen mee te spreken.
Projecten, die men pas in 1955 wilde verwezenlijken,

werden in het vijfjarenplan met twaalf maanden en meer,

wat hun uitvoering betreft, vervroegd. Nieuwe ijzer- en

staalbedrijven van grote capaciteit verrezen onder andere

in Fuerstenberg aan de Oder, nu Stalinstadt, in Calbe aan

de Saaie en in Doehlen. In 1945 en 1946 gedemonteerde

bedrijven, zoals in Brandenburg aan de Havel, werden

weer opgebouwd en uitgebreid. Ten gevolge van het te

snelle tempo en het tekort aan goede technici kwamen

vele foutieve constructies tot stand. Talrijke ovens moes-

ten na enkele maanden in gebruik te zijn geweest weer

worden afgebroken en door nieuwe worden vervangen.

In andere gevallen konden de ovens niet in gebruik worden

genomen, omdat de Oostduitse industrie een bepaald

onderdeel niet vervaardigde en het bij gebrek aan de-

viezen of ten gevolge van de Westelijke embargoljst niet

kon worden ingevoerd. Bovendien beschikte men over

een veel te smalle grondstoffenbasis, die slechts met

behulp van grote staatssubsidies geëxploiteerd kon wor-

den.

Aan de andere kant was cokes uit eigen productie

vrijwel niet beschikbaar. Zij moest uit Polen worden in-
gevoerd en wel tegen een prijs, die het dubbele bedroeg

van hetgeen het Ministerie. voor het Mijn- en Hoogoven-

wezen van de industrie in staatsregie terugontving. Dit

had een nieuwe, sterke belasting van de staatshuishouding

ten gevolge. Er werd uiteraard geëxperimenteerd om in
deze verhoudingen een wijziging ten gunste te bewerk-

stelligen. Zo verrees bijvoorbeeld in het plaatsje Lauch-

hammer een reuzenbedrijf, dat uit bruinkool coks ver-

vaardigde. Pas nadat men 800 mln mark aan dit project

had uitgegeven, kwam men tot de ontdekking, dat de

gebruikswaarde van cokes uit bruinkool uiterst gering

was. Zo verslond de geforceerde uitbreiding der zware

industrie in Oost-Duitsland niet alleen enorme sommen,

maar zij leidde tevens tot een dergelijke discrepantie

tussen zware en lichte industrie, dat de verzorging der

bevolking in het grootste gevaar kwam.

De Oostduitse Regering was niet in staat de zware

industrie in versneld tempo tot ontwikkeling te brengen

en tegelijkertijd voldoende aandacht aan de uitbreiding

van die takken van nijverheid te besteden, die voor de

verzorging van de bevolking noodzakelijk waren. Des-

ondanks verleende zij absolute prioriteit bij de bevorde-

ring van eerstgenoemde industrie. Dit had ten gevolge,

dat het levenspeil zienderogen daalde, dat de meest

alledaagse gebruiksartikelen, zoals ritssluitingen, elastiek,

punaises, Spijkers, in de staatswinkels niet meer te krijgen

waren. Ook op de productie van de landbouw oefende
de verwaarlozing der lichte industrie haar nadelige in-

vloed uit. Enerzijds ontvingen de boeren geen landbouw-
werktuigen, zodat zij hun werk niet aan konden en ander-

zijds werden zij zo slecht met verbruiksartikelen bevoor-

raad, dat zij weinig animo hadden zich bovenmatig in

te spannen. Zij konden voor hun geld toch niets kopen.

Natuurlijk waren er ook andere factoren, die de Oost-

duitse Regering noopten het economisch beleid in sterke

mate te wijzigen, maar de voornaamste waren toch wel

bovengenoemde. De gebeurtenissen in Oost-Duitsland
na de zeventiende Juni hebben inmiddels bewezen, dat

de Oostduitse Regering de catastrophale fouten van haar

economisch beleid, met als doelwit een volkomen autarkie

ten opzichte van het Westen, in de gegeven omstandig-

heden zeer zeker niet te vroeg heeft ingezien. Wij, die deze

728

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 September
1953

gebeurtenissen zelf ter plaatse hebben meegemaakt,

kunnen getuigen, dat de Oostduitse Regering zonder de

hulp der bezettingstroepen geen gelegenheid meer zou

hebben gekregen om een nieuwe koers te kiezen. Zij heeft

deze gelegenheid nu wel gekregen en daarom is de vraag

gerechtvaardigd, wat zij met de nieuwe economische

koers beoogt. Het is niet moeilijk hierop een duidelijk

antwoord te geven, omdat zij dit zelf reeds bij herhaling

heeft gedaan. Zij streeft er naar het levenspeil der bevol-

king snel op te voeren en wel in hoofdzaak door het ver-

langzamen van het ontwikkelingstempo der zware indus-

trie en de versnelde uitbreiding van die takken van nijver-

heid, welke voor een betere verzorging van de bevolking

met artikelen voor dagelijks gebruik van belang zijn.

Dit programma is nogal omvangrijk en men kan er geen

goed idee van krijgen zonder dat enkele cijfers worden

genoemd.

Dit jaar zal de productie der zware industrie niet met

13 pCt, zoals in het vijfjarenplan voorzien, doch slechts

met 6 pCt ten opzichte van 1952 worden verhoogd. Dit

vormt tezamen met de besparingen op de oorspronkelijk

beoogde investeringen een bezuiniging van 3,1 milliard

mark. Een bedrag daarvan ter hoogte van 950 millioen

mark wil men gebruiken voor de ontwikkeling van de

verbruiks- en de levensmiddelenindustrie, 283 mln mark

om de productie van de sterk verwaarloosde ambachts-

bedrijven weer op gang te brengen en 670 mln mark om

het bnuwen van woningen, straten en culturele inrichtin-

gen te bevorderen. Onder laatstgenoemde post vallen

zowel kleediokalen, wasgelegenheden en kinderkribben

als recreatiezalen en eetlokalen in de bedrijven. Het res-

tant zit in de in tabel 1 vermelde extra uitgaven uit het

staatsbudget voor 1953, die tezamen nog een bedrag

van 2.106.400.000 mark vertegenwoordigen.

TABEL I.

Extra uitgaven uit het staatsbudget voor 1953
mark
Annulering van loorskortingen

…………………………..
110.000.000
Opnieuw ingevoerde toeslag voor Zondagswerk

…………….
30.000.000
verhoging van de premies in de mijnbouw

………………..
8.000.000
Verhoging van de inkomsten der artsen

………………..
20.000.000
Verhoging van

de steuntarieven

…………………………
115.000.000
verhoging van de prestaties der sociale verzekering

……….
58.500.000
Hernieuwde invoering van reducties
bij
het reizen …………..
46.000.000
Prijsverlagingen

……………………………………..
523.900.000
Steun aan de landbouw en teruggekeerde boeren

…………..
476.000.000
Belastingverlagingen voor de particuliere nijverheid

…………
600.000.000
Belastingverlagingen voor het ambacht

……………………
50.000.000
Credieten

aan

boeren

………………………………..
17.000.000
Bankcredieten

aan

particulieren

…………………………
13.000.000
Credieten

der

Nationale Bank

…………………………
24.700.000
Andere

credieten

……………………………………..
14.300.000

Tezamen
……………………………………..
2.106.400.000

Voor 1954 moeten de in het vijfjarenplan voorziene

investeringen van staatswege in de metallurgie, de erts-
bedrijven en de industrie voor de constructie van zware

machines opnieuw met 4 mrd mark worden verlaagd.

Dit geld wil men besteden voor vergroting der capaciteit

en verhoging der productie in de volgende sectoren van

het bedrijfsleven: de industrie voor consumptiegoederen,

electriciteit, steenkolen, de uitleenstations van landbouw-

werktuigen op het platteland en de landbouwbedrjven
in staatsbezit. Die takken van industrie, welke hun in-
vesteringen voor het volgend jaar belangrijk besnoeid

zagen, moeten voortaan hun productie pogen te verho-

gen door de beschikbare capaciteit beter te benutten,

uitval te verminderen, de productiekosten te verlagen,

de productiviteit en de rentabiliteit op te voeren en de

uiterste spaarzaamheid te betrachten. Deze eisen zijn op
zichzelf niet nieuw. Zij werden reeds jaren lang gesteld,

maar het succes was tot nu betrekkelijk gering doordat

gebrek aan voldoende vaklieden, aan goed materiaal,

aan stroom, aan voldoende voorraden in de grondstoffen-

sector en aan rationele planning, hun vervulling in de weg

stonden en staan, terwijl ook het topzware, dikwijls naast

elkaar werkende ambtelijk apparaat niet mag worden

vergeten. Tegenstrjdige aanwijzingen van ministeriële
zijde, het van ambtswege telkens weer ingrijpen in het

productieproces waren tot nu aan de orde van de dag,

wat in niet geringe mate er toe heeft bijgedragen, dat de
genaaste industiie zeer grote verliezen leed en haar pro-

ductieprogramma niet kon vervullen. De ervaring uit het

verleden heeft duidelijk geleerd, dat tussen het stellen

van eisen en hun verwezenlijking een weg ligt, dje in

Oost-Duitsland slechts zelden tot het eindpunt werd ge-

volgd. Meestal is men onderweg blijven steken.

Desondanks heeft men zich van Oostduitse zijde op

het standpunt gesteld, dat bovengenoemde plannen zullen

worden verwezenlijkt en op grond daarvan belangrijke

extra uitgaven uit de staatskas in het economisch plan

opgenomen. Nog in de loop van dit jaar wil men de prij-
zen van een aantal producten verlagen met een, zoals uit

tabel II blijkt, totaal bedrag van 523.900.000 mark,

terwijl voor het volgend jaar een prijsverlaging van in

totaal 3 tot 4 mrd op het programma staat.

TABEL II.

Prijsverlagingen ten laste van de staatshuishouding
mark
Suikerhoudende waren, jams, koek en gebak

…………….
129.000.000
vis

eis

visproducten

………………………………….
78.300.000
Langousten

in

blik

……………………………………
5.000.000
Bijenhonig

…………………………………………
2.900.000
Kalfsvlees

er,

varkenskoppers

…………………………..
3.200.000
Koffie

………………………………………………
60.000.000
Bouwmaterialen

……………………………………..
10.300.000
Vloeibare

brandstoffen

………………………………..
24.000.000
Werkschoenen

……………………………………..
37.800.000
Tabakswaren

…………………………………………
3.400.000
Zeep, schrijfmachines, gloeilampen, kousen

………………..
170.000.000

Tezamen

……………………………………..
523.900.000

Het door deze prijsverlagingen ontstane extra verbruik

der bevolking wil men opvangen door nog in dit jaar voor

5
mrd mark meer goederen ter beschikking te stellen dan

in 4952 en dit bedrag in 1954 nogmaals met 4,5 mrd mark

te verhogen. Het sterkst wil men de bevoorrading be-

vorderen van katoenen weefsels, weefsels uit natuur- en

kunstzijde, ondergoed, vis en viswaren, margarine en

leren schoenen. Wat dit laatste betreft, werden reeds

170.000 paar schoenen uit Hongarije en Tsjechoslowakije

ingevoerd, terwijl China voor de margarineproductie

125.000 ton sojabonen en 25.000 ton olie leverde. Wil

men deze plannen verwezenlijken, dan heeft de Oost-

duitse Regering jaarlijks voor 23 mrd mark alleen aan

levensmiddelen nodig. Tot nu toe beschikte zij echter

slechts over levensmiddelen ter waarde van 13,5 mrd mark,

waarvan voor een waarde van 1,5 mrd uit importen stam-

de.

Het tekort ten opzichte van de plancijfers bedraagt

dus momenteel 9,5 mrd mark. Dit tekort wil men nu

pogen te dekken door de binnenlandse productie te ver-

hogen en de importen uit het buitenland uit te breiden.

Men houdt hierbij rekening met de vrjgave der in de

Verenigde Staten geblokkeerde dollarsaldi van Oost-

Duitsland en de uitbreiding van de handel tussen Oost-

n West-Duitsland tot een gezamenlijk bedrag van 2

mrd mark. De rest moet volgens de Oostduitse premier,

Otto Grotewohl, uit andere landen van het Westen,

doch voornamelijk uit de staten van het Oostelijk blok

komen. Daar hij in dit verband de grootste verwach-

tingen van de Sovjet-Unie koestert, is het niet van belang

ontbloot de handelsbetrekkingen tussen dit land en Oost-

16 September 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

729

Duitsland aan een nadere beschouwing te onderwerpen
1).

De Sovjet-Unie dekt hoofdzakelijk de Oostduitse be-

hoeften aan graan. Volgens het handelsverdrag levert

zij dit jaar 300.000 ton tarwe, 450.000 ton gerst, 70.000

ton haver, 60.000 ton rogge en 50.000 ton mais. Dit zijn

in totaal 930.000 ton. Bovendien komen uit de Sovjet-

Unie 30.000 ton boter, 18.500 ton plantaardige oliën,

5.000 ton vers vlees, 4.000 ton peulvruchten, 2.000 ton

rijst, 400 ton thee en voor een waarde van 10 mln roebel,

ongeveer 2,5 mln dollar, aan visconserven, voornamelijk

langousten, bokking, brasem en vispastei. Bovendien moet

de Sovjet-Unie volgens de bepalingen van het handels-

verdrag nog 44.500 ton olie uit katoenpitten leveren,

die reeds gedeeltelijk is geraffineerd.

Ii verband met de uiterst gespannen situatie op de

levensmiddelenmarkt in Oost-Duitsland, heeft de Sovjet-

Unie zich in Juli ji. nog verplicht naast genoemde hoe-

veelheden extra op crediet te leveren: 27.000 ton boter,

20.000 ton vlees, 15.000 ton oliehoudende zaden, 11.000

ton plantaardige oliën, 8.500 ton dierlijke vetten en
1.500

ton kaas. Onder dit crediet ter waarde van 58 mln dollar

valt ook een post van7.000 ton katoen. In mark omgere-

kend, moet de Sovjet-Unie dit jaar aan Oost-Duitsland

levensmiddelen leveren ter waarde van 550 mln (handels-

verdrag) vermeerderd met een hoeveelheid ter waarde
van ongeveer 230 mln (crediet), dus in totaal voor 780

millioen mark.

Voor de voedselvoorziening van Oost-Duitsland zijn

de leveranties uit de Sovjet-Unie alleen belangrijker dan

die uit alle andere Staten van het Oostelijk blok tezamen.
Deze sturen slechts voor 500 mln mark. Bovendien levert

de Sovjet-Unie nog grondstoffen voor de productie van

massa-artikelen ter waarde van 580 ruim mark. De han-

delsbetrekkingen met de Sovjet-Unie zijn voor Oost-

Duitsland dus van essentieel belang, maar een andere

vraag is, of de Sovjet-Unie in staat zal zijn haar zeer hoog

aandeel in de Oostduitse import onverzwakt te handha-

ven, nu reeds dit jaar nog 25 pCt meer levensmiddelen

nodig zijn dan oorspronkelijk voorzien en in 1954 zelfs

50 pCt. Er zijn verschillende redenen om aan te nemen,
dat dit niet het geval zal zijn, en dit betreft zonder enige

twijfel ook andere artikelen dan levensmiddelen.

De Sovjet-Unie is ook dit jaar niet in staat gebleken

aan al haar leveringsverplichtingen te voldoen. Zo zou

zij bijvoorbeeld gedurende de eerste drie maanden van

dit jaar aan Oost-Duitsland 13.000 ton gedeeltelijk ge-

raffineerde olie leveren voor de margarineproductie.

Zij stuurde echter slechts 4.000 ton, zodat de Oostduitse,

Regering zich gedwongen zag ijlings in de Bondsrepubliek

1.100 ton margarine te kopen en met Noorwegen in

onderhandelingen te treden over de levering van 1.200

ton. Er zijn meer dergelijke voorbeeldën, waarbij nog

‘) Cijfers ontleend aan een geheim rapport, dat door de ,,Commissie van Vrije
Juristen” Uit het Oostduitse Ministerie voor de Buitenlandse Handel werd ont-
vangen.

buiten beschouwing wordt gelaten, dat over de geleverde

kwaliteiten nogal eens wordt geklaagd.

Voorts heerst niet alleen in de Sovjet-Unie, maar ook

in de overige staten van het Oostelijk blok een ernstig

tekort aan levensmiddelen, hoofdzakelijk boter, vlees en

suiker, wanneer men een normale voorziening als grond-

slag neemt. Dit blijkt wel hieruit, dat de Sovjet-Unie

binnen het kader van het handelsverdrag onbetekenende

hoeveelheden boter en vlees leverde, alhoewel hieraan

in Oost-Duitsland een nijpende behoefte bestond en nog

bestâat. Een hoeveelheid van 5.000 ton vlees en 30.000

ton boter is niet groot, vooral niet, wanneer men er reke-

mee houdt, dat 70 pCt van het Oostduitse handels-

verkeei met de Sovjet-Unie plaatsvindt. Door de crediet-

övereenkomst van Juli jl. werden deze hoeveelheden tot

25.000, resp. 57.000 ton verhoogd. Wat dit voor de voor-

ziening van 18 millioenOost-Duitsers betekent; kan men

gemakkelijk uitrekene’. Evenmin kan men op noemens-

waardige hulp uit de overige landen van het Oostelijk

blok rekenen, omdat daar de levensstandaard ten gevolge

van de slechte voedselvoorziening nog lager is dan in

Oost-Duitsland. Deze verhoudingen vinden hun weer

spiegeling in het nieuwe bevoorradingsplan der Oost-

duitse Regering. Want terwijl zij 170 pCt meer katoenen

stoffen op.de
markt wil aanvoeren, bedraagt deze stijging
voor boter en vlees slechts 17, resp. 19 pCt.

Er behoeft daarom geen twijfel over te bestaan, dat

de Oostduitse Regering, wil zij haar nieuwe plannen ver

wezenlijlçen, in sterkere mate dan voorheen aangewezen

zal zijn op leveranties uit het Westen. Hier schuilen nieuwe

handelsmogelijkheden, maar men is beslist geen pessimist,

wanneer men adviseert deze voorzichtig te beoordelen.
Hiervoor bestaan verschillende redenen. De Oostduitse

leveringsmogeljkheden van artikelen, die in het Westen

een vlot afzetgebied vinden, zijn betrekkelijk gering. Men

heeft jarenlang het economisch leven volkomen op het

Oosten georiënteerd. Dit leidde tot een verwaarlozing

van de markten in het Westen, terwijl de productie van

artikelen, die in het Westen werden gevraagd, dikwijls

moest worden verwaarloosd, omdat het Oosten absolute

voorrang genoot. Dit had ln gevolge, dat veischillende

Westelijke handelspartners van Oost-Duitsland zich tot

andere leveranciers wendden en bijvoorbeeld Oostduitse
schrijfmachines, glaswaren en ceramische artikelen wer-

den verdrongen. Hierin kan nu wel een wijziging ten

goede intreden, maar dit zal toch nogal enige tijd duren.

Voorlopig is niet de vraag, wat men aan Oost-Duitsland

kan verkopen het belangrijkste, maar wel hoe deze leve-

ranties door,
de afnemer kunnen worden betaald. Dit

laatste probleem blijft het grootste struikelblok. Oost-

Duitsland beschikt niet over noemenswaardige deviezen

om importen uit het buitenland te betalen en het zal zeker

niet bereid zijn deze voor levensmiddelen, schoenen,

stoffen enz. uit te geven. Nog pas kort geleden kwam een
met papier gelsoleerde kabels

voor zwakstroom en sterkstroom

Ik

koperdraad en koperdraadkabel

kabeigarnituren, vulmassa en olie

ABELFABRIEK

DELFT.

730

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 September 1953

transactie over de levering van 150.000 meter stoffen

uit België niet tot stand, omdat de Oostduitse Regering

hiervoor geen deviezen wilde uitgeven en ook geen aan-
vaardbaxe tegenleverantie kon worden aangeboden. Der

gelijjce voorbeelden uit de praktijk zijn legio. Bij de be-

oordeling van cijfers, die door Oöstduitse instanties wor-

den genoemd, mag nooit uit het oog worden verloren,

dat deze geen realiteiten zijn, maar plannen of voorstellen,

die steeds sterker ineenschrompelen, naarmate het plan

concreet wordt behandeld. Men moet dus voorzichtig

zijn.
0

Berlijn.

L. J. M.
VAN DEN BERK.

Scheepsbouw en scheepsprijzen

Een retrospectieve analyse van de gang van zaken in

de scheepsbouw en van de trend der scheepsprjzen, d.w.z.

de prijzen betaald voor tweedehands tonnage, toont

duidelijk aan dat de jaren, welke sedert het einde van de

tweede wereldoorlog voorbij gingen, in drie verschil-

lende stadia, elk met eigen kenmerk, kunnen worden
verdeeld. Het eerste stond geheel in het teken van de
wederopbouw der door oorlogsgeweld gedecimeerde

koopvaardijvloot. Tegen het eind van 1949 toen de in-

vloed der eerste recessie zich deed gelden, de vrachten

een scherp dalende lijn volgden en de stroom van op-

drachten voor nieuw te bouwen schepen stagneerde,

leek het alsof een periode van meer normale verhoudin-

gen was aangebroken. Was het tot dusver niet mogelijk

tegen vaste prijzen te contracteren en liepen opdracht-

gevers derhalve het risico van stijgende lonen en materiaal-

prijzen, de traag vloeiende bouwopdrachten waren be-

gin 1950 voor verschillende werven, die de orderporte-

feuille snel in omvang zagen minderen, aanleiding con-

tracten tegen vaste prijs aan te bieden, d.w.z. de tot dus-

ver op de rederijen afgewentelde risico’s zelf te dragen.

Men hoopte, dat deze maatregel er toe zou bijdragen

opnieuw belangstelling bij reders te wekken en inder-

daad werden, dank zij deze stimulans, verscheidene con-

tracten â prix fixe geplaatst.

Deze tweede periode, .die dus schijnbaar het einde

inluidde van de kunstmatige hausse der achterliggende

jaren, werd intussen abrupt onderbroken door de her-

nieuwde hausse als gevolg van de gebeurtenissen in

Korea. De vrachten stegen tot een abnormaal hoog peil,

de beschikbare vloot was ten enenmale ontoereikend om

in de vraag naar ruimte te voorzien en bouwopdrachten,

in het bijzonder voor tankschepen, stroomden wederom

binnen. Van vaste prijzen was geen sprake meer zomin

als van gegarandeerde opleveringstermijnen. Hogere lon’en

in Engeland en de welhaast ononderbroken stijging der
materiaalprjzen waren oorzaak dat opnieuw tot de zgn.

,,sliding scale”-basis moest worden teruggekeerd.
op-
drachtgevers moesten wederom genoegen nemen met

een basisprijs; die zou worden vermeerderd met het ver-

schil tussen lonen en materiaalprjzen, geldend respec-

tievelijk op het tijdstip van bestelling en tijdens de duur

van de bouw. De praktijk heeft geleerd, dat dit verschil

de bouwprjs zeer ten nadele tder opdrachtgevers beïn-

vloedt. Zo deelde de voorzitter der Royal Mail Lines

Ltd op de laatste jaarvergadering mede, dat met een

prijsvermeerdering van rond 20 pCt moet worden gere-
kend. Waar in vele gevallen met een zeer lange opleve-
ringstermijn genoegen moest worden genomen, hetgeen

de tot 1956 en later gevulde orderportefeuilles .der grote

werven verklaart, is dit risico in feite niet te overzien en

zijn grotere nadelige verschillen zeer wel mogelijk.

De derde periode, waarin wij ons thans hrvinden,

brak aan toen de wachten zowel voor het vervoer van

droge als vloeibare lading gevoelig daalden. Het aantal

nieuwe bouwopdrachten nam snel in aantal af terwijl

in enkele gevallen zelfs tot annulering van reeds afge-
sloten contracten werd overgegaan. De recentelijk dor

de Engelse Shipbuilding Conference gepubliceerde gege-
vens met betrekking tot de bij Engelse werven geplaatste

bouwopdrachten – mutatis mutandis geldt de zozeer

gewijzigde situatie ook voor andere landen -. tonen

wel heel duidelijk hoe ingrijpend de omstandigheden

zijn veranderd.

Erkend moet worden, dat een aanzienlijk percentage
der wereldkoopvaardijvloot uit schepen bestaat, welke

in een min of meer nabije toekomst moeten worden ver-

vangen, wil de vloot kwalitatief op peil blijven. De vraag

rijst echter of, gezien de allerwege zwaar drukkende

fiscale heffingen, die zelffinanciering door middel van

in te houden winst vrijwel. illusoir maken, vervanging op

enigszins grote schaal waarmede, zolang de bouwprjzen

niet aanmerkelijk dalen, zeer grote bedragen gemoeid zijn,

tot de practische mogelijkheden behoort. Uitlatingen van

de directies der grote scheepvaartmaatschappijen – ik

denk o.a. aan de categorische mededeling van de voor-

zitter der Union. Castle Line op de kortgeleden gehouden

jaarvergadering, dat door zijn maatschappij geen verdere

bouwopdrachten zouden worden verstrekt vooraleer de

bouwprjzen tot. een meer normaal peil zouden zijn ge-

daald en, om dichter bij huis te blijven,, aan de Holland

Amerika Lijn die tot dusver nog niet tot bestelling .van

een nieuw groot passagiersschip is overgegaan, hoezeer

hier ook behoefte aan wordt gevoeld – tonen de ernst

van dit probleem maar al te duidelijk aan. Voor de

scheepsbouw moge het vraagstuk, gezien de bestaande

orderportefeuille, nog niet acuut zijn, voor de werven

welker outillage in de achterliggende jaren van koorts-

achtige bedrijvigheid aan de grote behoefte aan tonnage
werd aangepast, is het uitblijven van nieuwe opdrachten

nochtans een teken aan de wand.

De weinig bevredigende situatie, zowel op de algemene

als op de tankvrachtenmarkt, gevoegd bij de zeer hoge

bouwprjzen maken de geringe geneigdheid der reders

om nieuwe verplichtingen aan te gaan, welker draagwijdte

in feite onberekenbaar is, volkomen verklaarbaar. Het

Bij Engelse werven
.
geplaatste bouwopdrachten

Twaalf maanden, eindigend op:
Voor Engelse rekening
pCL
Voor buitenl. rekening
Totaal

Aantal
Bruto
Aantal
Bruto
Aantal
1

Bruto
schepen
reg. tons
schepen
reg. tons
schepen
1

reg. tons

489
2.271.000
70
126
974.000
30
615
3.245.000
30.4-1951

……………………………….
371
1.752.000
64
113
985.000
36
484
2.737.000

30-4-1952

……………………………….

30-4.1953

……………………………….
145

.
690.000
81,7
33
154.000
18,3
178
844.000

16 September 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

731

volgénde, aan ,,Fairplay” ontleende, overzicht geeft een

duidelijk beeld van de stijging der bouwprijzen sedert

ultimo 1945. Ter vergelijking zij er op gewezen, dat de

bouwprjs van een dergelijk schip in Augustus 1939 circa

£ 145.000 bedroeg!

Standaardtype motorvrachtschip van 9.500 tons

B

£
ouwprijs in
Prijs per ton
draagvermogen in
£

31

December

1945

…………..
240.000
25. 5.0
30 Juni

1946

…………..
290.000 30.10.0
31

December

1946

…………..
32.15.0
30 Juni

1947

…………..
370.000
39. 0.0
31

December

1947

……………
420.000
44. 5.0
420.000
44. 5.0
425.000 44.15.0
30 Juni

1949

…………..
395.000
41.10.0
31

December

1949

…………..
320.000

….
….

33.15.0

….
310.000
300.000 31.10.0

30’Juni

.

1948
.
………………

31

December

1950

.. …… … …
450.000 47.10.0

31

December

1948

………………

30

Juni

1951

………. ….

…. ….

550.000

….

58. 0.0

30

Juni

1950

……………….

675.000

…..

71. 0.0
610.000

…. ….

64. 5.0
31

December

1951

…. …………..
30

Juni

1952

……………..
600.000
63. 0.0
31

December

1952

……………..
30

Juni

1953

…………..
..600.000
63. 0.0

*

Het is uiteraard niet mogelijk met enige zekerheid het

toekomstig prijsverloop te voorspellen. Is men in de

kring van het rederjbedrjf al van mening, dat de top is

bereikt, in Engeland eisen de vakbonden een nieuwe

loonsverhoging van niet minder dan 15 pCt. Wordt deze

eis ingewilligd dan zal de bouwprijs wederom stijgen.

Dit zal o.a. ook het geval zijn, indien de Engelse kolen-

prijs mocht stijgen. Immers, moet in dit geval met een.

verdere verhoging der materiaalprjzen rekening worden

gehouden: Deze onzekçre factoren maken iedere prognose

onmogelijk. Concluderend mag echter worden vastgesteld,

dat de grote werven, zowel hier te lande als elders, over

een behoorlijk gevulde orderportefeuille beschikken.

Vôor de nabije toekomst zijn de vooruitzichten, mits niet

op groter schaal dan tot dusver tot annulering van con-

tracten wordt overgegaan, derhalve gunstig. Het risico

van annulering van reeds verstrekte opdrachten lijkt, wat

de “Tederlandse schepsbouw betreft, niet groot daar het

hier voor een niet onbelangrijk percentage opdrachten

geldt van lijnrederjen en voor de bouw van tankschepen,

waarvoor reeds voor een reeks van jaren timecharters
zijn afgesloten. Het uitblijven van nieuwe opdrachten

baart echter zorg en enige reserve ten aanzien van de toe-

komstige gang van zaken is dan ook niet misplaatst.

De zgn. aan- en verkoopmarkt toonde eenzelfde ten-‘

dentie als de algemene vrachtenmarkt, nl. bevredigende

activiteit in het eerste kwartaal en vervolgens afnemeride

bedrijvigheid, die tegen het einde der verslagperiode

vrijwel tot volkomen stagnatie leidde. Een even, onver-

wachte als kortstondige opleving werd veroorzaakt door

de aankoop voor Griekse rekening van verschillehde

schepen van het zgn. Liberty-type, aankopen., die klaar-
blijkelijk veeleer geïnspireerd werden door politieke dan
door economische overwegingen. Deze transacties

volg-

den namelijk op een zinsp.eling door President Eisenho-

wer, dat met de mogelijkheid ener uitbreiding van het

Koreaans conifict rekening diende te worden gehouden.

‘De aankoop dezer weinig economische schepen tegen

oplopende prijzen werd stellig niet gemotiveerd door een

gunstiger stemming op de vrachtenmarkt. Nadat door

deze kortstondige vraag de prijs vait £ 240.000 tot

£
275.000
sâs gestegen, daalde deze weder tot eerstge-

noemd bedrag zodat kopers in enkele maanden tijds met

eii niet onbelangrijke prijsdaling zijn geconfronteerd. De

p’rjsfluctuaties voor schepen van het Liberty-type waren

trôuWens gedureide het afgelopen halfjaar vrij aanzien-

lijk. De hoogste prijs, nl. £ 286.500 werd eind Maart,

(fngezonden mededeling)

Levensverzekering

Vertrouwelijke adviezen terzake van:

• oudedags- en gezinsverzorging;

• overdracht van bedrijf of practijk;
• bescherming van het bedrijf tegen

de gevolgen van overlijden van een

der firmarsten
wendt U to: onze vertegenwoordigers
of
kantoren.

eveneens door Griekse reders, betaald; gemiddeld be-

droeg de prijs gedurende en kort na het eerste kwartaal

£270/280.000 om, zoals reeds gereleveerd, sedertdien tot

£ 240.000 terug te lopen. Onderstaand overzicht van de

sedert Juli 1950 voor Liberty-schepen betaalde prijzen

illustreren wel heel duidelijk de grote prijsschommelingen:

Juli
1950

……….
£
130.000
Januari
1952

……….
£
600.000
Juni
1952

……….
£
325.000
November
1952

……….
£
220.000
April
1953

……….
£
280.000
Juni
1953

……….
£
240.000

De even snelle als scherpe prijsdaling dupeerde ook

de Zweedse kopers van het in 1939 gebouwde Engelse

motorschip ,,Rodsley” met een draagvermogen van circa

9.200 tons. Begin 1952 toch kochten zij het schip voor

£ 625.000, terwijl bij verkoop naâr Noorwegen in April

jI. met een opbrengst van slechts290.000 genoegen moest

worden genomen
.
! Ook de prijs voor tweedehands tank-

schepen – met name voor schepen met een draagvermo-

gen van 10/12.000 tons en 20/25 jaren oud is, vergeleken

met de in 1952 geldende prijzen, aanzienlijk teruggelopen.

Bij enkele in het begin van dit jaar tot stand gekomen trans-

acties bedroeg de daling circa 65 pCt! Minder gepronon-

ceerd was daarentegen aanvankelijk de prijsdaling voor

schepen met een draagvermogen van 14/15.000 tons.

In Juni jl. echter, werd een T-2 tanker voor circa £ 550.000

naar Italië verkocht, hetgeen een daling van circa
55
pCt

betekent vergeleken met de begin 1952 geldende prijzen.

voor dit type tankschepen. Een niet onaanzienlijk aantal
oudere schepen werd gedurende het eerste halfjaar voor

sioop verkocht: Ook hier liep de prijs echter scherp terug.

Werd eind 1952 nog circa £ 12 per bruto register ton be-

taald, de jongste transacties kwamen op basis van circa

£ 6 per bruto. register ton tot stand. In feite is de prijs

dan ook in zes maanden tijds gehalveerd. Japan daaren-

tegen betaalt nog steeds £ 12 per br. reg. ton mits ople-

vering in Japan plaatsvindt.

Het behoeft geen betôog dat de bedrijvigheid zowel in
de scheepsbouw als wat de aan- en verkoop van schepen

betreft, volkomen afhankelijk is van de gang van zaken

in het scheepvaartbedrijf. Gezien de weinig gunstige ten-

dentie der vrachtenmarkt, behoeft het dan ook geen ver-

wondering te wekken dat de animo om tot vlootver-

732

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16September 1953
nieuwing, resp. uitbreiding over te gaan gering is en dat

de prijzen voor tweedehands schepen aanzienlijk zijn terug-

gelopen. Maar ook hier behoort – Korea heeft dit eèns te

meer bewezen – een even onverwachte als ingrijpende wij-

ziging van het beeld allerminst tot de uitzonderingen. Dat

bij een terugsiag aanzienlijke verliezen kunnen worden

geleden, resp. bij een stijgende vrachtenmarkt grote win-

sten bij de verkoop van tweedehands schepen kunnen

worden behaald, tonen bovenstaande prijzen. Tijdens

de Korea-hausse werden overigens ook contracten voor
nog in aanbouw zijnde tankschepen met een aanzienlijk
avans op de door opdrachtgevers overeengekomen prijs

verkocht. Aanvankelijk werd de voorkeur gegeven aan

schepen, welke niet vooruit waren bevracht. De

timecharter-vrachten stegen ni. van ongeveer 21/6 tot

ca 27/- per ton draagvermogen per maand en het was

derhalve aantrekkelijker in aanbouw en nog niet bevracht

zijnde schepen over te nemen en zodoende van de hoge

timecharter-vrachten, welke de groté, oliemaatschappijen

voor oplevering
’53/54
betaalden, te profiteren. Toen

deze bevrachters zich geheel uit de markt terugtrokken,

ging de belangstelling van kopers uit naar in aanbouw

zijnde schepen, waaryoor reeds een langdurig timecharter

tegen een redelijk lonende vracht was afgesloten. Naar-

mate echter de situatie op de tankvrachtenmarkt ongun-

stiger werd, verminderde de geneigdheid der reders om

reeds bevrachte schepen te verkopen en lieten ook aspi-

rant kopers verstek gaan. Voor vrachtschepen, waarvoor,

anders dait in uitzonderlijke gevallen, geen langdurig

emplooi op timecharterbasis kan worden gesloten, lag

de situatie geheel anders.

De toekomst zal leren of de scheepvaart en scheeps-
bouw na de jaren van ongekende voorspoed thans staan

aan de vooravond der spreekwoordelijke magere jaren,

die vroeger of later zullen komen.
Rotterdam.

C. VERMEY.

AANTEKENING EN

De Miljoenennota 1954

Uitgangspunten.

De inhoud van de ontwerp-begroting 1954 wordt,

evenals dat in vorige jaren het geval was, in belangrjke

mate bepaald door de verplichtingen, waartoe ons land

zich heeft verbonden in het kader van de Noordatlan,-

tische defensie-inspanning. Voor defensiedoeleinden wordt

opnieuw eên bedrag van 1.500 mln aangevraagd. Voorts

wordt het uitgavenbeeld wederom ongunstig beïnvloed

door de gevolgen van de watersnood. Evenals in 1953 is

ook in de begroting 1954 ten behoeve van het herstel van

de rampschade op de Buitengewone Dienst 1 een bedrag

van 400 mln uitgetrokken.

Van de hoge uitgaven, welke met het. herstel van de

getroffen gebieden zullen zijn gemoeid, mag evenals in
1953 een gunstig effect op de werkgelegenheid worden

verwacht. Voorts zullen verschillende uitgaven, welke

tot de normale rjkstaak behoren, meer dan in vorige

jaren een stimulerende uitwerking op de werkgelegen-

heid hebben, waarbij o.a. ware te denken aan de hogere

uitgaven ten behoeve van de zorg voor de land- en water-
wegen, de wederopbouw en de volkshuisvesting, alsmede

aan het herstel van oorlogsschade. Tegelijkertijd beoogt

het onlangs bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal

ingediende wetsontwerp, houdende fiscale voorzieningen

in het belang van de werkgelegenheid op langere termijn,
eveneens de werkgelegenheid te bevorderen.

Aangezien voor de belastingmiddelen lagere opbreng-

sten zijn geraamd dan zonder genoemde fiscale voor-

zieningen het geval zou zijn geweest, kan worden gesteld,

dat de zorg voor de werkgelegenheid, welke in het rege-

ringsbeleid bij voortdl4ring een centrale plaats inneemt,

in de begroting
1954
zowel aan de uitgaven- als aan de

middelenzijde tot uitdrukking komt. De uitgaven voor

specifieke maatregelen, gericht op bestrijding van de
werkloosheid op korte termijn, kunnen dan ook in de

thans ingediende begroting van een meer beperkte om-

vang blijven dan in vorige jaren werd voorzien.
Voorts zijn in de raming der middelen tot uitdrukking

gebracht de gevolgen van de verlaging van de tarieven

van inkomsten- en loonbelasting, welke de Regering zal

bevorderen.

Nu de financiële en monetaire situatie van de Neder-

landse volkshuishouding zich sedert enige tijd kenmerkt
door een zekere ontspanning en stabilisatie, kan worden

gezegd, aldus merkt de Minister van Financiën op, dat bij

de samenstelling van de ontwerp-begroting 1954 als richt-

snôer heeft gegolden het streven om door vergroting van de

bestedingsmogelijkheden in de bedrijfs- en gezinshuis-

houdingen de levensstandaard van het Nederlandse volk

te verhogen en op deze wijze, zonder het verkregen mone-

taire evenwicht in gevaar te brengen, via de rijksbegro-

ting een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan een

verhoging van de nationale welvaart.

Het begrotingsbeeld voor 1954.

Een samenvatting van de bedragen van de ontwerp-

begroting biedt voor 1954 het volgende beeld.

TABEL L

Ontwerp-
Omschrijving

begroting
1954

Gewone Dienst
Uitgaven
…………………………………………
4
.
30
9
Middelen

…………………………….

. . .
………
4.762
Voordelig saldo

…………………………………
453

Buitengewone Dienst 1 (Uitgaven en ontvangsten van aflopend
karakter)
Uitgaven
……………………………………….

1.052
Middelen

298
Nadelig saldo
……………………………………

754

Landbouw-Egalisatiefonds
Nadelig saldo
……………………………………

100

Gewone Dienst, Buitengewone Dienst 1 en Landbouw-Egalisatie-
fonds
Nadelig saldo
……………………………………

401

Buitengewone Dienst 11 (Kapitaalsuitgaven en -ontvangsten)
Uitgaven
……………………………………….

1.051
Middelen

457
Nadelig saldo
……………………………………

594

Gehele Dienst
Uitgaven (tncluaief nadelig saldo Landbouw-Egalisatiefonds)

6.512
Middelen

5.517
Nadelig saldo
……………………………………

995

Het niveau der rijksuitgaven.

Tabel II plaatst de uitgaven van de Gehele Dienst van

het Rijk in een historisch verband, door deze over een

reeks van jaren te vergelijken met het nationaal inkomen

en daarbij de rijksuitgaven in een percentage van het

nationaal inkomen weer te geven.

De bedragen, welke zijil opgenomen voor het nationaal

inkomen in 1953 en
1954,.
dragen nog slechts een voor-

lopig karakter. Ook in het uitgavenbedrag voor 1952 zijn

belangrijke schattingselementen verwerkt. Volledigheids-

halve zijn de uitgaven voor de jaren 1953 en 1954 op-

genomen zowel met inbegrip van als zonder de uitgaven,

verband houdende met de watersnood.

16 September
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

733

TABEL II.
Jaar
i

Uitgaven

Nationaal inkomen. Percentage van het
Gehele Dienst

(tegen marktprijzen)
1
nationaal inkomen

1946
4.635
9.930
47
1947
5.123
12.070
42
1948
5.162
14.230
36 1949
4.465
15.960
28
1950
4.868
17.720
27
1951
5.469
19.620
28 1952
5.597
20.290
28
1953
5.585
1)

20.830
27
1)

6.056

)

1)

29 !)
)
6.456 ‘)
31
4)

1954
5.999
3)
6.399 ‘)
21.260
28
3)

30 ‘)

‘) Volgens de oorspronkelijk vastgestelde begroting 1953.
‘) Volgens het herziene begrotingsbeeld voor 1953.
‘) Exclusief uitgaven verband houdende met de watersnood.
4)
Inclusief uilgaven verband houdende met de watersnood.

Het percentage, dat de rijksuitgaven uitmaken van het

nationaal inkomen, heeft blijkens deze opstelling in de

eerste na-oorlogse jaren een belangrijke daling onder-

gaan, doch blijft na 1950 ongeveer constant, met een nei-

ging om wederom te stijgen. De daling is hoofdzakelijk

veroorzaakt door een regelmatige en krachtige stijging

van het nationaal inkomen, bij een betrekkelijk weinig

fluctuerend uitgavenpeil.. De stijging in de latere jaren

wordt teweeggebracht door een voortdurende en betrek-

kelijk sterke stijging der uitgaven bij een relatief geringere

toeneming van het natIonaal inkomen.

Gedurende .de laatste jaren is de stijging van het uit-

gavenpeil vooral veroorzaakt door. de militaire uitgaven

alsmede door de uitgaven voor onderwijs en cultuur,

voor de waterstaat, voor sociale voorzieningen en voor

de volkshuisvesting. Daartegenover vertonen de uitgaven

wegens prjssubsidies aanvankelijk, een sterke daling tot

het min of meer constante, betrekkelijk lage niveau,

waarop zij zich thans reeds verschillende jaren achtereen

bevinden.

In tabel III zijn de uitgaven gesplitst in die van mili-

taire en die van civiele aard en de laatste nog weer in

lopende en kapitaalsuitgaven en is voor elk dezer groe-

pen aangegeven het verloop van het percentage van het

nationaal inkomen.

TABEL 111.

aar
Militaire
uitgaven
Civiele uitgaven lopende uitgaven

kapitaalsuitgaven
1946
5,37
37,29
4,02
1947
6,22 31,42
4,81
1948
8,07
24,93
3,27
1949
4,81
21,04 2,12
1950
5,23 17,20
5,04
1951
5,60
16,88 5,39
1952
6,80
16,26
4.53
1953 (oorspr.)
7,20
16,41
3,21
1953 (herzien)
7,20

.
18,061) 19,98
8)

3,82
1954
7,08
17,12) 19,00′)
4,02
1)
Exclusief uitgaven verband houdende met de watersnood.
!) Inclusief uitgaven verband houdende met de watersnood.

Hierbij zij opgemerkt dat voor de jaren 1953 en 1954

de militaire uitgaven, welke met tegenwaardegelden

worden gefinancierd, hier buiten beschouwing zijn gela-

ten. Dit brengt mede, dat de voor 1953 en 1954 voor mili-

taire uitgaven genoemde percentages betreffen een totaal

van telkens 1.500 mln.

Plaatst men het begrotingsniveau voor de civiele uit-

gaven in een historisch perspectief, dan verdient het aan-

beveling, voor de jaren 1953 en 1954 de uitgaven, voort-

vloeiende uit de watersnood, buiten beschouwing te

laten. Neemt men voorts ten aanzien van de begroting

1954 wel in aanmerking de eerder genoemde uitgaven,

welke met stelligheid te verwachten zijn, doch die om

formele redenen nog niet in de begroting konden worden

opgenomen, dan blijken de civiele uitgaven, omvattend

zowel het rechtstreeks beslag op een gedeelte van het

nationaal inkomen als de inkomens- en vermogensover-

drachten, zich de laatste jaren c;p een relatief min of meer
constant niveau te bewegen, welk niveau onder de huidige

omstandigheden in zekere zin als blijvend en redelijkèr-

wijze nauwelijks voor vermindering vatbaar moet worden

gezien.

Daarbij moet bedacht worden, dat de rijksuitgaven

voor een groot deel zonder meer zijn bepaald door wet-
telijke regelingen en contractuele verplichtingen, welke

vooralsnog niet vdor verlaging in aanmerking kunnen
komen. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de

uitgaven wegens rente en aflossing van staatsschuld en

die voor het onderwijs. Voorts zijn er vele uitgaven, welke

in theorie wellicht zouden kunnen worden verlaagd,
doch op grond van sociale en andere motieven in de

practijk vrijwel voor geen besnoeiing in aanmerking kun-
nen komen
)
zoals bijv. die ter vergoeding van oorlogs- en

watersnoodschade, de kosten van de noodvoorziening

ouden van dagen en andere sociale voorzieningen, als-
mede de lonen en salarissen. Tezamen met de militaire

uitgaven kan op deze wijze ongeveer
3/4
van de rijksbe-

groting geacht worden te zijn vastgelegd. Maar ook ten

aanzien van die uitgaven, waarbij in theorie een grotere
bewegingsvrijheid bestaat, blijkt in de practijk vaak een

zekere stabilisatie en continuïteit noodzakelijk, teneinde

de desbetreffende activiteiten doelmatig te kunnen op-
bouwen en in stand houden. Tegenover de uit het hoge

rjksuitgavenniveau voortvloeiende druk op de nationale

middelen staat uiteraard de positieve bijdrage, welke als

gevolg van de activiteit van de Rijksoverheid aan deze

nationale middelen wordt geleverd.

Begrotingsvergelf/king 1953-1954.

TABEL IV.

Oorspronkelijk
Herzien be-
Ontw. rp-
Omschrijving
vastgestelde
grotingsbeeld
begroting
begroting 1953
1953
1954

Gewone Dienst
4.096
4.332 4.309
4.763
5.049
4.762
voordelig saldo
667 717
453

Buitengewone Dienst 1 ((Uitga-
ven en ontvangsten van af-

Uitgaven

…………….

lopend karakter)
598 1.059
1.052
88 528
298
Uitgaven
………………

Nadelig saldo
510
531
754
Middelen
………………

Landbouw-Egalisatiefonds
Nadelig saldo
80
126
100

Middelen
………………

Gewone Dienst, Buitengewone
Dienst 3 en Landbouw-Ega-

lisatiefonds.
Voordelig/Nadelig saldo
+
77
+
60
-401
Bjitengewone Dienst II. (Kapi-
taal;uitgavenen -ontvangst.)
Uitgaven
916
1.044
1.051
Middelen
………………
274
388
457
Nadelig saldo
642
656
594

Gehele Dienst Uitgaven

(tnclusief nadelig
saldo Landbouw-Egalisa-
5.690
6.561
6.512
tiefonds)

…………….
5.125 5.965
5.517
Middelen
………………
Nadelig saldo
565
596
995

Uit deze vergelijking blijkt, dat de uitgaven voor 1954

een geringe daling te zien geven. Hierbij mag echter

niet worden vergeten, dat in het herziene begrotingsbeeld

1953 verschillende posten voorkomen voor min of meer

éénmalige doeleinden, waarvoor in de ontwerp-begro-

ting 1954 geen gelden zijn uitgetrokken. Ook dient in

dit verband rekening te worden gehouden met uitgaven

tot een totaal van circa 250 mln, welke nog niet in de ont-

wrp-begroting 1954 konden worden opgenomen, doch

die iiiet stelligheid te verwachten zijn. Neemt men voorts

in aanmerking, dat blijkens de ervaringen van de na-

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 September 1953

Belastingmiddelen.

Het bedrag der belastingmiddelen, dat aan het Rijk

ten goede komt, kan voor 1954 als volgt worden be-

rekend:

t_ Algemeen beheer enherstel van oserheidseigendommeri 2- Herstel von
onroerende goe ren en schepen 3 Herstel roerende goederen
4 Londbounhe teI 5 Overig herstel evocuot
t
en revocuat

oorlogse periode het totaal der aangevraagde begrotings-

credieten als gevolg van de.indiening van suppietoire be-

grotingen gedurende het desbetreffende dienstjaar nog

belangrijk pleegt te stijgen, dan blijkt dat van een werke-
lijke daling ten opzichte van het door bijzondere omstan-

digheden uitzonderlijk hoge uitgavenniveau van de her-
ziene begroting 1953 geen sprake is. Integendeel.

De Minister van Financiën tekent hierbij aan, dat hij

in deze ontwikkeling zekere gevaren ziet. Hoezeer ook

alle uitgaven op zichzelf bezien redelijk en verantwoord

moeten worden geacht, de voor dekking benodigde mid-

delen vragen van onze volkshuishouding zware offers.
Tussen de uitgaven en de middelen bestaat uiteindelijk

een onverbrekelijk verband. Het behoeft geen betoog,

dat een veronachtzaming van deze samenhang op de

duur onze staatshuishouding en daarmede ook onze

nationale economie in ernstige moeilijkheden zou brengen.

TABEL V.

Overzicht van de uitgaven voor de verschillende onder-

werpen van staatszorg

Gewone Dienst,

Buitengewone
Dienst 1 en Land-
Buitengewone
bouw-Egalisatie-
Dienst II
fonds

Herziene
raming
1954
Herziene
raming
1954
1953

1.252,4
1.309,2
247,6
196,6
Buitenlandse betrekkingen
63,8
65,5
1,4
26,0
26,7
37,7
19,1

215,2 215,7 2,6 4,7
494,7
535,2
-23,2
26,3
132,7 142,2
125,2 140,3
62,5
62,2
111,9
110,1
151,5
66,8
95,0
114,1

Defensie

……………………

Land- en tuinbouw, veeteelt en
227,1
206,2
10,3
15,1

Onderwijs en cultuur

…………..

Sociale

voorzieningen,

emigratie

Waterstaat

…………………….
Verkeer

……………………..

860,3
765,5
11,0
8,5

Handel eis Nijverheid

…………..

Volkshuisvesting
…………….
198,9
219,0
10,2
17,3

visserij

…….. ………………

Herstel van oorlogsschade
455,5
501,8
1.9

0,1
Diensten van algemene aard
263,2
196,2
55,9 74,7

Overzeese rijksdelen
…………….

Niet toegerekende uitgaven voor

Politie

en

Justitie

…………….

pensioenen en wachtgelden
85,8
86,4
– –
473,8
488,1
328,6
317,4
Afschrijvingen
…… . ………..
113,0
– –
Uitgaven verband houdende met

en volksgezondheid

……. ……
….
400,0 400,0
– –

Nationale schuld

…………..

Uitgsven

voortvloeiende uit een

.105,0

aantal maatregelen tot verbete-
ring van de financiële positie van

de watersnood

……………

48,0
50,0
– –
Uitkering aan het Gemeentefonds
het rijkspersoneel

………….

wegens

derving van onderne-
mingsbelasting
.

…………..
.-

Totaal

…………………
5.517,1

5.460,7

1

1.043,9

1.051,2

TABEL VI.
De opbrengst (vôôr aftrek) is gerSamd op:
kostprijsverhogende belastingen

………………..
2.486 mln
belastingen op winst, inkomen en vermogen
……..
2.661 mln 5.147 mln
Hiervan komt ten bate van:
het Gemeentefonds
…………………………..
625 mln
het Provinciefonds

……………………………
32 mln
het Landbouw-Egalisatiefonds
………………….
8 mln (aandeel ‘gedistilleerd accijns)
665 mln
Blijft ten bate van het Rijk (opbrengst na aftrek)

4.482 mln

Een overzicht van de opbrengst der voornaamste be-

lastingen, na toepassing der hiervoor bedoelde aftrek,

volgt hieronder.

TABEL VII.

Overzicht der belastingmiddelen na aftrek van het gedeelte

voor provincies en gemeenten

Oortpr.
H&rziene
Percentage
vastgesteld
1953
rsming
1953
1954
van totaal
1954

1.068
984 984 21,9
356 345

.
345
7,7 409 465
448
.

10,0

Omzetbelasting

…………

Vereveningsheffing
240
235
250
5,6

Invoerrechten

…………..

Motorrijtuigenbelasting
80
80 85
1,9
76
70
73
1,6

Accijnzen

………………

Totaal kostprjsverhogende bé-
Overige

………………..

2.229 2.179
2.185
48,7

Inkomstenbelasting
779 885
811
18,1
579 587
544
12,1
Vennootschapsbelasting
690 733
712
.

16,0
Vermogensbelasting
76 76
78
1,7

Jastingtn

………………

Loonbelasting

…………..

Rechten van successie, over-
gang en schenking
80 66 73 79
73 79
1,6
1,8
Inhaal

van

belastingachter-
stand
65

Overige

………………..

Totaal

belastingen

op winst,
inkomen en vermogen

….
2.270 2.498
2.297
51,3
Totaal der ten behoeve van het Rijk gehevtn belastingen

..
4.499
4.677 4.482
100,0

Bij het opstellen der ramingen is rekening gehouden

met de ingediende wetsontwerpen tot belastingherzie-

ning. De invloed van de bedoelde maatregelen komt o.a.
tot uiting in de daling van de geraamde opbrengst van de

vennootschapsbelasting van 1953 op
1954;
met ingang
van het boekjaar 1953
(1952153)
– waarop de raming

voor 1954 betrekking heeft – zal volgens het ingediende

voorstel een tariefsverlaging plaatsvinden en een aftrek
terzake van investeringen worden toegestaan. De voor-

genomen belastingverlichting vindt mede haar weerslag

in de verwachte teruggang van de opbrengst van de in-

komstenbelasting, de loonbelasting en de accijns op

suiker. Verder zij gewezen op de afschaffing van de omzet-

belasting op huisbrand en schoeisel, die op zichzelf be-.

schou’d leidt tot een lagere opbrengst van dit middel.

In overeenstemming met de ten aanzien van de uitga-

ven gevolgde gedragslijn zijn de gevolgen van een even-

tuele algemene loonsverhoging niet in de berekeningen

verdisconteerd.

De betekenis van de begroting 1954 voor ‘s
Rijks Kas.

Het gehele jaar 1953 zal naar wdrdt verwacht een kas-

tekort opleveren in de orde van grootte van
350 â 450

16 September 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

735

mln. Voor het komende jaar wordt het budgetaire kas-

tekort geschat op 800 â 1.100 mln. Blijkens deze ramin-

gen is het beeld voor 1954 dus belangrijk ongunstiger

dan dat voor 1953. Een van de oorzaken is de te ver

wachten stijging der militaire uitgaven. Voorts vloeit de

achteruitgang o.a. voort uit enige verdere daling van de

kas
p
ntvangsten uit hoofde van belastingen in samenhang

met het ten einde lopen van de inhaal van belasting-

achterstand, terwijl ook de belastingverlagingen hun in-

vloed zullen doen gelden.

De vraag rijst, of het Rijk ter dekking van het genoemd

tekort in 1954 voldoende middelen zal kunnen aantrek-

ken. De te ontvangen tegenwaardegelden moeten daarbij
in eerste instantie buiten beschouwing blijven, aangezien

het beschikbaar komen dezer middelen niet gepaard

gaat met het onttrekken van middelen aan het verkeer

in het komende jaar.

De dekkingsmogelijkheden dienen üiteraard te worden

bezien iii samenhang met de behoeften van de lagere pu-

bliekrechtelijke lichamen en van de particuliere sector.
De gegevens daaromtrent zijn slechts globaal. Blijkens

ervaring hebben de lagere publiekrechtelijke lichamen

(exclusief de over1eidsbedrijven) een jaarlijkse behoefte

aan dekkingsmiddelen in de orde van grootte van. 800

mln. De particuliere sector is in het recente verleden niet

slechts in staat geweest, de eigen financieringsbehoeften,

in totaal gezien, te dekken, maar heeft, afgezien van de

via de levensverzekeringmaatschappijen en pensioen- en

verzekeringsfondsen beschikbaar komende middelen ad

globaal 800 mln, de laatste anderhalf jaar aanzienlijke

financieringsoverschotten kunnen kweken.
In
1952 was

de Overheid dan ook in staat een bedrag van rond 1,5

mrd op de kapitaalmarkt op te nemen. Indien zich geen

onverwachte ontwikkelingén voordoen, zoals een plotse-

linge sterke stijging van de voorraadvorming, mag in

grote trekken voor de naaste toekomst een voortduren

van deze situatie ‘worden verwacht.

Dit betekent, dat de financieringstekorten van het Rijk

en de lagere publiekrechtelijke lichamen slechts dan uit
beschikbaar komende nieuwe besparingen zouden kun-

nen worden gedekt, indien en voor zover het totale door

het Rijk te financieren uitgavensaldo een bedrag in de

orde van grootte van 700 â 800 mln niet zou overtreffen.

Het geschatte kastekort voor 1954 beloopt in het gun-

stigste geval 800 mlii, zonder dat daarbij nog in aan-

merking zijn genomen de niet neutrale bestedingen van
tegenwaardegelden en de uitgaven, waarvoor nog geen

wettelijke regeling is tot stand gekomen.

Slotbeschouwing.

In de slotbeschouwing constateert de Minister van

Financiën met voldoening, dat de huidige economische
toestand in verschillende opzichten als gunstig is aan te

merken. Op langere termijn ziet ons land zich echter

nog steeds voor de zware taak gesteld, werkgelegenheid

te scheppen voor de gestadig groeiende beroepsbevolking.

Het is in verband daarmede een ongunstig verschijnsel,

dat de investeringsactiviteit thans èen zekere terugslag

blijkt te vertonen. Het vraagstuk van de werkgelegen-

heid op lange termijn eist hierdoor meer nog dan tevoren

de voortdurende aandacht op. Ook in dit geval heeft de
wenselijkheid tot aanpassing van de economische poli-

tiek haar weerslag gevonden in het financiële beleid.

Tezamen met de noodzaak van budgetaire compensatie

van een deel der komende huurverhoging en de wense-

lijkheid van verlichting van belastingdruk voor verschillen-

de inkomensgroepen is het verlangen, de werkgelegenheid

op lange termijn te bevorderen door middel van het

scheppen van versterkte prikkels tot investering, de drijf-

veer geweest tot het indienen van het complex van

voorstellen tot belastingverlaging, dat thans bij de

Staten-Generaal aanhangig is. Deze maatregelen zullen,

gezien de terugwerkende kracht van sommige daarvan,

het budgetaire bëeld voor 1953 enigszins beïnvloeden.

Hun effect zal zich echter in hoofdzaak eerst ten aanzien

van de.begroting 1954 doen gelden.

De belastingverlagingen zijn er, zoals gezegd, mede de,

oorzaak van, dat in 1954 in samenhang met de finan-

ciering van de rijksbegroting naar alle waarschijnlijk-

heid een belangrijk kastekort zal optreden:

Het ware overigens onjuist, dé mogelijkheden tot be-‘

lastingverlaging uitsluitend te toetsen aan het beeld van

de begroting 1954 en het daaruit voortvloeiende monetaire

perspectief. De belastingverlagingen immers beogen o.a.

de productieve kracht van de Nederlandse volkshuis-

houding op lange termijn te versterken en ‘zij zullën ook

gedurende latere jaren de budgetaire en monetaire toe-

stand beïnvloeden.

Kenmerkend voor de begroting 1954 is enerzijds het

bij voortduring hoge ,niveau der uitgaven (niet slechts
in absolute zin, doch ook in relatie tot het nationaal in-

komen). Het nog steeds hoge peil der militaire uitgaven,

de voortgaande uitkeringen van oorlogsschade, de nog

altijd omvangrijke lasten van de nationale schuld, de uit-

736

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 September 1953

gaven als gevolg van de watersnood, zomede de bedragen

gemoeid met een groot aantal verdere noodzakelijke voor-

ziëningen, verklaren dit beeld. Anderzijds staat de nieuwe

begroting in het teken der belastingverlagingen. Het zijn

vooral structurele overwegingen geweest, te weten de

belangen van de werkgelegenheid op lange termijn, die

tot deze verlagingen de aanleiding hebben gevormd.

Daarnaast heeft de wenselijkheid van een verlichting van

belastingdruk voor verschillende inkomensgroepen een

rol gespeeld.

De begroting 1954 vormt, gezien de omvang van het

te verwachten kastekort en de daarvoor aanwezige dek-

kingsmogelijkheden, een aanwijzing, dat – mede als

gevolg van de voorgestelde belastingverlagingen – de

grenzen van het in het komende jaar financieel mogelijke

kunnen geacht worden te zijn bereikt.

Eén jaar Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

Op 10 Augustus ji. was het een jaar geleden, dat de

Hoge Autoriteit van de E.G.K.S. met haar werkzaam-

heden begon. Slechts zo nu en dan is in de pers aandacht

besteed aan hetgeen sindsdien reeds tot standis gebracht

door deze nieuwe Gemeenschap. Juist het nieuwe van

dit supranationale bestuursexperiment rechtvaardigt een

nauwgezet volgen van hetgeen deze Gemeenschap ver-

wezenlijkt. Zelf heeft dé Hoge Autoriteit sinds haar in

functie treden reeds drie maal verslag uitgebracht over

haar beleid. Allereerst de ,,Uiteenzetting over de toestand

der Gemeenschap”, voorgelegd in Januari 1953 in de

Gemeenschappelijke Vergadering, vervolgens het ,,AJge-

mene Verslag over de werkzaamheden 7an de Gemeen-

schap” over de periode 10 Augustus 1952 tot 12 April

1953, dat een maand later, in Mei ji., is aangevuld met

een ,,Bijzonder Verslag aangaande de instelling van de
gemeenschappelijke markt voor staal”. Ook deze beide

verslagen zijn aan de Gemeenschappelijke Vergadering

ter openbare bespreking voorgelegd. Verder publiceert

de Hoge Autoriteit regelmatig beschikkingen in het pu-

blicatieblad van de Gemeenschap. Ten slotte is er het

mededelingenblad van de persdienst van de Hoge Autori-

teit, dat regelmatig uitkomt.

Een duidelijk overzicht van de ontwikkeling van de

E.G.K.S. en de consequenties er van voor Nederland tot

nu toe kan men voorts aantreffen in de nota, welke de

Minister van Economische Zaken in Juli van dit jaar

aan de Tweede Kamer heeft gezonden.

Aan de hand van bovengenoemde documenten volgen

hierna enige beschouwingen over hetgeen de Hoge Autori-

teit tot nu toe heeft gedaan en bereikt. Achtereenvolgens
zullen worden behandeld de maatregelen in verband met

de instelling van de gemeenschappelijke markt voor

kolen en staal, de externe betrekkingen van de E.G.K.S.,

iets over de interne organisatie en de werkwijze van de

organen van de E.G.K.S. en tot slot enkele algemene

opmerkingen en beschouwingen.

De E.G.K.S. bevindt zich thans in de overgangsperiode,

welke zal eindigen vijf jaar na de instelling der gemeen-

schappelijke markt, dus in 1958. De eerste etappe, t.w.

de voorbereidende periode, is achter de rug. In deze

voorbereidingsperiode is het apparaat van de Hoge

Autoriteit opgebouwd en hebberook de andere instel-

lingen der Gemeenschap, de Raad van Ministers, de

,,Assemblée Commune” en het Hof, zich geconstitueerd.

Voorbereidende maatregelen zijn ontworpen en talloze

beraadslagingen zijn gevoerd met honderden deskundigen

uit de producerende en verwerkende industrie, de handel,

de werknemersverbonden en de Overheid omtrent de

maatregelen, welke moesten worden genomen in verband

met het instellen der gemeenschappelijke markt, terwijl

tussen de bedrijven door ook nog besprekingen over

tariefkwesties zijn gevoerd. Indien men bedenkt, dat dit

alles in zes maanden heeft moeten gebeuren, behoeft het

nauwelijks toelichting dat hier door allen een haast

koortsachtige activiteit is ontplooid.

Voorbereidende maatregelen ter insteling van de gemeen-
schappelijke markt.

Tot de voorbereidende maatregelen, welke moesten

worden genomen, behoorde allereerst een ontwerp-regle-

ment voor de uitvoering van de vrijstelling van in- en uit-

voerrechten voor kolen en staal in het verkeer tussen de

deelnemede staten van de Gemeenschap en een ont-

werp-reglement deviezenbepalingen voor het verkeer

binnen de Gemeenschap. Deze reglementen zijn door de
zes regeringen goedgekeurd. Zulks was nodig, omdat de

regeringen de wettelijke of uitvoeringsvoorschriften

moeten uitvaardigen om de gemeenschappelijke markt

te realiseren.

Voor kolen moesten bovendien vdorzieningen worden
getroffen voor de prjsaanpassingen (de zgn. perequatie).
VastgestelcL moest dus worden, welke kolenmijnen een

heffing zouden moeten betalen, hoe groot deze heffing

zou moeten zijn en hoe dit zou moeten worden berekend.
Op het gebied van staal moest een gemeenschappelijke

nomenclatuur worden opgesteld en moest bovendien een

regeling worden ontworpen voor de tariefcontingenten

van de Beiielux-landen. Laatstgenoemde regeling is voor-

zien, om te voorkomen dat staal uit derde landen via het

veel lagere tarief van de Benelux het E.G.K.S.-gebied

zou binnenkomen en worden doorvervoerd naar een

derde ander G.K.S.-land.

Ten slotte moesten de discriminaties op het gebied van

de prijzen en de voorwaarden van het vervoer (binnen-

scheepvaart, spoorwegen) worden opgeheven bij de in-

stelling der gemeenschappelijke markt, zodat ook voor

deze vele vormen van discriminaties een oplossing moest

worden gevonden. Daarvoor werd in sommige gevallen

de discriminatie opgeheven door het laagste tarief tot

het gehele verkeer uit te breiden; in andere gevallen door

een soort tussentarief.

Al deze voorbereidende werkzaamheden en voorzie-

ningen heeft men bijtijds gereed gekregen. Zo kon de Hoge

Autoriteit op 10 Februari jI. aan de regeringen mede-

delen, dat zij de haar in het Verdrag toegekende functies

aanvaardde op het gebied van kolen, erts en schroot,

waardoor op 12 Februari de overeenkomstige bevoegd-

heden van de deelnemende staten afliepen. Op die datum

werden dus ook de bestaande in- en uitvoerrechten,

quantitatieve restricties en valutabeperkingen opgeheven

door de regeringen, waardoor de. gemeenschappelijke

markt een feit werd.

Op 29 April daaraanvolgend deelde de Hoge Autoriteit

hetzelfde mede met betrekking tot het staal, zodat met

ingang van 1 Mei de Hoge Autoriteit ook op dit gebied

al haar functies heeft aanvaard.. Op het ogenblik heeft

de Hoge Autoriteit een supranationaal gezag over 574

mijnen en 434 staalfabrieken, wëlke thans aan de Hoge

Autoriteit een bepaalde heffing betalen voor de uit-

oefening van haar taak.

De gemeenschappelijke markt.

De instelling van de gemeenschappelijke markt resul-

16September
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

737

teerde nog niet in een volledig onbeperkt handeisverkeer

voor al deze producten. Wel zijn, zoals opgemerkt, onder

ling alle invoerrechten. (behoudens die op de invoer van

staal in Italië), quantitatieve restricties en -valutabeper-

kingen verdwenen, is het stelsel der dubbele prijzen afge-
schaft en zijn de discriminaties op vervoersgebied vrijwel

alle opgeheven. Maar met, name op het gebied van kolen

en schroot heeft de Hoge Autoriteit enige speciale voor-

zieningen getroffen. Voor staal en erts zijn geen regelingen

getroffen, zodat voor deze producten het verkeer thans

volledig onbeperkt is.

Behalve de hiervoor genoemde speciale voorzieningen

voor kolen en schroot heeft de Hoge Autoriteit ook enkele

algemene regelingen op het gebied van de prijzen uit-

gevaardigd. Deze hebben betrekking op de vorm en de

,.mate waarin de prijsschalen van de ondernemingen open-

baar moeten worden gemaakt, op de verkoopsvoorwaar-

den en op het, verbod van discriminerende practijken.
Als zodanig zijn bijv. verboden de toekenning van ab-

normale betalingstermijnen zonder compensatie, alsook

het maken van onderscheid in de leveringsvoorwaarden

voor kopers van verschillende nationaliteit.

Achtereenvolgens zal thans de situatie op het gebied

van erts, schroot, kolen en staal worden aangegevei.

Erts.
Aangezien er zich hier geen enkele complftatie
voordeed, was hier voor de Hoge Autoriteit geen reden

een toestand van schaarste af te kondigen of maximum-

prijzen vast te stellen.

Schroot.
Voor schroot moest een regeling worden ge-

troffen om te voorkomen, dat de prijs binnen de Gemeen-

schap zou worden opgetrokken aan de prijs van het ge-

importeerde schroot. Het schroottekort, dat door im-

port moet worden gedekt, is weliswaar gering, maar aan-

gezien dit veel duurder is, achtte de Hoge Autoriteit het

gevaar van prjsoptrekking groot. Zodoende heeft de

Hoge Autoriteit voor de periode tot 1 Januari
1954

maximumprijzen vastgesteld en toestemming gegeven tot

het in het leven roepen van een organisatie voor schroot.

Deze Organisatie omvat onder andere een bureau voor het

gemeenschappelijk aankopen van schroot uit derde

landen en een compensatiekas, welke tot doel heeft de

hogere kosten van het importschroot om te slaan over
de verbruikers. Bovendien is op verzoek van de Hoge

Autoriteit een regeling tot stand gekomen ter bepeiking

van de export van schroöt naar derde landen.

Kolen.
Gezien o.a. de voorzieningsmoeilijkheden op

het gebied van bepaalde kolengrootten en de tamelijk
grote kolenprijsverschillen in de deelnemende landen

heeft de Hoge Autoriteit besloten de kolenprijzen voors-

hands niet vrij te geven. Een uitvoerige maximumprijs-

regeling werd uitgevaardigd. . Allereerst werd -* onaf-

hankelijk van de afmeting – een prijsgrens per kolen-

soort vastgesteld; voorts werden afzonderlijke prjsgren-

zen bepaald voor enkele veel gevraagdeafmetingen binnen

een bepaalde soort; terwijl ten slotte het gemiddelde van

de prijzen voor elke soort een vastgestelde giens niet mag

overschrijden. Het ligt echter uitdrukkelijk in de bedoe-
ling van de Hoge Autoriteit de prijzen geleidelijk vrij te

maken. Zulks kan worden bevorderd door een vrij

goederenverkeer in de Gemeenschap, het opvoeren van

de productie en zo nodig een zekere concurrentie door
middel van import uit derde landen.

Behalve deze algemene maatregelen besloot de Hoge

Autoriteit tevens bepaalde subsidies en bijzondere lasten,

welke in de afzonderlijke landen bestonden, voorlopig,

d.w.z. tot en met 31 Maart 1954, in stand te laten.

Krachtens de overeenkomst inzake de övergangsbepalin-

gen heeft de Hoge. Autoriteit hiertoe in de overgangs-

periode ook het recht. In Nederland zal zodoende het ega-

lisatiefonds voor 4e kolen nog worden gehandhaafd.

Voor het Nederlandse standpunt in deze tamelijk gecom-

pliceerde aangelegenheid zij verder verwezen naar de

reeds eerder genoemde nota van de Minister aan de

Tweede Kamer.

Wat de regelingen in de andere landen betreft, moge

worden verwezen naar het Algemeen Verslag van de

Hoge Autoriteit.

Staal.
Na uitvoerig overleg met de Raad van Ministers

en het Raadgevend Comité, en rekening houdend met

de huidige stand van de staalmarkt, heeft de Hoge Autori-

teit besloten tot een stelsel van vrije prijzen en vrije con-

currentie tussen. de producenten. Er zijn dus geen mini-

mum en maximumprjzen vastgesteld, zodat de prijzen
voortaan door de werking van de vrije markt tot stand

zullen moeten komen. De verschillende prijzênbeschik-
kingen, betrekking hebbende op de notering der prijzen,

en de verkoopsvoorwaarden etc. zullen dit moeten be-

vorderen.

De Hoge Autoriteit is er zich zeer goed van bewust,

dat dit een soort revolutie op de staalmarkt betekent.

Sinds vijftien jaar of langer wôrden de staalprjzen door

de Overheid geregeld of staan deze onder de contrôle

van de regeringen. In haar verslag stelt de Hoge Autori-

teit – een klein b’etje omineus – dan ook, dat zowel

de ondernemingen als de verbruikers een ware leertijd

t.a.v. de vrije prijzen hebben door te maken, en dat zij

zich ervan bewust is, dat velen als reactie of ten gevolge

van levendige herinneringen (!) geneigd zijn in min of

meer bindende afspraken aangaande de prijzen op de

afzetmarkt bescherming te zoeken tegen de druk der vrije

concurrentie. De Hoge Autoriteit zal het verloop van de

staalprjzen dan ook nauwkeurig volgen en indien zou

blijken dat de prijzen na de instelling der gemeenschap-

pelijke markt, in het algemeen tot een hoger peil zouden

worden opgetrokken, dan zou dit de Hoge Autoriteit

mogelijkerwijs nopen haar standpunt te herzien en zou

zij verschillende maatregelen moeten treffen, waartoe
het Verdrag haar de mogelijkheid biedt. Tot op heden

is dit niet nodig geweest.

Vermeld zij nog, dat de Hoge Autoriteit de Italiaanse

Regering heeft gemachtigd voorlopig, voor zover nodig,

gedurende de overgangsperiode invoerrechten te blijven

heffen op de ijzer- en staalproducten afkomstig uit de

andere deelnemende staten. Een geleidelijke afbraak van

deze tarieven gedurende de overgangsperiode van vijf

jaar is echter voorzien.

Ook de invoerrechten alsmede de quantitatieve restric-

ties voor bepaalde bijzondere staalsoorten blijven nog

gehandhaafd tot 1 Mei
1954.

Algemene vraagstukken.

Uit het bovenstaande blijkt wel, dat de Hoge Autoriteit

zich bij haar ingrijpen heeft beperkt tot prijzen. Noch

o het gebied van de productie, noch op dat van de ver-

deling heeft zij gemeend te moeten ingrijpen, een zelf-

beperking, welke over het algemeen is toegejuicht. Even-
eens opvallend is, dat de Hoge Autoriteit voor de speciale

regelingen welke zij in de afzonderlijke landen heeft

laten bestaan, geen te voren vastgesteld schema van op-

heffing heeft bepaald. De Hoge Autoriteit heeft hierméde

willen onderstrepen, dat haar ingrijpen welbewust een
tijdelijk en voorlopig karakter heeft, en dat zij zich zal

laten leiden door de – vaak snel veranderende – om-

standigheden.

738

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1.6 September
1953

Op een tweetal zeer belangrijke gebieden is de Hoge

Autoriteit nog niet actief opgetreden alhoewel dit vol-
strekt niet betekent dat dit zo blijft of dat zij. hiervoor

minder aandacht zou hebben. Het tegendeel is waar-

schijnlijk. Het betreft hier de kwestie van de kartel-

vorming en de ondernemersafspraken en het, vraagstuk

van de investeringen.
schap van 240 mln ton zou moeten stijgen tot 275 â 280

mln ton en de staalproductie van 42 tot 50 mln ton.

Het is de vraag of de bedrjven geheel zelf de hiervoor


benodigde middelen zullen kunnen vinden.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

Kartelvorming en ondernemersajspraken.

Zoals bekend, verbiedt het Verdrag alle overeenkom-

sten tussen ondernemingen, alle besluiten van verenigin-

gen van ondernemingen en alle op elkaar afgestemde

practijken wanneer deze er direct of indirect toe zouden
kunnen leiden op de gemeenschappelijke markt de nor-

male werking van de mededinging te beletten, te beperken

of te vervalsen. Gegevens hieromtrent moeten ter kennis

van de Hoge Autoriteit worden gebracht, welke nagaat

of een’ goedkeuring kan worden verleend. In haar Alge-

meen Verslag verklaart de Hoge Autoriteit vastbesloten

te zijn al deze bepalingen, gericht, op de vrije werking der

concurrentie, op zo kort mogelijke termijn toe te passen.

Voorshands heeft de Hoge Autoriteit nog weinig op dit

punt gedaan. Zij is van mening, dat het verbieden van

bestaande afspraken en organisaties eerst kan geschieden

nadat is vastgesteld hoe op andere wijze, dus in overeen-
stemming met het Verdrag, in hun doleinden zal worden

voorzien. Een onderzoek naar de bestaande organisaties

in alle landen is thans gaande. Vooral in de kolensector
zijn dit er vele. De Hoge Autoriteit heeft een bijzonder
verslag, gewijd aan de ontwikkeling van dit vraagstuk,

in het vooruitzicht gesteld.

Investeringen.

Op het gebied van de investeringen heeft de Hoge

Autoriteit uiteraard nog niet veel activiteit kunnen ont-
plooien. In herinnering zij gebracht, dat het Verdrag de

Hoge Autoriteit machtigt de ondernemingen bij de finan-

ciering der investeringen bij te staan. Zij kan gelden op-

nemen en weer aan ondernemingen uitlenen, hetzij garan-

ties verstrekken voor leningen welke de bedrijven op-

nemen.

In haar verslag schrijft de Hoge Autoriteit, dat zij

voortgaat met de opstelling van haar investeringsvoor-

uitzichten en dat zij de vestiging van, het crediet der Ge-

meenschap ter hand heeft genomen. Hiertoe dient aller-

eerst de vorming van een garantiefonds, dat wordt gevoed

uit de heffingen welke de Gemeenschap ontvangt van

de bedrijven. Eind 1953 zal dit fonds over de tegenwaarde

van ca $ 20 mln beschikken.

Nog belangrijker is het vertrouwen in het algemeen,

dat de Hoge Autoriteit voor de Gemeenschap moet

vestigen. De reis van drie harer leden, te weten de

heren Monnet, Etzel en Spierenburg, naar de Verenigde

Staten en het naar aanleiding daarvan door President

Eisenhower’ aan de çommissies voor buitenlandse zaken

van het Congres gezonden schrijven, hebben daarCoe

ongetwijfeld reeds in hoge mate bijgedragen.

Het ziet er naar uit, dat het investeringsvraagstuk in

de komende jaren van groot belang zal worden voor de

Gemeenschap. Men bedenke, dat in de Verenigde Staten,

waar de levensstandaard per hoofd van de bevolking

ruim twee maal zo hoog is als in de landen der Gemeen-

schap, ook het staalverbruik per hoofd twee maal. zo

hoog is. Een zeker verband hiertussen lijkt evident. Uit

een eerste raming van deskundigen blijkt dat gedurende

de komende vijf jaar de kolenproductie in de Gemeen-

Winstprincipe en winstverdeling

Op Zaterdag 26 en Zondag 27 September a.s. zal in

de Internationale School voor Wijsbegeerte, Dodeweg 8,

te Amersfoort, een Economische Studie-Conferentie

worden gehouden over het onderwerp ,,Winstprincipe

en winstverdeling”.

De cursus wordt geleid door Prof. Mr Dr G. M.

Verrjn Stuart. Sprekers zijn Pr6f. Mr Dr G. M. V’errjn

Stilart en Drs D. Roemers.

De cursus vangt aan op Zaterdag, 26 September, te

16 uur en wordt gesloten op Zondag, 27 September, te

16.30 uur. De voordrachten vinden plaats op 26 Sep-

tember te 16 en 20 uur en op 27 September te 10 en

14 uur. De discussies volgen op de voordrachten.

Het leerganggeld bedraagt voor V. t. 1.-leden:
f5,—;

voor niet-leden: f6,25 en voof studerenden: f3,—.

Logies en pension, inclusief consumpties: f7,—.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

Ten gevolge van de storting ‘op de staatslening 1953

steeg het saldo van het Rijk bij De Nderlandsche Bank

aanzienlijk; per 7 September bedroeg het niet minder

dan f973 mln. De saldo’s van banken bij de circulatie-

bank ondergingen uit dezen hoofde een vermindering;

per laatstgenoemde datum bedroegen zij ,,slechts” f 105

mln, een bedrag dat vroeger hoog genoemd zou zijn,

maar dat thans een sinds 29 Juni ji. niet meer geregistreerd

laagterecord voorstelt. Op grond van deze cijfers wordt

het waarschijnlijk geacht, dat in September evenmin als

in Augustus door het Rijk schatkistpapier bij inschrijving

beschikbaar zal worden gesteld.

De geldmarktnoteringen weerspiegelen het voortduren

van de grote ruimte. Voor in de rest van 1953 vervallend

papier geldt een disconto van
/16
pCt, voor langer binnen

een jaar vervallend papier j- pCt, voor caligeld
4
pCt,

alles nominaal wegens het ontbreken van noemenswaar-

dig aanbod.

De kapitaalmarkt.

De koersontwikkeling in Walistreet, die ook door velen

hier te lande met argusogen wordt gadegeslagen, stelde

de afgelopen week wederom teleur. Tussen 4 en 11 Sep-

tember daalde het Dow Jonesgemiddelde voor industriële

aandelen van 264,3 op 259,7 en dat voor spoorwegen
van 96,9 tot 92. Feiten als het doorbreken van laagte-

records voor 1953, de stijging van de omzetten bij de

verdere koersdaling e.a. worden door velen als een aan-

wijzing voor een komende verdere koersdaling beschouwd.

De herinnering aan het juist in het najaar uitbreken van

vorige conju,ncturele crises in de Verenigde Staten is

voorts weinig geschikt om wankelmoedigen een hart

onder de riem te steken.

De ongunstige invloed van deze ontwikkeling op het

aandelenkoersniveau te Amsterdam werd gedurende de

16 September 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

739

verslagweek per saldo echter overgecompenseerd door de

invloed van de Duitse verkiezingsuitslag, die in .het bij-

zonder voor de internationaal georiënteerde fondsen en

koersstijging medebracht.

Van vrees voor de algemene binnenlandse conjunctuur

valt bij de Nederlandse beleggers momenteel weinig te

constateren. De jongste gepubliceerde cijfers geven overi-

gens voor beduchtheid in dit opzicht ook geen aanleiding.

Het indexcijfer van de industriële productie bedroeg voor

Juli 1953
150,
tegen 136 in Juli 1952, de werkloosheid is

relatief laag en de voor 1953 verwachte investeringen zijn
ongeveer even groot als de in 1952 gerealiseerde investe-
•ringen.

4 Sept. 1953
11 Sept. 1953

154,7
155,2 215,0
216,1
162,8.
162,2 134,0 135,1
56,0 55,9

INDEXCIJFERS VAN BRUTO-LONEN EN SALARISSEN VAN MANNE-
LIJKE ARBEIDSKRACHTEN IN NEDERLAND’)’)

(30 Juni 1947 = 100)

Periode
c’
0′
.cnu.
O’a
8
cl

:n”
‘E
2E
:o»n
Z
I-‘t
Z
8
,
,5.

1947 gem
101
100
100
101
100
1948 6cm.


105
104
101
105
101
1949 gem. ”
109
111
108
109 107
1950 gem
116
121
116
117
116
1951 gem
125
130
125
126 124
1952 gem
128 135 127
129
126

1953
31

Jan..,,,
130 140
128
131
127
31 Juli
130
140
128
131
127
31 Aug.,,,
130 140
.130
131
127

1)
Bron:
C
.
B
.
S.
‘) ExcI. kinderbijslag.

Aand. indexcijfers.

Algemeen
Industrie ………………………………
Scheepvaart
Banken …………………………………
Indon. aand .

………………………….

OFFICIËLE WISSELKOERSEN VAN DE
NEDERLANDSCI{E
BANK
167% 171%
171/8
173%
Van 9
September 1953 af

189% 191%
134
1
,4
133
Schriftelijk en t.t.

92½
91
1
/2
Plaats
Voor deviezenbanken’
Voor derden
106 105
318%
3191/8
7,5432-

7,6572
7,53e-

7,661
1
)
89,80


91,157 89,75

91,20
1)

Kopenhagen

………………
54.57

55,46 ‘)
13,15


13,28
13,15

13,28

Brussel

……………………

10,56


10,72
10,55- 10.721
1
)

79Iic
79/8

Frankfort
a/Main

………….

Lissabon

…………………
..54,6045- 55,4297

3,84

3,86 3,84

3,86
Londen

…………………

3,83k

3,86
3,831-

3,86
9713
11e
97%

Montreal

(t.t.)

………………
Montreal (luchtpost)

…………
3,83

3,86
3,83

3,86
98
15
11
6
S9Ii
Montreal (zeepost)

…………..
New York
(t.t.)

…………….
3,77

3,83
3,762-

3,831
1
)

lO2/s
102
Oslo

……………………..
53,05


53,33 53,05

53,33
107,76

-109,389
107,69 -109.46
1)
95
15
11e
96
1
/2

52,94
52,62

52,94
Parijs

…………………….

72,9065- 74.008
72,85

74,06
1)
Praag

…………………….52,62
Stockholm

……………….
zerich (,,accoord”

fra)

………
86,25


87,555
86,20

87,60
‘)

Zürich (vrije frs)

……………
86,71


87,09
86.71

87,09

101/
4

101%
‘) Minimum aankoop- en maximum verkoopkoers.

101% 101%

Abonneert
t] op de E.S.B.

J.
C. BREZET

Aandelen.

A.IC.0………………………………….
Philips

…………………………………
Unilever

………………………………
HAl,………………………………….
.Anisterd. Rubber …………………
.H.V.A. …………………………………
Zon. Petroleum ……………………

Staatsfondsen.

2½ pCt N.W.S. …………….. …….
‘3-3
1
/2
pCt 1947 ………………………
3 pCt Invest. cert. ………………
3½ pCt 1951 ………………………… 3 pCt Dollarlening …………………

Diverse obligaties.

3
1
/5
pCt Gem. R’dam 1937 VI
3½ pCt Bataafsche Petr. ………
3½ pCt Philips 1948 ……………..
3% pCt Westi. Hyp. Bank ……

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

Gecombineerde Maandstaat
op
31 Augustus 1953

Kas, Kassiers en Dag-

Kapitsal ………f 49.000.000. –

geldleningen . . f. 110.422.400.93

Reserve . . . . . . . . . .. 19.000.000. –
Nederlands

Bouwteserve

…….1.000.000.-

Schatkistpapier ,, 463.500.000.-

Deposito’s op Termijn ,, 207.840.806.74
Ander Overheidspapier

64.751.492.82

Crediteuren ……….688.336.113.92

Wissels ………..16.831 930.09

Geaccepteerde Wissels ,,

862.730.57

Bankiers in Binnen, en

Door Derden

Buitenland

32.153.335,83

Geaccepteerd . . ,,

1.162.658.04
Overlopende Saldi en
Effecten, Syndicaten en

Andere Rekeningen ,, 15.389.305.30
Waarden ……

13.932.278.26

Prolongaciën en Voor.
schotten tegen Effecten ,, 24.626.583.29
Debiteuren ………244.137.412.59
Deelnemingen (mci.
Voorschotten). .

6.636 180.76
Gebouwen……….5.000.000.-

f.
982.591.614.57

f. 982.591.614.57

Voor

VRAAG OF AANBOD

op het gebied van

Kantoorbehoeften
Brandkasten

Machines

Apparaten

Fabrieks- en

kantoorgebouwen

Industrieterreinen

enz. enz.

Is
een annonce in ,,Economisch-

Statistische Berichten” de meest

aangewezen weg:

MEDEDELING VOOR HANDEL EN INDUSTRIE

42,5 pCt van de abonné’s van

het

Algemeen

Handelsblad

zijn

directeuren,

firmanten

of

bekleden

topfuncties

in

Handel,

Industrie,

Scheepvaart,

Bankwezen, Assurantiewezen, enz.

Deze 42,5 pCt omvatten een aantal van meer dan 25000.

Voor Industriële advertenties is het Handelsblad daarom het aangewezen blad. Men bereikt a’

deze heren thuis, op een moment, dat ze in hun eigen comfortabele

omgeving

rustig

hun

dagblad lezen

en dus ontvankelijk zijn voor indrukken. Het Handelsblad, dat is opgericht in

1828, wordt in de meeste gevallen reeds van generatie op generatie

in

deze

kringen

ge-

lezen.

Er bestaat dus een hechte band tussen het blad en zijn lezers en dat komt ook de

advertEnties ten goede.

Op geen andere wijze is het mogelijk deze grote groep van belângrijke personen op een zo

rustig en zo gunstig moment te bereiken.

Nadere inlichtingen alsmede documentatiemateriaal worden gaarne verstrekt door

1rianna
Linter& n4c Lg
om=t


‘ALGEMEEN HANDELSBLAD

ADVERTENTIE-EXPLOITATIE

N.Z. VOORBURGWAL 234-240

AMSTERDAM

TEL. 39811

Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in

Economisch-Statistische Berichten” de aangewezen

weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maândags in

ons bezit is, kunnen, plaatsruimte vorbehouden, in

het nummer van dezelfde week worden opgenomen.

E.n symbool

van veiligheid!

KAPITIALVERZEKERING MET

UITGEBREIDE RISICODEKKING

Zonder premieverhoging:

DÉ.tbbete uitkering

bij
overlijden tengevolge van een ongeval


Extra uitkering

bij
overlijden na langdurige ziekte

Medeverzekering van het invail-

diteftsrlslco op zeer bIIJJJke voor-

waarden.

Uitsluitend bij de

HERENGRACHT 500 . AMSTERDAM-

TEL, 37171

ezock

van 12 tot 27 Septenibei• 193 (le

se

INTER1TATIO1TALE

JAARBEURS

VAN GENT

De eeiste geteleviseerde

Jaarbeurs

y leidt tot uoorôpoed!

Auteur